jl. Donderdag avond in de Kazernestraat te 's Hage aan verschillende militairen, die huiswaarts naar de kazerne gingen, strooibiljetten zijn uitgereikt van sociaal-democra tische strekking, waarin hun o. a. werd aanbevolen de wapenen neêr te leggen. f Men schrijft ons van Texel, dd. 11 dezer: Bij den heer J. J. Kuijper, te Oosterend, ontstond heden brand in de smederij, vermoedelijk door vonken, die zich in de smederij aan een of andere ontvlambare stof hadden meegedeeld, veroorzaakt. Spoedig waren velen der dorpsbewoners, tot helpen vaardig, bezig den brand te blusschen, hetwelk zonder van de spuit gebruik te maken gelukte. De aangerichte schade moet voor den eigenaar toch nog al beduidend zijn. Het perceel was tegen brandschade verzekerd." Men heeft opgemerkt, dat, waar de oestercultuur sterk gedreven wordt, de opbrengst der ansjovis vermindert. Dit wordt toegeschreven aan de menigte pannen, welke ten behoeve van de oestercultuur in zee gelegd worden. De oplossing der kalk, welke zich aan die pannen bevindt, schijnt nadeelig op de ansjovis te werken. Een boer op de grenzen van Saksen en Bohemen bewees onlangs opnieuw, dat het spreekwoord, 't welk de Saksers slim noemt, een waar woord is. Hij had over de grenzen twee varkentjes gekocht, maar sleehts voor één het bepaalde invoerrecht betaald. Daar hoort hij van een goed vriend, dat de tolbeambten in aantocht waren, om waarschijnlijk een plaatselijk onderzoek in te stellen. De man begreep natuurlijk waar het om te doen was en bevond zich in geen geringe verlegenheid, waar hij het varken zoo gauw verstoppen zou. Maar de nood maakt vindingrijk. Snel besloten, neemt hij een der biggen, legt het in de wieg en trekt de gordijnen er over heen. Toen de kommiezen komen, zit de boer kalm te wiegen en een kinderliedje te zingen. Zij wenschen, dat hij bij de huis zoeking tegenwoordig zal zijn, maar hij blijft wiegen en jammert over zijn arm, ziek kind, dat hij niet alleen durft laten. Nu biedt een der kommiezen aan, om zoolang zijn plaats in te nemen. De boer vindt dit goed, doch drukt den man nadrukkelijk op het hart, zachtjes voort te blijven wiegen en vooral het gordijn niet op te slaan. „Als het wicht een vreemd gezicht zag, kon het wel een stuip krijgen van schrik." De kommies stelt den bezorgden vader gerust, wiegt zachtjes en zingt: „Slaap, kindje, slaap terwijl zijn collega's natuurlijk vruchteloos naar het tweede varken zoeken. De boer is echter, zooals Schorer's Familiënblatt meldt, niet ondankbaar geweest en zond den kommies een paar dagen later een worst van den zoo liefelijk door hem in slaap gezongen „kleine." In den avond van 4 dezer had er eene aanvaring plaats bij Flamborough Head, Londen, tusschen de schooner Mauve, uit Duinkerken en het stoomschip Trevethick, van Shields, waarbij eerstgenoemde zonk. 6 man der equipage werden door het stoomschip gered. De overige, 12 in getal, waaronder de kapitein, zijn verdronken. De boeg van de Trevethick werd ingestooten. De N. Rott Crt. zegt het volgende van het boek gDe samenstelling van schepen" van den luit ter zee lste kl. A. E. Arkenbout Schokker: „Hij bestemde het voor het onderricht aan het Koninklijk en vlijde zich nog gemakkelijker in den hoek der sofa. „Ik behoef daar ook niet als een dief naar binnen te sluipen. De dames deelen eerlijk met mij en mijn moeder de bloemen en vruchten, die op haar gebied groeien, en ook gij moogt bij uw bezoek een ruiker uit de kassen medenemen." „Ik dank u. Ik houd niet van kunstmatig gekweekte bloemen," zeide zij koel en ging naar de kamerdeur om die te openen. Tante Sophie was teruggekomen en stampte en schudde buiten de sneeuw van haar schoenen en kleeren. Zij zette groote oogen op, toen de hooge gestalte van Herbert van de sofa rees en haar begroette. „Hoe, een gast aan onze theetafel?" riep zij verheugd, terwijl Margaretha haar van mantel en hoed ontlastte. „Ja, maar een slecht ontvangen gast, tante Sophie!" zeide hij." De gastvrouw heeft zich eindelijk in den hoek by den haard teruggetrokken en mij mijn thee alleen laten drinken." Tante Sophie knipoogde vroolijk. „Dan heeft er zeker een examen plaats gehad, zooals vroeger?" Dat kan Margaretha volstrekt niet uitstaan. En als gij soms een beetje naar het Mecklenburgsche zijt afgedwaald, om te hooren „Volstrekt niet," antwoordde hij plotseling ernstig, met zicht bare bevreemding. „Ik meende, dat dit afgedaan was," voegde hij er half vragend bij. „God beware my! Nog lang niet, zooals Margaretha dagelijks ondervindt!" antwoordde tante zinspelende op de kwellingen van mevrouw de ambtsraad. De landraad keek onderzoekend naar de oogen van Margaretha, maar zij wendde zich af. Zy wachtte zich wel, ook maar met een enkel woord te spreken, over het onderwerp, dat haar tante zeer onvoorzichtig had aangeroerdMaar hij moest het eens wagen, in overleg met grootmama te handelen en er bij haar op aan te dringen, haar besluit nog te veranderen hij moest het eens wagen! Zy trad, voortdurend zwijgend, achter de theetafel, om tante Sophie een nieuw kopje te schenkenHerbert kwam evenwel niet weer aan tafel terug. Hij overhandigde tante de medegebrachte thee en wisselde nog eenige beleefde woorden met haar; toen nam hij zijn pels op den arm en stak Margaretha de rechterhand toe. Zij legde er haar vingertoppen even in. „Geen, goedennacht?" vraagde hij. „Zoo boos, omdat ik u bij tante Sophie heb aangeklaagd?" „Dat was uw recht, oom ik was niet beleefd. Boos ben ik niet; maar gewapend!" „Tegen windmolens, Margaretha?" Hy zag haar lachend in de toornig opziende oogen, toen ging hij heen. „Zonderling, zooals die man veranderd is!" zeide tante Sophie en zag over haar kopje heimelijk lachende naar het bleeke meisjes gezicht, dat, naar het raam gekeerd, met somberen blik naar het dwarrelen der sneeuwvlokken staarde. „Hij is altijd goed en vol beleefdheid jegens mij geweest, dat kan ik niet anders zeggen maar hij was en bleef toch een vreemdeling voor mij, door zijn voorname, koele manieren.... Nu is het mij echter soms zoo vreemd te moede, of ik ook hem even als u onder mijn hoede heb gehad. Hy is zoo hartelyk, zoo vertrouwelyk, en dat hij heden avond hier beneden is komen theedrinken „Dat zal ik u ophelderen, tante!" viel het jonge meisje haar koel in de rede. „Er zijn oogenblikken, waarin men de geheele wereld zou willen omarmen, en in zulk een stemming is hij uit de residentie van het vorstelijk hof teruggekomen. Hij heeft, gelijk hij zelf zich uitdrukte, „hoogst verblijdende berichten" meegebracht. Wij mogen dus binnenkort de „openbaarmaking" zyner verloving verwachten." „Het kan zyn!" meende tante Sophie en ledigde haar kopje. Wordt vervolgd.) Instituut, maar het verdient o. i. ruimschoots in wijder kring gekend te worden. Na eene inleiding, waarin uit eengezet wordt aan welke vereischten een schip beantwoorden i moet, worden in drie afdeelingen, welke soms weder in verscheidene hoofdstukken verdeeld zijn, behandeld de i materialen voor den scheepsbouw, de houten, de ijzeren en stalen schepen, uit practisch oogpunt; terwijl de vierde afdeeling is gewijd aan de theorie. De uiteenzetting der stellingen en der voor deze aangevoerde bewijzen munten uit door duidelijkheid en logischen vorm. Hierdoor, en niet minder door de talrijke afbeeldingen, welke tot ophel dering in den tekst zijn gevoegd, zal dit degelijk werk velen welkom en nuttig zijn, terwijl het tevens bewijst dat de lieer Arkenbout Schokker eene eervolle plaats bekleedt onder de wetenschappelijke officieren onzer Marine. Binnenkort zal voor het Hof te 's Hage terechtstaan de Schiedammer die twee maanden geleden een doodslag pleegde. De beschuldigde A. M. Veringmeier, koperslager te Schiedam en aldaar geboren, is pas 22 jaar. Uit de gevoerde instructie is o. a. het volgende gebleken In den vroegen morgen van 10 Juli jl. verliet de grasmaaier Van Aalst met zijn dochter Anna en een anderen grasmaaier, Piet Wittenberg, de woning Van Larraan te Schiedam, waarin zij allen verblijf hielden, om naar hun werk te gaan, toen op den Singel bij de R. C. kerk de beschuldigde hen ontmoette en zonder te 9preken voorbijliep. Van Aalst en Wittenberg zagen hem even na en beschuldigde die toen juist omkeek, kwam daarop naar Wittenberg toe, die staan bleef. Van Aalst en zijn dochter liepen voort en werden op ongeveer 60 passen gevolgd door Wittenberg en beschuldigde die schijnbaar zeer kalm een gesprek voerden, waarvan de voor hen loopcnde getuigen den inhoud niet verstonden. Alleen hoorden zij den beschuldigde eens zeggen „ik waag er 10 jaar aan." Deze getuigen kenden Veringmeier daar deze vroeger had verkeerd met een dochter van Larman bij wien hij inwoonde, en van wien Wittenberg een zwager was. Aan den Singel bij den Rotterdamschen dijk gekomen zijn deze getuigen dien dijk overgegaan en bovenop gekomen zagen zij om naar Wittenberg, die toen nog met beschuldigde zeer rustig voortwandelde. Toen zij den dijk aan den anderen kant afgegaan waren, hoorden zij een oogenblik daarna dat er iemand vermoord was en, terugkeerende, troffen zij Wittenberg aan, stervende en geheel bebloed. Wat er gebeurd is in de weinige oogenblikken dat Van Aalst en zijn dochter den dijk afgingen Verschillende getuigen hebben het weten te verhalen. Twee heeren en dames leden van een gezelschap dat op de Schiedamsche kermis muziekuitvoeringen had gegeven, hadden nl. op hun terugtocht naar Rotterdam twee personen gezien die zij later als beschuldigde en verslagene hebben erkend, die elkaar zonder een woord te spreken, aanpakten. Beschuldigde wierp den ver slagene voorover op den grond, hield hem om 't lichaam vast en gaf hem twee stompen aan het hoofd, met den rechterhand, waarin hij een voorwerp had. Op het geroep van een hunner„Kerel, wat doe je daar," rees de beschuldigde op en nam de vlucht, terwijl een der getuigen zag dat hij in de rechterhand een blinkend voorwerp had. De getroffene bleef roerloos liggen. Op hun hulpgeroep kwamen er personen aanloopen, die den getroffene in een koffiehuis droegen, waar hij zonder een woord te spreken is gestorven, hebbende de inmid dels geroepen geneesheer Van dcrSwan, hem in geheel bewusteloozen toestand aangetroffen, zonder hart- of polslag, met een gesneden wond aan de linkerzijde van het aangezicht ongeveer 3 centime ter lang en diep. Op zijn la3t werd de verwonde naar het zieken huis te Schiedam overgebracht, doch by zijn onmiddellijk bezoek aldaar bevond hij dat de verwonde bereids was overleden. Uit het visum repertum der deskundigen S. Thomas en C. P. Burger blijkt dat de dood het gevolg is geweest van verbloeding, veroorzaakt door met een scherp voorwerp toegebrachte verwon dingen. Ondertusschen waren twee der artisten den beschuldigde achterna geloopen en zag een hunner den beschuldigde een beweging maken alsof hij een knipmes dicht deed, en hoorde hij hem iets wegwerpen. Het met bloed bevlekte en gesloten mes is kort daarna gevonden. Beschuldigde verborg zich 'vervolgens achter een hekje, dicht bij een molen. Op het geschreeuw van „houd den moordenaar," kwam de bewoner naar buiten, waarop beschuldigde, die vol bloed zat, over het met bloed bevlekte hekje weer op straat sprong en gegrepen werd. Alle getuigen verklaren, dat besch. niet dronken was. Welke reden heeft beschuldigde nu tot deze misdaad bewogen Volgens hem had hij in den nacht van 10 op 11 Juli te Schiedam kermis gehouden en was na het gebruik van eenige borrels jenever en van omstreeks 20 glazen bier, wat gaan rondloopcn om zich wat op te frisschen. Hij is toen tegengekomen den getuige Van Aalst en den verslagene, dien hij kende als een oom van zijn vroeger meisje Bernardina. Het gesprek is toen gekomen op een voorval dat in den afgeloopen nacht had plaats gehad in een bierhuis, waar hij zich boos had gemaakt op ge noemd meisje, omdat deze hem had beleedigd. De verslagene deelde hem mede dat hij wat zou krijgen van de familie van Bernardina, waarop beschuldigde antwoordde, dat hij voor de grootste niet bang was. Hierop zou de verslagene, die uit Noord brabant geboortig was, gezegd hebben: „dan zal ik met mijn Brabantschen kop het bloed uit je verd.... bijten" en niettegen staande beschuldigde's weigering om met hem te vechten zijn jas hebben uitgetrokken en op straat geworpen en hem een klap in "ft aangezicht hebben toegebracht. Daarop zijn zij aan het worstelen geraakt en verder weet beschuldigde niet wat er is geschied vóór dat hij in 't politiebureel is gebracht. Het knipmes door hem als zijn eigendom erkend had hij den vorigen avond bij een koopman op de kermis gekocht. Door Bernardina Larman is nog verklaard dat zij vroeger verkeering heeft gehad met beschuldigde en zij die op raad van haar moeder heeft afgebroken, omdat beschuldigde onverschillig was en haar niet goed behandeldedat hij haar sedert meermalen placht te beleedigen en haar o. a. ook nog in den nacht van 9 op 10 Juli te Schiedam een slag heeft toegebracht in een bier huis, waar hij in gezelschap van een ander meisje was, terwijl zij zich met haar tegenwoordigen vrijer daar bevond. Onwaar is het volgens haar, dat zij hem uitjouwde en hem door haar gedragingen verbitterde, sedert zij niet meer met hem verkeerde. Veringmeier wordt door het O. M., dat in deze door jhr. mr. De Savornin Lohman zal worden waargenomen, wegens manslag vervolgd. (Het Vaderland.) Brieven uit de hoofdstad. 10 September. Gedurende het meer dan tienjarig tijdperk, dat ik het genoegen smaak mijne Brieven voor de Heldersche en Nieuwedieper Courant te schrijven, heb ik herhaalde malen, meer dan mij lief was, ge legenheid gehad om te wijzen op het hoofdgebrek, dat uit romans getrokken tooneelstukken altijd schijnt te moeten aankleven. Dat wil zeggen: het uittreksel wordt nooit een tooneelstuk, maar blijft altijd het verhakte en verhaspelde geraamte van den roman, met wat lapwerk er om heen, om het bruikbaar te maken voor de op voering. Dat kolossale gebrek springt natuurlijk het meest in 't oog, wanneer de eerste de beste beunhaas op letterkundig gebied de schaar ter hand neemt, om een roman voor het tooneel te „be werken," maar ook al zet de auteur zelf zich tot dien arbeid, dan brengen de eigenaardige technische eischcu onvermijdelijk mede dat hij op de van ouds bekende klippen verzeild raakt. Als ik het uog uiet geweten had, zou ik liet uit de opvoering van mevranw Von Hillcrn's Geier-Wally wel hebben moeten leeren. Want welk een verschil: die roman en dit tooneelstuk! Nooit zal ik den overweldigenden, meesleepcnden indruk vergeten, in het najaar van 1875 door de lezing van Mevrouw Von Hillern's Geier- Wally in de Deutsche Rundschau op mij teweeggebracht. Het was een kunststuk van zeldzaam schoouen vorm en opvatting. Mag datzelfde van het, tooneelstuk gezegd worden, dat hier thans door de Vereeniging „Het Nederlandsch Tooneel" in den schouwburg op het Leidscheplein wordt opgevoerd? Ik zou gaarne die vraag toe stemmend beantwoorden, maar met den besteu wil is het mij niet mogelijk. Daarmede heb ik echter niet gezegd, dat Geier-Wally niet een zeer verdienstelijk stuk is, doch de verdiensten er van moet men meer onder dan op de planken zoeken. De machinist en de „dondermaker" hebben het leeuwendeel van het succesde acteurs en actrices, die zich boven hen bewegen, zijn wel zoo vriendelijk om dat succes mogelyk te helpen maken. Het is een kijkstuk, geen kunststuk, zooals men van deze Vereeniging iu dezen schouwburg verwachten zou. Vraagt men naar de intrige, naar het geraamte van dit zoo veel besproken tooneclwerk? Het komt in hoofdzaak hierop neder. De geniale vrouw, die den roman geschapen en het tooneelstuk gemaakt heeft, de nu reeds beroemde gravin Von Hillern-Birch, stelt ons dan voor oogen zekere Walburga, een meisje uit het bergvolk van de Tyroler Alpen, den bijnaam van Gier-Wally voerend, daar zij een gier getemd heeft, die haar overal als een schaduw volgt. Dit geeft reeds iets karakteristieks aan de figuur. Die gier is ook in het stuk behouden: men ziet hem een paar maal over het tooneel fladderen, maar als een tooneelgier natuurlijk. Wally is eene buitengewoon excentrieke, onhandelbare, woeste figuur, een meisje dat „om niets en niemand geeft" en met de meest mogelijke consequentie alle luimen en nukken van haar ijzeren wil volgt. Bij een twist met haren vader steekt zij, geen uitweg wetend, huars vaders hoeve in brand, waardoor zij zich den doode- lyken haat van hem en al de andere dorpelingen op den hals haalt en begint dan als een pariah, als een vogelvrij-verklaarde, haar tocht over de met sneeuw en ijs bedekte bergen en gletschers der ontzaglijke Alpen. Doch ook dit stugge, ompantserde gemoed blijft niet onontvan kelijk voor de liefde: met al den gloed harer groote ziel bemint zij den gemzenjager Jozef, een even taai en onbuigzaam karakter ais zij. Beiden buigen zij zich slechts tegen wil en dank onder het juk der liefde en veinzen zij onverschilligheid, ja afkeer en haat, om hunne ware gevoelens te verbergen. In den roman is deze tegen stelling met meesterlijke kunstvaardigheid geteekend, op het tooneel komt er niet alleen weinig van terecht, maar geven de daarvoor pasklaar gemaakte tooneelen soms tot pijnlijke of belachelijke scènes aanleiding, niet alleen ten opzichte van de hoofdpersonen, maar voornamelijk ook ten opzichte van de meer ondergeschikte rollen. Bij de hartstochtelijkste passages tusschen Wally en Jozef (mevrouw Frenkel-Bonwmeester en haar begaafde broeder) zag ik de overige vertooners soms staan kijken, alsof hun de vraag op de lippen lag: „Maar, lieve menschen, wat gaan jelui iu 's hemels naam nu weer uitvoeren?» Zulk een houding en voorkomen van dc bijrollen moge misschien kunnen dienen om aan ietwat onbegrijpelijke toeschouwers duidelijk te maken, dat er nu wat extra-buitengewoons voorvalt, maar uit het oogpunt van kunst is hier wel iets op af te dingen. Doch men moet bij een kijkstuk zoo veeleischend niet zijn De geveinsde afkeer van Wally tegen Jozef gaat zelfs zóóver, dat zij hare hand belooft te schenken aan den man, die den gc- duchten gemzenjager om het leven brengt. Het heeft er zelf iets vau, of zij hem nu toch werkelijk haatnadat hij haar ten aanschouwe van het geheele dorp doodelijk beleedigd en bespot heeft, door haar met geweld een kus af te dwingen, wat hem eerst, na een hevige worsteling gelukte. Die worsteling van Wall» en Jozef om een kus wordt werkelijk op het tooneel voorgestel^ niet ter loops, maar zoo plastisch en plat mogelijk; en het it alleen aan het tactvolle spel en de tooneelroutine van onzen Bouw meester en zijne zuster te danken, dat de 9ccne niet nog stuitender wordt weergegeven, dan zij nu reeds is. Wat zou er van dio passage terecht komen, als men zich daaraan eens op een tooneel van den derden of vierden rang waagde! Dat wringen en draaien, dat steunen en hijgen, dat wegscheuren van Wally's kleeren, die verwrongen gelaatstrekken, en dan eindelijk die kus" wat in den roman schilderachtig schoon is, ligt hier op den uitersten grens van het weerzinwekkende. De prijs, door Wally op Jozefs leven gesteld, blijft niet zonder uitwerking: een harer vele aanbidders overvalt Jozef en werpt hem in een afgrond. Is zij volda.;n als zij 't feit verneemt? Neen, weer ontwaakt de oude liefde met steeds heviger kracht, hoog slaat zij op als een alles verterende vlam. Wally kan niet langer veinzenzij waagt haar eigen leven om dat van Jozef te behouden, zij laat zich aan een touw in den afgrond zakken, spoort het bewustclooze lichaam van den gemzenjager tusschen de steenrots op en laat hem naar haar eigene woning brengen, waar zij aan zijne sponde de taak van verpleegster op zich neemt, een arbeid dien zij aan niemand anders wil afstaan, zelfs aan zijne zuster niet, die eveneens vast besloten is haren broeder te verplegen. Maar Wally's wil behoudt de overhand: aan haar trouwe, onvermoeibare zorg heeft Jozef het behoud van zijn leven te danken, van zijn leven dat door haren trots en argwaan in doodsgevaar was gebracht en als hij eindelijk hersteld van het ziekbed verrijstest iet die alte Geschichte, doch bleibt sie ewig neu! Mevrouw Frcnkel-Bouwmcester vervulde de titelrol met een toe wijding en inspanning, die wel gewaardeerd mogen worden, en zij had een .,Beeren-Jozef" tegenover zich, zooals zy er maar een wenschen kon. Maar de rol zelf staat ver beneden haar talent. Wat zij geven kan, zal zij eerst tooncn, wanneer wij haar in een salonstuk van Sardou, Dumas of Pailleron zien optreden. In Geier- Wally speelt niet zij, maar de machinist de hoofdrol, die dan ook onder gejuich ten tooneele is geroepen, een eer die de decoratie schilders. donderaars, regenmakers en windblazers evenzeer verdiend hadden. Want deze lieden hebben met hun allen werkelijk iets „grossartigs" tot stand gebracht. De Alpen, de bliksemstralen, de maanlichten, het drijven der wolken, dat alles is verwonderlijk mooi in zijn soort. Wilt ge dus op dit gebied eens iets fraais zien, mijn lezer, spoed u dan nu naar den Stadsschouwburg mijner vaderstad. Of ge kunt het wel langzaam aanleggen ook, want het stuk zal vooreerst nog wel aan de orde blijven. Veel nieuws is er overigens niet in de stad. Amsterdam ia rustig, gelukkig! Behalve de onbehouwen taal van meneer Fortuyn en den ongestoord afgeloopen optocht naar den burgemeester, is er in de laatste dagen niets aan de hand geweest en gaat thans ieder rustig zijns weegs. Laat ons hopen, dat het op 19 dezer bij den optocht van dc Algemeen-Stemrechters en Maandag daarna bij het hooger beroep van den socialistisch en aanplakker Van Ommeren, even bedaard toega. Sommigen kunnen reeds weer hun hart hooren kloppen en hunne glazen rinkelen. Amstelaar. Ingezonden. Schoorl, 9 September 1885. Geachte Redacteur! Weinig zult gij vermoed hebben, hoe de oorlog ten uwent alhier een slachtoffer gcëischt heeft, en welk een schrik en ont zetting dit hier teweegbracht. Heden middag ten 3 ure toch vertoefde de onbezoldigde rijks veldwachter Hendrik Kuijper, ter hoogte van 2000 meter afstand van Camperduin in de duinen alhier, toen hy een duif gewaar werd, achtervolgd door een valk of havik. Bemerkende dat het eene bijzondere duif wa9, ging hij beiden na, en kreeg de valk een kwartier later de duif iu den bek. Hy trachtte toen de valk onder schot te bekomen, hetgeen hem mislukte; toch bleef hij beiden achtervolgen en onvermoeid duin op duin afgaandeterwyl de valk met zijn prooi nu eens daalde, dan weder steeg, gelukte hot hem eindelyk te 5 uren, nog eenige overblijfselen van de duM

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 2