HËLDERSCHE
NIEUWEIMEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1885. N°. 96.
Woensdag 12 Augustus.
Jaargang 43.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
„Wij huldigen
het goede."
"Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per Kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsrnimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Inënting en Herinënting.
De BURGEMEESTER der gemeente Helder brengt ter openbare
kennis, dat door den plaatselijken heelmeester, den Heer
H. BITTER, op Donderdag den 13 Augustus e. k. en volgende
nader te bepalen dagen, des namiddags te twee uren, in bet
lokaal achter het Bureau voor Gemeentewerken naast het Weeshuis,
eene zitting zal worden gehouden tot kostelooze inenting en
herinënting en maant belanghebbenden aan, om van die gelegen
heid gebruik te maken.
Helder, 7 Augustus 1885.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Binnenland.
In een artikel met het opschrift „Een kinderfeest,"
doet de Amsterdammer uitkomen, dat het steeds duidelijker
wordt, dat men op den verjaardag van Prinses Wilhelraina
hoogstens een kinderfeest gepast acht. Zoo wordt hier en
daar van een vliegerwedstrijd gesproken, en zoo werd ook
in de in „Eensgezindheid" te Amsterdam gehouden ver
gadering mede een kinderfeest aanbevolen. De heer Tette
rode, als altijd bij zaken, die het algemeen belang betreffen,
op zijn post, deelde mede, dat hij zelf een voorstel had
willen doen, om in de speeltuinen een feest te geven voor
2200 kinderen. Nu een dergelijk denkbeeld ook bij de
commissie ingang had gevonden, mag men het er voor
houden, dat dit deel van het programma, dat zeker de
goedkeuring van het publiek zal verwerven, voor uitvoe
ring vatbaar zal blijken te zijn. Doch voor het overige
ziet het blad weinig licht in de zaak. Men kan natuur
lijk, als er geld beschikbaar is, muziekkorpsen doen spelen,
's morgens om 7 uur op den Dam en op andere uren
elders; men kan vuurwerken afsteken en tegen bescheiden
prijs volksvoorstellingen in schouwburgen doen geven,
doch hiermede wordt geen nationaal feest tot stand gebracht.
Men heeft dan ook begrepen, dat er iets zinrijks moest
vertoond worden, zou het volk begrijpen, wat men eigenlijk
wilde. Daarom stelt de commissie voor, des middags een
optocht te houden, verdeeld in vier groepen, ter veraanschouwe
lijking van Neêrlands hoop, Neêrlands kracht, Neêrlands roem
en Neêrlands deugd.
H> DE TROUW HET DE KIRBONKELSTEENEN.
Naar het Duitsch van E. MARLITT.
Een spotachtige trek verscheen op $ijn somber gelaat, terwyl
hij haar met de hand over het haar streek. „Mijn kleine wijsneus,
gij spreekt, alsof gij de kunst verstaat als het zoo gemakkelyk
ware!.... Gij zijt door catacomben en pyramiden gekropen en
hebt in Troje en Olympia aan de hand van uw oom het leven
en de gewoonten der oude wereld nagespeurd, maar van het
moderne leven begrijpt gij zoo goed als niets. Hij, die iets wil
beteekenen, kan met zijn gevoel van eigen waarde niet klaar
komen; daartoe behoort ook een weinig zonneschijn, die uit de
hoogste kringen afstraalt."
Hij haalde de schouders op.
„Dat is onbegrijpelijk voor mij," zeide zy en het bloed steeg
haar naar het gelaat. „Maar ik weet toch meer van het moderne
leven, dan gij denkt, papa. Oom te Berlijn duldt niets twijfel
achtigs, niets verborgens in zijn huis; daar komen slechts schrandere
koppen bijeen, en er wordt vroolijk en openhartig gesproken.
Zie, onlangs zei er iemand: „Och ja, zy noemen het deklassen-
haat bevorderen, als wij onszelven verdedigen en tegen de dreigende
onderdrukking strijden! Mijn ziel is rein van haat laat
anderen stijgen zoo hoog zij willen, ik zie het zonder afgunst aan,
maar zij moeten niet op onze lichamen gaan staan. Maar dat
is het juist met hun stijgen nemen hun kracht en hun lust
toe, om ons te vertrappen. Maar zelfs daarom haat ik nog niet;
ik houd rekenschap met het verledene. De af keer, om de burgerij
tot zich te verheffen, of liever het streven, haar niet krachtig te
laten worden, zit hun als door overlevering in het bloed. Daaren
tegen gevoel ik verbittering onbedwingbare verbittering tegen de
laffe overloopers uit onze gelederen, die slaafsch en om hun
persoonlyk voordeel hun eigen vleesch en bloed bestryden en des
te dolzinniger worden, omdat zij zichzelf moeten bekennen, dat
ieder, die eerlijk is gebleven, hen veracht! Zoo sprak doctor...."
„Ook een, wien do druiven te zuur zijn," viel de handelsraad
haar met een spottenden lach in de rede„een mug, die zich de
vleugels niet verbranden kon, eenvoudig, omdat zij niet te dicht
bij het licht kon komen! Hij zal de borden ook nog wel eens
verhangen, Margaretha! Wy zijn nu eenmaal kinderen van
onzen tijd en geen Spartanen.... En hoewel het wel niet altyd
billijk is toegegaan, en hoewel de stroopslikkerij op de grofste
en hatelykste wyze plaats vindt, bewondert de wereld toch niet
temin het gedecoreerde knoopsgat en noemt den oogendienaar
eerbiedig bij den nieuwen titel, dien hij zich op slinksche wyze
verworven heeft.... Tot zulke lage zielen behoor ik nu wel niet
ik verlang niets, en te vleien behoefde ik ook nooit, want ik
heb nooit de roeping in mij gevoeld, om my als een zwaardvechter
te plaatsen tegenover hen, die zich trachten te verheffen cn mij
belachelijk te maken door groote woorden van volksgeluk. Dat
is een zaak van het verstand; maar de onwillekeurige eerbied,
het buigen voor hen, die men tot een hoogere klasse waant te
behooren, zit mij in het bloed!"
Hy liet het jonge meisje plotseling alleen in de vensternis
staan en liep met haastige schreden op en neer. „Ja, wie
eensklaps alles natuurlijken aanleg cn opvoeding kon
afschudden en, als op een eenzaam eiland, zich ongezien zoo durfde
vertoonen, als hij er in de verborgenste schuilhoeken zyner ziel
uitziet, zooals hij gevoelt en denkt, ja die met een driftig
gebaar brak hy zyn spreken af.
De Amsterdammer vraagt echter: Is het niet zeer gewaagd
bij een nationaal feest, waarvan de natie wellicht, ja £eer
waarschijnlijk, niet gediend wil zijn, ook een optocht van
werklieden te ontwerpen? Natuurlijk zullen er Werklieden-
Vereenigingen te vinden zijn, die den optocht willen vormen,
doch als het meerendeel dier Vereenigen eens afkeerig
bleek te zijn van zulk eene verbeelding van Nederlands
kracht, komt men daardoor niet misschien tot tegenstellingen,
die minder gunstig op de eendracht der natie kunen werken.
Daarom gelooft het blad, dat zij de Nederlandsche natie
eene weldaad zullen bewijzen, die dezen twistappel terug
nemen. Een opgedrongen nationalen feestdag moet strijd
baren. Dat kan niet anders, zoolang de Nederlander zijne
overtuigingen liefheeft. En die strijd is het gemakkelijkst te
bezweren door den Prinsessendag tot een feestdag voor
kinderen te maken. Een goed georganiseerd kinderfeest
zal niemand aanstoot geven; zulk een feestdag verdeelt
niet, maar vereenigt. En met of zonder een Prinsessendag
eene kleine natie mag het niet vergeten eendracht alleen
maakt macht.
Gelijk steeds in dergelijke gevallen gebruikelijk is,
hebben alle Regeeringen, en derhalve ook de onze, eene
officiëele kennisgeving van den Koning der Belgen ont
vangen, dat Z. M. den titel heeft aangenomen van Souve-
rein van den onafliankelijken Congostaat.
Het Schoolblad vermeldt, dat onder 't opschrift
„beroemd geworden domooren," 't Schulbl. der provincie
Sachsen een overzicht geeft van mannen, die in hunne
jeugd door hunne onverbeterlijke domheid de angst en
wanhoop hunner ouders en onderwijzers waren, en later
hunne tijdgenooten verre overtroffen in kennis en bekwaam
heid.
Zoo moeten Linneaus, Samuel Smiles, Walter Scott,
Swift, Sheridan, Oliver Goldsmith, Burns, de Italiaansche
dichter Alfieri, Newton en de schilder Hogarth als jongens
altijd achterlijk geweest zijn.
Ook Napoleon Bonaparte en Wellington, Robert Clive
(de grondlegger van de Britsche macht in Oost-Indië),
Grant (de president der Vereenigde Staten van Noord-
Amcrika) hebben wegens hunne „domheid" menig hard
woord moeten verduren.
We voegen er bij, dat die „domheid" hun alleen werd.
toegeschreven, omdat hun „schoolwijsheid" ontbrak. Men
I leze bijv. Taine over het mislukt examen van Swift. Het
is een bewijs te meer, dat examens volstrekt geen maatstaf
van bekwaamheid zijn, immers er zijn ook geëxamineerde
en gepromoveerde "domooren." Maar men wachtte zich
te doen, wat veel jongeren doen, die beweren, dat ze"
geniën zijn, omdat ze geen examen doen, dat ze „te geniaal
zijn om examen te doen," al was dat bij velen derboven-
genoemden het geval.
De Ruiter klom op den toren te Vlissingen en werd
de roem zijner eeuw, maar niet iedere kwajongen, die in
een toren klimt, wordt Vice Admiraal. Men herinnere
zich steed Multatuli's wijze les:
Een ruiter viel van 't paard en sinds dien tijd
Noemt ieder, die van 't paard valt, zich een ruiter.
De jaarlijksche algemeene vergadering van den
Antidienstvervangingsbond zal plaats hebben den 28 dezer
te 's Hage, in 't gebouw Diligentia.
In de Economist van Augustus geeft de heer Am.
Jansen te Arnhem een belangwekkend vergelijkend over
zicht van de werking der postspaarbanken in België, Enge
land, Frankrijk, Italië, Nederland in 1882 en 1883. Hij
laat dit door eenige beschouwingen omtrent de wording
der instelling voorafgaan. Daaruit blijkt dat de allereerste
spaarbank van 1799 dagteekent en aan een geestelijke,
Joseph Smith, te Wendower te danken was. Doch eerst
in 1861 kwam de postspaarbank, op voorstel van William
Sykes van Huddesfield, door Rowland Hill en Gladstone
gesteund, tot stand. In 1872 volgde België, in 1876 Italië;
sedert 1882 werkt de instelling in Frankrijk, na reeds
sedert eenige jaren op beperkte wijze te zijn beproefd; de
Oostenrijksche postspaarbank dagteekent eerst van 1 Januari
1883 en sedert 1 Januari 1884 zijn ook Zweden, Britsch-
Indië, Canada en Japan gevolgd. Overal werkt de instelling
zeer gunstig en niet nadeelig op particuliere soliede spaar
banken, door de lage rente die in Engeland slechts pCt.
elders iets meer, in Italië het hoogste, nl. 3£ pCt is. Uit
de statistiek van den heer Jansen blijkt, dat het getal
spaarders in 1883 bedroeg: in België 561,527, in Engeland
6,297,368, in Frankrijk 697,430, in Italië 1,305,743, in
De geestkracht cn beslistheid van dit meisje hadden hem blijk
baar voor een oogenblik doen vergeten, dat het zijn jonge dochter
was, aan wier ooren hy zijn smart toevertrouwde.
„Ga nu naar beneden, mijn kindzeide hy, zichzelven be
dwingende. „Gij zult moede en hongerig zijn ik vrees dat
nog niemand u iets heeft aangeboden. Nu, van het overschot
van de tafel behoeft gij ook niets te eten. Tante Sophie zal
beneden wel wat goeds voor u klaar zetten, en bij haar zijt gij
toch ook het liefst. Gij hebt gelijk ook, Margaretha haar
hart is van goud van zuiver goud, en ik laat mij niet op het
dwaalspoor brengen, hoe dikwijls men ook beproeft, het bij mij
verdacht te maken.... Wat gloeien uw handen, kind! En ook
uw anders zoo bleek gelaatJa, ziet gij, kleine, moedige burgeres,
dc politiek...."
„De politiek? Och, papa, ik ben maar een meisje, klein en
dom wat gaat mij de politiek aan? Ik praat maar na!" Zij
lachte schalksch. „Gij zult toch, hoop ik, niet denken, dat
Margaretha de mannen in hun werk afbreuk wil doen? God
beware mijMaar mij dunkt," ging zij ernstig voort, „hier is
sprake van iets algemeen menschelijks, van recht en onrecht,
van moreele kracht en lafhartigheid, van echten trots en laagheid..
En als uw schildering werkelijk het beeld van onzen tijd weergaf
en voortdurend geldig bleef, dan zou men toch liever een mummie
van Mcmphis zijn en voor duizenden jaren geleefd hebben. Maar
dat is niet waar!" Zij schudde krachtig het hoofd. „Wij leven
niettegenstaande dat alles in een belangwekkenden tijd, hoewel
wij tegen een hevige branding hebben te worstelen," zegt oom
Theobald altijd. „Het goede en echte zal wel boven komen
drijven, en de nietige luchtbellen, die de strijd nu naar boven
doet stijgen, zullen niet eeuwig glinsteren cn de zwakken ver
blinden.... En gij zult niet toonen, wat gy gevoelt? Uit menschen-
vrees u anders voordoen dan gij zijt? Gij, een onafhankelijk
man, zoudt gij niet op uw eigen manier rustig en trevreden mogen
leven? Wat baten p gunstbewijzen van buiten, als gij innerlijken
vrede moet ontberen."
Hy trok haar plotseling onder de hanglamp, boog hnar hoofd
achterover en staarde liaar met een somberen dreigenden blik
strak in de oogen, die onbevangen en zonder vrees naar hem
opzagen. „Is dat waarzeggerij of sluipt men mijn gangen na?....
Neen, mijn Margaretha is eerlijk en oprecht geblevenDaar
schuilt geen bedrog meer in!" En hy sloeg zyn arm weer om
haar slanke gestalte. „Myn braaf meisje! Ik geloof, dat gy de
eenige der familie zoudt zijn, die mijne zyde zou kiezen, als de
geheele wereld mij in den ban deed."
„Natuurlijk, papa, dan juist te eerder!"
„Zoudt gij mij helpen, een ongelukkige zwakheid te bestrijden?"
„Zeer natuurlijk, met al mijn kracht, papa! Beproef het maar
eens met mij! Ik bezit moed voor twee. Hier is myn hand
als teeken van houw en trouw!" Een glimlach, half schalksch,
half ernstig, plooide zich om haar lippen.
Hij kuste haar op het voorhoofd, en weinige oogenblikken
later trad zij weer de zaal binnen.
Tante Sophic was er niet meer. Zij was met haar zilvermandje
naar beneden gegaan en maakte met eenigen spoed de theetafel
gereed. De bediende draaide juist de kroonlichten uit, en Rein-
hold nam het gebak stuk voor stuk van de kristallen schalen en
legde het netjes, in verschillende trommels, om het daarna weg
te bergen. Maar mevrouw de ambtsraad zat op haar gemak in
een fauteuil achter een canapë-tafelje omdat het boven door
het aanhoudende lachten vreeselyk koel, en het hier beneden
nog zoo lekker warm en gezellig was, zooals zij zeide. Zij
speelde haar gewoon patiëntjie-spelletjc. Grootmoeder en broeder
hadden dus niet veel tijd beschikbaar voor de teruggekeerde, en
het „goeden nacht" van beiden klonk zeer verstrooid en onver
schillig.
Het jonge meisje lette daarop echter volstrekt niet! Zij was
blijde, dat zij er heden zoo gemakkelijk afkwam hier boven
was zij klaar... Maar toen zij door de half verlichte vestibule
ging, stond daar iemand by een venster schijnbaar in den tuin
te zien, het was mijnheer de landraadAan hem had zij ook
niet meer gedachthoofd en hart waren vervuld van den raadsel-
achtïgen toestand, waarin zij haar vader had aangetroffen. Voor
haar helder, beslist denken en gevoelen was zulk een geheimzinnige
tweestrijd des gemoeds iets zeer vreemds de twijfel van zulk
een mannenziel was voor haar moeielijk te begrijpen.... Of hij,
de koelzinnige, tot ambten en waardigheden verheven man nu
toch ook voor een oogenblik door de herinnering werd aange
grepen, die hem deed staren naar den gang, waar eens de goud
blonde lokken der schoone Blanka door de groene bladeren en
ranken hadden geschitterd?
„Goeden nacht, Margaretha!" zeide hij nu op een gansch
anderen toon, dan die in de zaal.
„Goeden nacht, oom!"
De tuinkamer had altijd iets uitlokkends voor Margaretha gehad.
Zij lag in de benedenverdieping van den zijvleugel, waar het
spookte, en was dicht bij het vroegere slaapvertrek der kinderen.
Boven- en benedenverdieping waren niet met elkander verbonden
er was gelukkig geen trap; men behoefde dus niet bang te
zijn, dat de witte dame het eens in den zin zou krijgen, naar
beneden te sluipen, zooals Barbel zeide. Door een breede deur
met een stevigen klopper kwam men op de binnenplaats en een
breed pad van kiezelsteenen voerde recht op de fontein aan.
In de tuinkamer stonden uitsluitend meubelen uit den rococo
tijd, die aan tante Sophie behoorden. Zij waren spiegelglad
gewreven, het metalen beslag schitterde en overoud Saksisch
porcelein stond op een sierlijke latafel. Die kamer was om zoo
te zeggen het pronkkamertje van tante Sophie, keurig netjes,
zooals het er maar alleen bij een levenslustige oude vrijster kan
uitzien. Nu waren ook al de fijnbeschilderde schalen en vazen
gevuld met groote ruikers uit den kleinen tuin voor de poort,
en op den witten planken vloer, nog nooit door een verflaag
bezoedeld, lag een nieuw, mollig tapijt, dat tante Sophie zelve
bekostigd had...
En daar was haar de eindelijk teruggekeerde lieveling dadelijk
bij het binnentreden, toen het schijnsel der lamp zich over al
die welbekende familie-relikwiën der oude vryster verspreidde,
om den hals gevallen en had haar in de hartelijke omhelzing
bijna doen stikken... Het bed stond precies op de oude plaats,
en tante Sophie bleef er nog lang naast zitten en vertelde
alleen liefde en vroolijkheid, geen enkele wanklank mocht dit
vernieuwd samenzijn ontsieren. En telkens als de vroolijke van
humor tintelende stem even ophield, werd dit aangevuld door
het oude, eentonige geklater, van de fontein in den tuinnu en dan
had men ook het geknars van de pakhuispoort vernomen en toen
had de vroegere wildzang, die nu heinde en ver de wereld was
doorgevlogen en hoofd en hart veredeld en verrykt had tehuis
gebracht, met zulk een tevreden en liefelijk slapend kindergezicht
in de kussens gelegen, als ware zy slechts naar Dambach heen-
en teruggeloopen...