HELUERSCHE
O MEUWKDIEPKI COURANT.
Nlews- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1885. Nü. 112.
Vrijdag 18 September.
Jaargang 43.
80> DE TROUW MET DE KARBONKELSTEENEN.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0-90. j
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER
BUREAU: MOLENPLEIN.
Cz.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Binnenland..
De Tijd geeft, met het oog op de opstootjes op ver
schillende plaatsen, eene schets van de bij die gelegenheid
nooit ontbrekende nieuwsgierigen. Het blad schrijft:
„Terwijl men wachtte, werd de troep versterkt door
eenige nieuwsgierigen.
„Deze of eene soortgelijke zinsnede heeft men in de
laatste dagen en weken telkens in de nieuwsbladen kunnen
vinden. Zoo spoedig er sprake was van eene manifestatie,
een oploop, een opstootje, een oproertje, zoo spoedig ergens
een roode zakdoek aan een stok was gestoken of Des-
moulins-Fortuvn zijne kunsten vertoonde, zoo spoedig
waren er ook de nieuwsgierigen.
„De nieuwsgierigen.... In ons goede vaderland is dit
soort menschen talrijker dan waar ter wereld ook. Het is
een bijzondere kool uit onzen tuin. Waarom die zoo voor
treffelijk gedijt? Het antwoord is eenvoudig: Men heeft
op dit stuk nog geen ernstige lessen gehad.
„Het loont de moeite, in deze dagen dit soort eens te
bestudeeren. Het kan zijn nut hebben, het in zijn scha
keeringen te schetsen; misschien wordt de wetenschap van
de schadelijkheid van 't soort daardoor een weinig uit
gebreid.'
Daarop schetst het blad de onnoozele nieuwsgierigen, de
nieuwsgierigen van beroepde gezellige nieuwsgierigen, de
nieuwsgierigen uit rechtsbewustzijn en de ernstige, de weten
schappelijke nieuwsgierigen.
Hoe ook verschillend, een trek hebben zij allen gemeen.
„Deze is geen andere dan hun namelooze, ongeëvenaarde
lafheid. Zoo spoedig zij eens ernstig het gevaarlijke van
hun bedrijf hebben ondervonden, brengen zij alles door
hun lafheid in verwarring en gevaar. Hun vlucht is steeds
een paniek. Door pijnlijke ondervindingen leeren zij niet
het oproer haten, maar den strijd tegen het oproer vreezen.
Zij bestormen de overheid met beden, om toch gematigd
te zijn. Voorzichtigheid en gematigdheid zijn op hunne
lippen bestorven. Meent men, dat zij ooit deel zouden
nemen aan een burgerweer, die de openbare macht kracht
dadig ter zijde zou staan? Neen, daartoe zijn zij te on-
Naar het Duitsch van E. MARLITT.
Hij was zeer ernstig geworden. „Zonderling meisje! Hoe diep
gaat de verbittering over dingen, die voor andere meisjes van
.uw leeftijd nauwelyks bestaan!" zeide hij hoofdschuddend. „En
hoe hard klinkt de veroordeeling uit uw mond! Nog korten tijd
geleden, wist gij die bytende, strenge opvatting ten minste onder
lachende satyre te verbergen
„Ik heb sedert den dood mijns vaders het lachen en schertsen
verleerd," viel zij hem met trillende lippen in de rede, en tranen
welden op in haar oog. „Ik weet immers, dat vooroordeel en
valscbe waan hem verblind en zyn leven ongelukkig gemaakt
hebben, ofschoon ik de eigenlijke oorzaak van zijn zielelijden
niet ken. Doch genoeg hierover! Ik verzoek u slechts een ding,
oomNu gij weet, hoe ernstig ik het meen, zult gij ook niet
weigeren grootmama over te halen, dat zij mij niet langer lastig
valt zij bereikt haar doel toch niet!"
„Als gij den man liefhadt, zouden uw strenge beginselen be
zwijken bij zou overwinnaar blijven!"
„Neen, duizendmaal neen!"
„Margaretha!" Hy naderde haar plotseling en greep haar
beide handen. „Ik zeg, als gij hem liefhad. Kunt gij u werkelijk
niet voorstellen, dat men om het geluk van een ander uit te
maken, zijn antipathiën, zijn liefste neigingen, ja zichzelf geheel
overwint en opoflërt?
Zij drukte de lippen op elkander en schudde heftig met het
hoofd.
„Wilt gij zeggen, dat gij geen begrip van de macht der
liefde hebt?" Hij drukte hare handen nog vaster, terwijl zij
trachtte die aan de zijne te ontrukken.
Hare oogen waren op den grond gevestigd, zij zag niet op.
„Moet dat?" mompelde zij met verbleekte lippen. „Is zulk een
begrip noodzakelijk voor ieder menschenkind, en kan men niet
door het leven gaan, zonder den invloed van die demonische
macht te gevoelen?" Zij richtte zich plotseling op en trok met
een geweldigen ruk haar handen aan de zijne. „Ik wil er niets
mee te doen hebben!" riep zij, en er flikkerde een wild vuur in
haar oogen. „Ik verlang zielenvrede en niet zulk een moord-
dadigen strijd zij zweeg een oogenblik, alsof zij zichzelf op
een onvoorzichtigheid betrapte. Ik zou ook niet bezwijken,"
voegde zij er bedaarder bij. „Myn beste helper zou mijn hoofd
zijn ik hoop dat het daarvoor helder en sterk genoeg is."
„Meent gij? Nu, beproef het en lydt, tot hij zweeg en,
zij zag angstig tot hem op zoo ontsteld had zij zijn trekken
nog nooit gezien. Maar hij had buitengewoon veel macht
over zichzelf. Nadat hij den wintertuin eenmaal had doorloopen,
trad hij weer op haar toe.
„Wy moeten weer naar het salon terugkeeren," zeide hy heel
kalm. „Gij zoudt verlegen worden, als men uw straks naar uw
oordeel vroeg, want gij hebt niets gezien. Bekijk daarom dit
prachtig palmboompje, daar ginds die van de dracacna Canarisch.
En zie, hier boven dit tulpen- en hyacinthcnperk hangt de bloesem
der Spaansche vlierboomen, zij zijn op het punt te ontluiken
een waar beeld van de lente! Hebt gij u nu eenigszins geori
ënteerd?"
„Ja, oom!"
„Ja, oom!" herhaalde hij spottend. „Die titel komt u nu maar
weer vlot over de lippen; gij ziet hier zeker een bijzonder eer
waardig persoon in my?"
„Hier niet meer dan thuis."
afhankelijk, te vredelievend, te rustig, wat heeft een
ordelijk burger daarmede noodig? Daartoe hebben zij de
zaak te zeer in de werkelijkheid bestudeerd. Wat zij wel
kunnen? Raad geven, en zeker, allervoortreffelijksten raad.
Den raad van alle lafaardsGeeft toch toe, geeft toch toe
„Wie maken de oproeren van allerlei soort mogelijk?
Twee soorten van dwazen: de bedrogenen en de nieuws
gierigen. De eersten betalen met hun bloed en hun leven,
met hun vrijheid of hun bestaan. De laatsten zijn een
voudig lafaards, die aan den strijd niet durven deelnemen,
maar de emotie willen genieten van den strijd te zien."
Men schrijft uit Den Haag aan de Zwolsche Crt.
„September is in 't land en derhalve nadert de kom
kommertijd zijn einde. Dan staan de scholen weer open
en dan draaft de leergrage jeugd weer daarheen om
schatten van wijsheid en kennis te verzamelen, die hun
leermeesters, aan bijna altijdspringende bronnen gelijk,
onverpoosd in de jeugdige hersenen overgieten. Dan her
nemen de rechters hun zetels en dan ijlen de advocaten,
die weldoeners der wereld, weer naar de pleitzalen met
dossiers vol onverstaanbaar vernuft, vol duisternis en
bastaardwoorden. Dan zijn de doctoren „weer te consul
teeren" en bewaken met onverdroten ijver en daaraan ge-
evenredigd talent de kostbare levens hunner patiënten, die
echter wonder genoeg niet verloren gingen, toen
het consulteeren weken lang gestaakt of geschorst was.
Dan zijn de vacantie-koloniën weer thuis en dan zijn de
jonge kolonisten bij den terugkeer allen gewogen en
laat ons hopen niet te licht bevonden. Dan zijn adel
borsten en kadetten weer verdwenen van onze straten en
dan zien de minnaars van liet edel biljart in sociëteiten
en koffiehuizen weer kans een stoot te maken, zonder
hoe vroeg 't ook zij hun plaatsen door dien jeugdigen
heldenstoet te zien ingenomen. Dan is de Prinsesjesdag
voorbij en dan kan de Utrechtsche Courant, die patrones
der feestviering, haar balans opmaken over het slagen der
onderneming, met meer goeden wil dan beleid op 't touw
gezet. Dan zijn de poeliers in vergenoegde stemming en
dan hangen er aan hun deurposten gansche rijen van
„Dus altijd! De titel van oom schijnt onafscheidelijk van mij
te zijn. Nu, ik zal het verdragen, totdat gij u misschien nog
eenmaal een andere benaming voor mij uitkiest."
Spoedig daarop zat het gezelschap weer in de sledemaar men
reed niet naar de stad terug. De landraad sloeg een zyweg in,
die door de velden regelrecht naar Dambach voerde. Zijn vader
had heden morgen over rheumatiek in den schouder geklaagd en
nu wilde hij toch eens zien, hoe het met den patiënt was, zeide
Herbert en legde de zweep over de paarden.
Mevrouw de ambstraad leunde ontevreden achterover in haar
hoekje. Dit uitstapje viel volstrekt niet in haar smaakmaar
zij waagde het niet, zich er openlijk tegen te verzetten. Zij sprak
daarentegen op zeer afkeurende wijze over de stilzwijgendheid
van Margaretha zij had tusschen de dames gezeten als een
verlegen boerinnetje, dat men ieder woord uit den mond moet
halen en geen drie kan tellen.
„Het zwijgen heeft ook iets goeds tegenover personen, wier
verleden men niet goed kent, lieve mama," fluisterde de landraad
haar in het oor. „Het zou mij heden ook aangenamer geweest
zijn, als gij niet zoo onbarmhartig een oordeel had geveld over
balletdanseressen de barones Toubeneck is het ook ge
weest."
„Goede hemel!" Mevrouw de ambtsraad zonk met dien uitroep
als vernietigd ineen. „Neen, neen, dat is een vergissing, Herbert,
een boosaardige laster van kwade tongen!" zeide zij. „Degeheele
wereld weet, dat de gemalin van prins Lodewijk van ouden adel
was."
„Zeker, maar de familie was reeds lang totaal verarmd. De
laatste dragers van den ouden naam waren ondergeschikte amb
tenaren, en de twee schoone zusters, barones Taubeneck zoowel
als de overleden gravin Sorma, hebben onder aangenomen namen
als danseressen haar brood verdiend."
„En zegt ge mij dat nu eerst?"
„Ik weet het zelf eerst sedert korten tijd."
Mevrouw de ambtsraad sprak geen woord meer. Eenige
oogenblikken later hield de slede stil voor de fabrieksgebouwen
te Dambach. De avondschemering was reeds lang gevallen en
uit de lange rij vensters van de werkplaatsen viel een helder
licht op het met sneeuwbedekte plein.
De oude dame trok zwaar zuchtende, van koude huiverende
haar pels over de borst samen en trippelde aan den arm van
haar zoon over het met sneeuw bedekte tuinpad. Bij de kromming
van den weg om den dichtgevroren vijver zagen zij den ambtsraad
aan het geopende venster van zijn kamer staan. De lamp brandde
op de tafel achter hem; hij was in zijn kamerjapon en klopte zijn
pijp op de vensterbank uit.
„Zie nu dien man eens!" riep mevrouw de amtsraad met
ergernis uit. „Hij beweert rheumatisch te zijn en gaat bij zoo'n
vreeselijke koude aan het open venster staan!"
„Ja, dat zyn ingewortelde gewoonten, mama die veranderen
wij niet," zeide de landraad laehende en geleidde haar naar de
deur van het paviljoen.
„O je, wat een zeldzaam bezoekriep de oude heer, zich van
het open venster afwendende, terwijl zyn vrouw den drempel betrad.
Verduiveld, Francisca, zijt gij het wcrkelyk? En zoo by nacht
en ontijd, bij sneeuw en ijs? Daar zijn zeker byzondere redenen
voor!" Hij sloot het venster haastig, daar er een koude lucht
stroom inkwam. „Zal ik koffie laten zetten?"
De oude, kleine dame huiverde. „Koffie? Om dezen tyd?
Neem het my niet kwalijk, Hendrik, maar gij wordt hier in
Dambach op en top een boer! het is bijna theetyd!.... Wij
komen van den Prinsenhof"
hazen en konijnen, die een ontijdigen dood moesten sterven.
Dan trekt de minister van financiën benauwde gezichten,
als. hij zit te tobben over zijn millioenenspeech, die met
een kleine verkorting allengs meer een 7nzn?<sspeech
heeten mag. Dan halen de kamerleden hun bestoven gala
rokken voor den dag, om dienst te doen op den derden
Maandag, en dan voelen zij 't vuur der welsprekendheid
weer bij zich ontbranden, dat eerlang zooveel nationalen
tijd kosten zal. Dan hebben de pleiziertreinen hun loop
volbracht en dan kunnen de reizigers er over nadenken,
of 't al goud is wat er blonk, en of 't louter pleizier is
wat die treinen baren. Dan dreunt schier allerwegen de
knal der kanonnen, en dan manoeuvreeren onze leger
scharen, en uit den galm van 't geschut klinkt het dan
bijna hoopvol: „Lieb Vaterland magst ruhig sein!"
Dan roepen met vriendelijke tonen Meijerbeer, Gounod
Rossini ons weer naar den schouwburg, en dan is het
toch zoo dwaas om zich reeds op te sluiten in zalen vol
gaslicht en warmte.
Dan keeren de goede dagen terug voor de redactiën
onzer dagbladen, die niet meer behoeven te teren op een
paar Keizerlijke omhelzingen in Gastein of Moravië, op
veelsoortige congressen waar de vruchtbaarheid omgekeerd
evenredig was aan de praatzucht, of op Amsterdamsche
standjes twijfelachtige voorraadschuur van lauweren
voor Amstel's politie.
Zoo is September een maand, die eigenaardige gedachten
opwekt, die nog in de volle pracht, welke de scheidende
zomer aan den in tredenden herfst vermaakt, tot stille over
peinzingen stemt. Zij tooit zich met heerlijke kleuren en
schakeex-ingen, maar wij weten, dat, hoe fraaier tinten haar
sieren en hoe bonter dos haar omkleedt, des te nader ook
het uur is, waarop al die heerlijkheid wordt afgelegd. En
dan? Dan gaat in stilte onder grauwe luchten en ver
stijvende koude de natuur weer arbeiden voor een nieuw
seizoen. Zij gaat nieuwe vruchten en nieuwe oogsten
voorbereiden. Zoo zij 't ook in staat, gewest en gemeente
Hoeveel is er dat in Nederland om vernieuwing, verzorging
en versterking vraagt! Zal er komen een beter beheer
„Dacht ik het niet! Dat is de reden
„En wilden niet naar de stad terugkeeren, zonder eens te
hooren, hoe het u gaat."
„Heb dank voor uw goedheid. Och ja, het trekt en schrijnt
my in den linkerschouder, en de pijn wordt mij soms wel wat
te erg dat is zoo. Ik heb er vandaag al eens een deuntje bij
gefloten, om er ten minste wat maat in te krijgen."
„Zullen wij den dokter bij u zenden, vader vraagde Herbert
met bezorgdheid.
„Volstrekt niet, mijn jongen! In die oude machine hy
wees op zijn borst „is nog nooit een droppel kwakzalversvergif
ingekomen, nu zal ik toch op mijn ouden dag mij het bloed
niet laten bedervenDe vrouw van den opzichter is al met
mosterdpleisters aan den gang geweest en heeft er een verband
om gelegd; zij beweert dat mij dat zal helpen
„Ja, vooral, als gij bij zulk een koude voor het open venster
staat, als zooeven 1" zeide mevrouw de ambtsraad scherp en
zwaaide met haar mof door den tafeldamp, die nu met het gesloten
venster zeer hinderlijk werd. „Ik weet het al, met den dokter
mag men niet bij u aankomen; maar gij moest het ten minste
met een huismiddeltje beproeven."
„Misschien een kopje camilletbee, Fransje?"
„Neen, lindebloesem met citroensap zou practischer zijn; dat
helpt mij altijd gij moet transpireeren, Hendrik!"
„Brrr!" zeide hij met een huivering. „Dan liever in eens in
het vagevuur!.... Ziet gij, myn duifje hij sloeg zijn arm
om Margaretha's schouders, die reeds lang hoed en mantel had
afgeworpen en naast hem stond „zoo moet uwe oude groot
vader mishandeld worden! Naar het hospitaal met hem, als hij
werkelijk lindebloesem drinkt meent gij dat ook niet?"
Zij lachte en vlijde zich tegen hem aan. „In zulke zaken ben
ik onbedreven als een kind, grootpapa. Maar gij moogt 's nachts
met uw pijn niet alleen blyven. Ik blijf bij u, ik stop u weer
een versche pijp lees u voor en vertel, tot de slaap u overvalt."
„Wilt gij dat, kleine ding?" riep hij verheugd uit. „Och ja,
dat zou zeer goed zijn! Maar morgen wordt het testament
geopend, daar moet gij bij zijn."
„Ik zal oom vragen, mij met de arreslede hier af te halen
„En de zorgvuldige oom zal er stipt voor zorgen," zeide de
landraad met een spotachtige, diepe buiging.
„Afgesproken!" zeide de ambtsraad. „Maar, Franciska gij
trekt met den stormpas naar de deur! Nu ja, gij zult voor
die luidjes daarginds hij wees met de hand in de richting
van den Prinsenhof „uw beste plunje aangetrokken hebben,
en nu wordt het hier berookt. Ik heb het ook wel wat erg
gemaakt met het smoken en dampen
„En met welk een ellendige soort tabakzeide zij verachtelijk
terwijl zij den neus optrok en schudde aan haar zijden japon.
„Nu, nu, ik vraag u vergiffenis. Het is goed soort, een krachtig
kruid! Maar daar hebt gij even weinig verstand van als ik van
uw pecco-thee, Francisca.... Maar geneer u niet! Je trappelt
van ongeduld, om maar zoo gauw mogelijk in de frissche lucht
te komen. Gij hebt meer dan uw plicht gedaan, ge hebt u in
mijn rookspelonk gewaagd wie zou mij dat een half uur
geleden gezegd hebben!.... Geef daarom uw kleine mama den arm
Herbert, en breng haar maar weer spoedig naar de slede."
Hij opende hoffelijk de deur en de oude dame streek hem
voorby, met de beide handen in den mof en was dadelijk daarop
onmiddellijk verdwenen.
In dit oogenblik bukte Margaretha en raapte de camelia van
den grond op, die Herbert bij het losmaken van zijn pels onge-
merkt had laten vallen. Zonder iets te zeggen bood zij hem de