HËLBËRSUHË
ËN NIËUWERIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1885. N°. 97.
Vrijdag 14 Augustus.
Jaargang 43.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Blnnenlancl.
Naar het Vaderland verneemt, zal van het aanbrengen
van distinctieven tot aanduiding van den rang, op de over
jassen der officieren, niets komen. Z. M. de Koning zou
zich niet kunnen vereenigen met de aan hem gedane
voorstellen.
Eene Vereoniging tot bevordering van algemeene
belangen te Warffum heeft zich tot de Tweede Kamer
gewend, met verzoek de wet op de jacht en visscherij o. a.
in dien zin te wijzigen, dat voortaan tegen lagen prijs
b. v. vier gulden, jachtakten worden afgegeven, waardoor
eigenaars van landerijen het recht verkrijgen op eigen
terrein te jager.. Men meent, dat daardoor de belangen
van den landbouw beter zullen worden beschermd en toch
het wild geenszins zal worden uitgeroeid.
Uit eene particuliere correspondentie, door 't Bat. Hld.
ontvangen, blijkt, dat de algemeene toestand op Atjeh nog
steeds dezelfde is. Het ontbreekt niet aan onverhoedsclie
aanvallen van patrouilles. Ten deele is daar ongetwijfeld
een zekere indolentie van de zijde onzer soldaten, vooral
van de inlandsche troepen, de schuld van. Maar het bewijst
in ieder geval, dat de Atjehers hun vijandelijke houding
nog niet laten varen.
Den 7 September a. s. en volgende dagen zal te
's Hage het examen gehouden worden van commiezen voor
de betrekking van commies-verificateur. Tot examinatoren
zijn benoemd de heeren B. K. Boom, provinciaal inspecteur
te Groningen, als voorzitter; L. E. Uijttenhooven, controleur
te 's Hage; C. J. C. Van de Ven, idem te Dordrecht, en
E. Franken, idem te Helder, als leden.
Jl. Dinsdag had te 's Hage de begrafenis plaats van
't stoffelijk overschot van mr. Modderman op Eik en
Duinen. De plechtigheid was eenvoudig. De ministers
Heemskerk, Bloem, Du Tour, vele oud-ministers, onder
scheidene hoogleeraren, de Amsterdamsche en de Leidsche
Universiteit, de leden van den Hoogen Raad, de rechter
lijke ambtenaren en oud-leerlingen, wachtten op het kerk
hof' den stoet af. Op het lijkkleed lagen verscheidene
kransen, een van de Leirlsche juridische studenten.
Aan de groeve herdacht de minister van Justitie, de
heer Du Tour, den ontslapene, roemde zijne energie en
bekwaamheden en wees op het strafwetboek en de drank
wet, welke laatste, als de overgangs-bepalingen zullen zijn
afgeloopen, een machtigen invloed ten goede op het volk
kan uitoefenen. De broeder van den overledene, mr. T.
1S> DE TROUW MET DE KARBONKELSTEENEN.
Naar het Duitsch van E. MARLITT.
Zij betraden juist den ingang van het heerenhuis, toen een
vlug hondje, door een kier van de huisdeur aan de zyde van de
markt binnensloop. Hy blafte met schelle stem tegen de binnen-
tredenden.
Margaretha kende het kleine beestje. Voor jaren was mijnheer
Lenz eens van een reis teruggekomen en had het medegebracht.
En het had er uitgezien, als of 't het schoothondje eener prinses
was geweest. Blauwzijden linten hadden zijn hal3 versierd en
op koude dagen had het in prachtig bewerkt jakje op den gang
rondgeloopen. Niettegenstaande alle lokmiddelen was het nooit
bij de kinderen in den tuin gekomen; de familie van den schilder
paste er op, als op een kind.
Nu kwam het daar binnenloopen, en dadelijk daarop werd de
de deur verder opengeduwd, en liep een knaapje hem achterna...
Maar byna in hetzelfde oogenblik werd het kantoorraampje, dat
op de vestibule uitzag opengestooten en kwam het hoofd van
Reinhold er door te voorschijn.
„Gij, onbeschaamde bengel, heb ik u niet verboden hier door
te loopen?" schreeuwde hy tegen den knaap. „Is de poort in
het pakhuis soms niet breed genoeg voor u?... Dit is het heeren
huis, en daar hebt gij volstrekt niets te maken, evenmin als uw
huisgenootenHeb ik u dat al niet dikwijls gezegd? Verstaat
gy dan geen Duitsch, domme jongen?"
„Wat kan ik er aan doen, dat Philine mij ontsnapt en hier
binnenloopt? Ik wilde haar vangen, maar het ging niet goed,
omdat ik die mand aan den arm heb!" zeide de kleine met een
eenigszins vreemd accent tot zijn verontschuldiging. „En Duitsch
ken ik zeer goed; ik versta alles wat gij zegt," voegde hij er
gekrenkt, maar tegelijkertijd trotsch bij. Het was een beeldschoon
kind; een echte kleine Apollo-kop, omlijst door kortgeknipt bruin
haar en met den blos der gezondheid op 't gelaat. Maar al die
lieftalligheid scheen niet te bestaan voor den bleeken jongman
met den kouden blik en de schelle stem, die aan het kantoor-
raam stond.
En nu kreeg de ontsnapte Philine het ook nog in het hoold,
op de trap naar de woonkamer te springen, alsof hy daar te
huis behoorde.
Reinhold stampvoette, terwijl de knaap angstig de keffende
misdadiger eenige schreden naliep.
„Maak nu maar, dat ge wegkomt, deugniet," klonk het toornig
door het raam, „of ik kom naar beneden om u en uw hond eens
goed af te ranselen.
„Nu, nu, dat willen wij eerst nog eens zien, mijn waarde!
Hier zijn nog personen, die dat weten te verhinderen!" zeide de
oude ambtsraad en stond met een paar schreden voor het raam.
Reinhold deinsde onwillekeurig terug bij de plotselinge ver
schijning van zyn grootvader.
„Gy zijt een mooi kereltje!" zeide de oude heer spottend
ergernis en sarcasme streden in zijn stem om den boventoon.
„Gij kijft als een waschvrouw en handelt in het huis uws vaders,
alsof gij de voornaamste plaats op het kantoor innaamt. Kom,
laat eerst uw veeren eens wat aangroeien.... Waarom zou dit
Modderman, referendaris van Justitie, dankte voor de eer
en schetste den overledene als een man van woord en hart.
Terwijl de Willem Barendsz, behoorende aan den
reeder A. Hoogenraad te Scheveningen, den 29 Juli jl.
onder de Engelsche kust voor anker lag, kregen twee
matrozen twist en werden handgemeen. De stuurman L.
Den Duik, die als een oppassend zeeman bekend staat,
kwam tusschenbeide en scheidde de vechtenden. De rust
werd hersteld en beide matrozen beloofden, zich voortaan
ordelijk te zullen gedragen. Doch eenige oogenblikken
later, toen de stuurman bij de verschansing stond, viel een
der rustverstoorders hem onverhoeds aan en gaf hem een
duw, zoodat hij in zee viel. De stuurman werd eerst door
de golven onder het schip gestuwd, kwam later weer ter
zijde van de schuit en zou zeker omgekomen zijn, indien
niet een zoogenaamde buitenman (een metselaar, timmerman
of sjouwer, die alleen tijdens de haringvisscherij op eene
bomschuit dient) hem bijtijds gegrepen had. Door de tegen
woordigheid van geest en vastberadenheid van dien man
werd het. leven van een braaf huisvader gespaard. De
matroos, die Den Duik in het water heeft geworpen, is
thans op last der justitie gearresteerd en naar het Huis
van Arrest te 's Gravenhage overgebracht.
In de zomermaanden van 1883 hadden te Amsterdam
menigmaal diefstallen van geld plaats uit koffers en pakjes,
die per Rijnspoor werden verzonden.
Spoedig ook werd de conducteur W., wonende in de
Goudbloemstraat aldaar betrapt. Justitie en politie werden
in de zaak gemengd; de conducteur werd ontslagen en de
instructie zou beginnen.
Toen W. echter zou gehoord worden, was hij nergens
te vinden. Het scherpe oog der politie zocht hem overal,
doch met het enkele resultaat, dat W. met zijn gezin zijn
woning had verlaten, en dat daarna zijn spoor verloren
was. Hij werd daarop gesignaleerd in het Politie-blad van
October 1883. De politie bleef waakzaam naar hem uit
kijken. Ten slotte vond zij den verdachte.
Hij was nietzooals sommigen dachten naar Amerika
gegaan; zelfs had hij zich niet over de grenzen des lands
begeven, ja bij had niet eens Amsterdam verlaten. Ook
was hij niet uit de Goudsbloemstraat vertrokken; alleen
had hij in een ander huis derzelfde straat zijn intrek ge
nomen. Evenmin was hij der politie angstig uit den weg
geloopen. Sedert Dec. 1883 bekleedde hij volgens het D. v. N.,
de betrekking vanagent van politie te Amsterdam!
knaapje hier niet doorloopen? Gij denkt misschien wel, dat hij
deze kostbare steeuen bederven zou?"
„Ik ik kan dat gekef niet verdragen, het doet mijn zenuwen
aan."
„Houd op met uw zenuwen, jongen! Ik word naar van dat
geteem! Schaamt gij u dan niet u aan te stellen, alsof gij in
het besjeshuis waart opgevoet? „Mijn zenuwenbootste hij
hem toornig na. „Loop naar den hij hield het overige in,
rukte aan zijn geweerriem en drukte den hoed met de hanenveer
vaster op het hoofd.
Intusschen was Margaretha ook nader bij gekomen. „Maar
Reinhold," zeide zij verwijtend, „wat heeft de arme kleine u
toch gedaan."
„Die? Mij?" viel hij haar schamper in de rede zyn moed
was weer teruggekeerd. „Wel ja, dat zou er nog aan ontbreken,
dat de bewoners uit het achterhuis ons te lijf gingeu.... Wees
eerst maar een paar weken hier, Margaretha, dan zal het u
eveneens gaan als mij, gij zult nog wel eens vreemd opkijken,
juffrouw wijsheid! Als wij het oog er niet ophielen, zou er
spoedig geen plekje meer in huis zijn, waar die jongen hij
wees naar den knaap, die juist zijn mandje op den grond zette,
om den weerspannigen hond beter te kunnen grijpen, „zich niet
indringt!.... Papa is onbegrijpelijk onverschillig en toegevend
geworden. Hij staat het toe, dat die jongen in onzen tuin
rondspringt en zich met zijn schrijfboeken op zijn gemak
onder de liiiden plaatst, op ons lievelingsplekje, Margaretha,
waar wij, zijn eigen kinderen, ons schoolwerk hebben gemaakt!
En voor een paar dagen heb ik met eigen oogen gezien, dat hij
in het voorbijgaan een nieuw boek voor den jongen op de tafel
legde."
„Afgunstige!" bromde de ambtsraad toornig.
„Deuk wat gij wilt, grootpapa!" liet de zichtbaar-vertoornde
jonge man zich ontvallen. „Maar ik ben spaarzaam zooals alle
vroegere vertegenwoordigers van onze firma, en over wegge
worpen geld kan ik mij vreeselijk ergeren. Men geeft toch geen
geschenken aan menschen, die evenwel reeds op onzen zak teren.
Nu ik inzage van de boeken heb, weet ik, dat de oude Lenz
nooit een cent huur voor het pakhuis heeft betaald. Daarbij
werkt hij zoo langzaam, dat hij het zout nauwelijks verdient.
Hy moest noodzakelijk per stuk betaald worden j maar papa geeft
hem jaar uit, jaar in zijn drie honderd daalders, onverschillig of
hy maar een enkel bord inlevert of niet, en de zaak lijdt er
groote schade door.... Ik moest maar een enkelen dag de macht
hebben, dan zou er orde komen, ik zou voor goed breken met
dien ouden sleur."
„Nu, dan is het een waar geluk, dat zulke melkbaarden wachten
moeten, tot.
„Ja, tot de hoofdzetel in het kantoor ledig is geworden," vol
tooide de handelsraad, die plotseling tusschenbeiden trad. Waar
schijnlijk had hij zijn schoonvader en dochter over het plein zien
komen en zoo spoedig gereed gemaakt, om den stipten ouden
heer niet te laten wachten. Hij was in jachtcostuum en had
toen hij naar beneden kwam misschien het grootste gedeelte van
de woordenwisseling by het kantoorraam aangehoord. Er lag
iets onstuimigs in zyn plotseling optreden, en Margaretha zag,
dat zyn onderlip onder het spreken zenuwachtig trilde. Hij ver-
Uit een particulier schrijven van de Palembangsche
Bovenlanden blijkt, dat de moord te Djambi over het
geheele gewest een pijnlijken indruk onder besturende
ambtenaren gemaakt heeft. Men houdt er zich van over
tuigd, dat de gerustheid, waarmede in vroegere jaren de
ambtenaren zich in de meest geïsoleerde posten ophielden,
niet zal terngkeeren, voordat aan den overmoed en de
uittartende houding van den zich in de Bovenlanden van
Djambi bevindenden ex-Sultan Toha een einde zal zijn
gemaakt. Herhaalde malen zijn dezen de voorwaarden
medegedeeld, waarop het bestuur zijne ondex-werping wil
aannemen, en hoewel die voorwaarden zeer aannemelijk
zijn, wil hij van toenadering niets weten, gebonden als hij
zijn zou aan den gezworen eed om het Nederl. gouverne
ment eeuwig te haten en vijandschap toe te dragen. Acht
a negen maanden geleden gaf hij zoogenaamd een bewijs
van toenadering, door zijn zoon Raddhen Mohamed naar
Djambi af te vaardigen, ter ontmoeting van den resident,
maar dat bezoek bleek in den grond der zaak geen andere
beteekenis te hebben dan een beleefdheidsbezoek aan den
regeerenden Sultan en inlichtingen van politieken aard in
te winnen.
Dezer dagen gaf de heer Joh. F. Snelleman, lid der
vroegere Sumatra-expeditie, in de N. Rott. Crt. een om
standig verhaal van de verhouding van 't Nederlandsch
gezag, tegenover dien Toha, door hem de Indische „Vos
Reinaex'de" geheeten. Daaruit bleek, dat onze Regeering
tegenover dezen ex Sultan steeds bijzonder kalm en zeer
weinig krachtig is opgetreden.
Een onaangename ontmoeting had ik jl. Zondag
avond zoo schrijft men uit Utrecht aan de Zwolsche Crt.
Te voet van De Bildt komende, had ik mij verlustigd in
het sehoone der omgeving en was met het vallen van den
donker de batterijen genaderd van 't fort De Bildt. Al
wandelende in gedachten verdiept, lette ik aanvankelijk
niet op de ietwat ongewone drukte, die voor het fort
heerschte, meenende dat het „Zondagvierders" waren, die
van de nog 5 h 10 minuten verder gelegen stad huiswaarts
togen, maar nog wat verder gaande hoorde ik een paar
schoten knallen. Nu eenigszins verbaasd opziende, zag ik
weldra een met een geweer gewapend militair mij voorbij
snellen en een zijpad iixslaan, waar hij spoedig weer eén
schot deed hooren. Nog was 't bij verbazing gebleven,
indien ik niet den militair kort daarop opnieuw den weg
naar de stad had zien nemen en ik toen door een paar
waardigde den persoon aan het raam met geen enkelen blik, hij
trok alleen de schouders op en voegde er op bijna luchthartigcn
toon bij„Jammer maar, dat papa dezen hoofdzetel nog bekleed,
en dus zal het hoogwijze zoontje bet opruimen misschien nog
zeer langen tijd moeten uitstellen."
Daarop reikte hij zijn schoonvader dc band.
Het raam werd zachtjes dichtgedaan, en terstond daarop hing
het donkere gordijn daarachter zoo bewegenloos, alsof er zelfs
geen schaduw van een mensch achter verborgen was. De jonge
driftkop had zich veiligheidshalve achter den lessenaar geplaatst.
Ondertusschen was het den knaap gelukt, de weerbarstige
Philine te vangentante Sophie, die juist met een mandje vol
gebak uit de woonkamer kwam, had hem geholpen, door het
beestje den wog te versperren. Nu klapperden zijne, kleine
hakken de trap af; op den eeneu arm had hij den hond, en aan
den anderen hing hij de mand weer. Hij zag er ontsteld uit.
„Hebt ge geschreid, ventje?" vraagde de handelsraad. Marga
retha meende, dat zij deze stem nog nooit zoo zacht, zoo innig
had gehoord, als bij deze deelnemende vraag, die den anders
zoo koelen man als het ware ontglipte.
„Ik? wat denkt ge dan?" antwoordde de kleine beleedigd.
„Een flinke jongen schreit nooit!"
„Bravo! Goed zoo, mijn jongen!" zeide de baron vroolijk
lachende. „Gij zijt een flinke kerel!"
De handelsraad greep den hond, die zijn best deed, om zich
los te maken, en zette hem op den grond. „Hij zal u wel
naloopen, als gy over de binnenplaats gaat," zeide hij gerust
stellend tot het kind. „Maar in uw plaats zou ik mij toch
schamen, om met die mand over de straat te loopen," hij
keek met een afkeurenden blik naar de mand aan den kleinen
arm, alsof hij er zich over ergerde, dat de sehoone gestalte
daardoor ontsierd werd; „voor een gymnasiast past dat niet
uw kameraden zullen u uitlachen."
„O dat moeten zij maar eens probeeren!" Hij werd vuur
rood in het gezicht en hief het schoongevormde hoofd fier en
krachtig op. „Ik zal toch voor mijn grootmoeder wel broodjes
mogen halen? Onze werkvrouw is ziek, en grootmoeder heeft
een zeeren voet en als ik niet ga, dan heeft zij niets bij haar
koffie, en dan stoor ik me niet aan die domme jongens!"
„Dat is mooi van u, Max," zeide tante Sophie. Zij nam een
handvol gebak uit het mandje en reikte het hem toe.
Hij zag haar vriendelijk aan, maar greep niet toe: „Ikdank
u, ik dank u, juffrouw!" zeide hy en streek, in zijne verlegen
heid over zijne weigering, met de hand door hét haar. „Maar
ziet u, zoetigheid eet ik nooit dat is goed voor meisjes!"
De ambtsraad brak in een luid gelach uit; zijn gelaat schitterde
I van blijdschap, en plotseling tilde hij het kind met zijn mand
I van den grond en kuste het hartelijk op de blozende wangen.
„Ja, dat is er werkelijk een van ander deeg! Sakkerloot, dat
zou er een naar mijn zin wezen!" riep hij, terwyl hij den
I knaap weder uit zijn krachtige handen losliet. „Hoe komt dat
kleine wereldwonder in die rommelkamer, in het oude pakhuis?"
i „Het is een kleine Franschman," zeide tante Sophie. „Gy
behoort zeker te Parijs tehuis? vraagde zij den kleine.
„Ja. Maar mama is gestorven en
"Pas op uw Philine is weer weggeloopen!" riep de