HELDERSOHE NIEUWEDIEPER COURANT. a Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1885. N°. 115. Jaargang 43, Vrijdag 25 September. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Blnnenlan cu 83> DE TRODW MET DE KARBOHKELSTEENEri. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Als een bewijs, zegt het Vaderland, hoe diep de Regeering doordrongen is van de noodzakelijkheid van een spaarzaam beheer, zooals de Troonrede zegt, kunnen wij mededeelen, dat de begrooting voor Marine 1£ en voor Oorlog millioen hooger is dan verleden jaar. Ook Damas, de talentvolle schrijver der Haagsche omtrekken in het Vaderland heeft, het in zijn jongste artikel over het proces van Jeanne Lorette. Hij geeselt het publiek, de nieuwsgierigen, die in grooten getale naar de rechtzaal stroomden: „Daar waren, schrijft hij, mannen van de balie, magistraten en staatslieden, diplomaten en schrijvers, wijsgeeren en doctoren, de aan gewezen hoeders en herders der menschheid, om een menschenkennis te vermeerderen en te louteren, welke alleen hunne macht heilrijk kan maken voor het menschdom. Dat was goed. Daar was tevens dat woest gepeupel, 't welk als een stormvlaag de zaal binnendrfngt, en giert en tiert, en bot viert aan zijn ergste lusten. Dat was natuur lijk. Maar daar waren ook moedersdie haar jonge dochters den arm bodenom haar te geleiden naar de beste plaatsen op de voorste banken, en ze in staat te stellen op fatsoen lijke wijze proh pudor! de onfatsoenlijkste dingen der wereld aan te hooren, en zich eens flink, en voor altijd, op de hoogte te stellen van de zeden en gewoonten van ontuchtige plaatsen, of te vernemen wat zoo al uit een jonge wellicht een lieve deern kan groeien, wanneer haar vader haar niet eens heeft weten te bewaken tot haar zevende jaar... Met de arme beschuldigde heeft ook Damas geleden toen de rechter bij 't verhoor haar dwong te zeggen wat nauwelijks gezegd kan worden. „Maar schrijft hij wie zaten daar nu met open oor en mond te luisteren Zie, de rechter deed zijn plicht, toen hij tot in de diepste afgronden van dat vrouwenhart afdaalde, om schuld of onschuld te bepalen voor de wet, en de mogelijkheid dei- vrijspraak of de zwaarte der straf. Maar, wat hadden daar die eerbare moeders met haar eerbare dochters te doen? Wat daar die heele schare vrouwen, reeds vroegtijdig op- Naar het Duitsch van E. MARLITT. Nauwelijks waren zij in de kamer gekomen, of Reinhold greep onbeschaamd naar Margaretha's mantel en nam haar bet mandje af, dat zij aan den arm had. „Frambozengelei, abrikozengelei" las hij op de etiketten der bussen „altemaal lekkernijen uit onzen kelder.... En die zal mijnheer de zingende scholier daarginds opeten, Margaretha?" „Die niet!" zeide Margaretha bedaard. „Gij zult wel weten dat juffrouw Lenz doodziek is, dat zij een beroerte heeft gehad." „Neen, dat weet ik niet. Zulke dingen komen mij niet ter oore, omdat ik nooit met onze bedienden praat. Ik handel even als papa, die er nooit naar heeft gevraagd, of de bewoners van het pakhuis levend of dood waren." „En dat behoort ook zoo," bevestigde grootmama. „De fabri kant moet strenge terughouding in acht nemen waar zou het anders heen, met zijne honderden arbeiders! Maar zeg mij nu om 's Hemels wil, Margaretha, hee het u in de gedachten komt, op klaarlichten dag dien mantel om te doen?" Haar blik gleed met scherpe afkeuring over het witte omhulsel. „Ik wilde niet zoo geheel in het zwart voor het bed der zieke komen." „Wat? Schendt gij terwille van deze vrouw den rouw over uw vader?" riep de oude dame verbitterd. „Hij zal het mij vergeven „Papa?" zeide Reinhold schamper lachende. „Zeg toch geen dingen, die gijzelf niet gelooft, Margaretha. Vroeger, toen gij ook voor ons aller oogen als zuster van barmhartigheid het pak huis wildet bezoeken, heeft hij het u op strenge wyze eens en voor altijd verboden, „omdat zulk een heen- en weerloopen nooit gewoonte was geweest in onze familie." En dat het bij zyn wensch en wil zal blyven, daarvoor zal ik zorgen.... Is het al geen onvergeeflijke dwaasheid van u om menschen te gaan be zoeken, dien wij wegens verregaande luiheid moesten ontslaan „De man is half blind „Zoo, weet gij dat ook reeds Nu ja, hij tracht zich daarmede te verontschuldigen, maar het is zoo erg niet. Bovendien is hij niet lang genoeg bij ons werkzaam dat wij al sloegen wij zelfs geloof aan die voorgewende blindheid verplicht zouden zyn ons om hem en zijne familie te bekommeren. Vraag het den boekhouder, die zal u zeggen, dat ik billyk handel! Leg uw schouwburgmantel nu af! Gij zult inzien, dat gy u ten slotte belachelijk maakt met uw ongevraagde dienstbetooning Neen, Reinhold, dat kan ik niet inzien," antwoordde zy zacht, maar vastberaden; „evenmin als ik geloof, dat ik ook hard en onbarmhartig moet zyn, omdat gy het zijt. Ik spreek u ongaarne tegen, omdat ik weet, dat elke tegenspraak u opwindt; maar om u elke ergernis te 6paren, mag ik geen andere plichten opofferen." „Domheid, Margaretha! Wat gaat die schildersvrouw u aan?" „Zy heeft aanspraak op de hulp en den bystand van haar medemenschen even als iedere andere zieke, en wees daarom goed, Reinhold, en belet my niet datgene te doen, wat ik goed en rechtmatig acht!" „En als ik het u toch verbied?" „Verbieden?" herhaalde zy opgewonden. „Daartoe hebt gy geen recht, Reinhold!" „Hy drong op haar toe, en zyn gelaat zag er dreigend uit. Mevrouw de ambtsraad vatte zijn hand. „Hoe kunt gy nu toch zoo halstarrig tegen hem optreden, Margaretha?" zeide zij verwytend. „Stellig bezit hy nu reeds zekere rechten. Binnen gekomen jom de gevangene als met de oogen te kunnen bestrijken en betasten? Wat daar die matronen en maagden, welke de gangen en voorzalen vulden, hangend en ver langend naar de toegangsdeur, jeukend van ongeduld?" Maar het medelijden met de beschuldigde maakt den schrijver niet blind voor het zwakke punt in 't pleidooi van Mr. Haas ten haren voordeele. Hij schrijft: „Ik hen een crimineel man en eisch straf, waar schuld is bewezen. Maar juist, omdat ik ook aardsche gerechtig heid ken, en erken, wensch ik majesteit in de rechtspleging en hoogen ernst tot zelfs in de geringste vormen. De heerschende tendenz leidt tot verzwakking èn van den vorm, èn van het beginsel des strafrechts. Ter terecht zitting heb ik door gemoedelijke mannen eene meening hooren uitspreken, welke consequent doorgevoerd, recht streeks zou brengen tot ontoerekenbaarverklaring voor tal van misdaden, tot afwijzing van persoonlijke verantwoorde lijkheid in velerlei gevallen, en dientengevolge tot eene gevaarlijke mate van straffeloosheid. Indien het voortaan vrijstaat een chronische aandoening op het gegeven, dat is het misdadig oogenblik, te doen overgaan in een mania acuta et furibonda, of de mogelijkheid daarvan aan te nemen, ook met het oog op- en om reden van de gepleegde mis daad ('t geen toch wel een petito principii zou zijn!), en dan aldus te concludeeren tot afwezigheid van vrijen wil en ontoerekenbaarheid der daad, dan kunnen gelijk een magistraat zich afdoende uitdrukte de rechtbanken een voudig wel „opgedoekt" worden. Men versta me goed: ik bedoel hier niet het onderhavige geval, waarin ik niet te getuigen of te pleiten heb, pro aut contra, noch een advies te geven dat ongevraagd, en dus ongepast zou kunnen zijn; maar ik spreek hier vrijraoediglijk een woord over de richting, die zich meer en meer openbaart, elders en hier, ik zou bijna zeggen: hier, in navolging van elders. „Een ieder die eenig belang stelt in den gang van 's werelds zaken, weet hoe tegenwoordig, te Parijs, Charcot en andere vorsten der wetenschap, specialiteiten in hysterie en geesteskrankheid, in het wezen der zaak de hoogste magistratuur bekleeden, en opperrechters zijn van Frankrijk. kort zal hij hier onbeperkt bcerscher zyn; want zooveel zult gij toch weten, dat met de firma het voorvaderlijk huis der Lam prechts aan den eenigen mannelijken nakomeling vervallen moet „Aan de dochter wordt dan eenvoudig haar aandeel uitbetaald en zij heeft over huis noch grond iets meer te zeggen, al ware zij er ook tienmaal in geboren!" viel Reinhold met zijn schelle, jongensachtige stem zyn grootmama zoo haastig in de rede, alsof hij reeds lang op de gelegenheid had gewacht, om dit aan zyn znster mede te deelen. „Ik weet het, Reinhold!" zeide zij treurig, en de smartelijke trek om haar mond werd steeds meer zichtbaar. „Ik weet, dat ik met papa ook het oude, lieve vaderlijke huis heb verloren. Maar nog zijt gij hier niet de meester, die er mij kan uitzetten, als ik my niet in alles aan uw wil onderwerp „En daarom zult gij voor die paar weken ook nog de stijfkop blijven, die gy altijd zijt geweest, en tot eiken prijs naar het pakhuis gaan, niet, Margaretha?" viel Reinhold haar met boosaardige blikken in de rede. Hij stak met gemaakte onverschilligheid de handen in de zakken, ofschoon hij van ergernis beefde. „Nu," voegde hij er schouderophalend bij, „als gij dan volstrekt niet naar mij wilt luisteren, zal oom Herbert u het hoofdje wel recht zetten 1" „Laat hem buiten het spel, Reinhold," zeide grootmama driftig „die zal er zich wel niet mede bemoeien! Hij heeft ook bepaald geweigerd Margaretha's voogd te worden nu, waarom ziet gij mij toch zoo ontsteld aan, Margaretha? Mijn God, wat een oogen!Het verwondert u, dat een man als hy schroomt, een meisjeshoofd tot onderwerping te brengen, dat zoo vol grillen zit als het uwe? Nu, mijn kind, wie u kent zal niet gemakkelijk in die betrekking voor u optreden denk maar eens aan uw onvergeeflijk gedrag, toen u dat schitterende voorstel werd gedaan, dat wij allen zoozeer voor u wensch ten! Doch dat komt hier niet bij te pas! Ik heb haast; mijn ziekenbezoek bij mevrouw de geheimraad Sommer valt andors op een ongeschikten tijd, en daarom wil ik u maar kortweg zeggen dat gij u zelf een slag in het aangezicht geeft, als gij naar de bewoners van het pakhuis gaatBinnen kort zullen u dingen ter oore komen, vreeselijke dingen, die u misschien een groote som gelds zullen kosten. Maar als gy toch uw hoofd wilt volgen, dan verbied ik u bij deze, als uw grootmoeder, eens voor al dergelijke bezoeken en hoop die gehoorzaam te worden, opgevolgd zoo als het behoort!" Zij nam haar mof van de tafel, trok den sluier over het gelaat en wilde zich verwijderen; maar Reinhold hield haar tegen. „Gy spraakt van geld, grootmama?" vraagde hij met ademlooze spanning. „Ik wil toch niet hopen, dat die man daar ginds de onbeschaamdheid heeft, iets van onze familie te vorderen? Heeft hij zich misschien tot oom Herbert gewend'" „Wind u niet op, Reinhold!" zeide de o»; j dame gerust stellend. „De zaak is zeer onzeker; wie w of er wel ooit iets van komt. Maar wij weten in ieder u /al, dat Lenz iets kwaads in zyn schild voert daarom geen medelyden, zeg ik! Men verkwist zyn weldaden niet aan zijn openlyke vijanden Zij verliet de kamer. Maar Reinhold nam het mandje met de ingemaakte vruchten, dat Margaretha op de tafel had ge plaatst, en riep om tante Sophie. Zij kwam uit de keuken, en nu verlangde hy van haar den sleutel van den kelder. „Wel, dat kunt ge begrijpen! Dien krijgt gij niet gij hebt in myn kelder niets te maken! verklaarde tante Sophie beslist. „Gy zijt een akelige potkyker!.... En die mand moet gy stilletjes laten staan gy hebt geen recht op hetgeen er in is! Het is ooft uit mijn tuin, dat ik ieder jaar voor arme zieken inmaak." Hy plaatste de mand weer op de tafelwant hy wist van kinds- Zij beslissen, dat de geest des beklaagden in een bepaalde mate ziek is, en keuren als een militair dokter zijne lotelingen de hem voorgestelde beschuldigden af voor de gevangenis. En het hof enregistreert.... Maar, indien de zaken werkelijk ook bij ons zoo staan, dan is, op zijn minst genomen, eene nieuwe rechterlijke organisatie noodig, waarbij men zich toch niet bepale tot het ver minderen van hoven en het opheffen van kantongerechten een stap achterwaarts voor de kleine gemeenten en het platteland maar rondweg decreteere, dat de strafrechter, in plaats van juris utriusque doctor, medicinae doctor en alienist moet zijn. „Ik zeg niet dat de proef goed zou afloopen, of de veiligheid van lijf en have er aanmerkelijk bij zou winnen maar 't ware althans consequent gehandeld." Begunstigd door het schoonste weder had jl. Zondag te Purmerend de uitvoering plaats van een goed deel van den Nederlandschen Gymnastenbond onder directie van den heer G. IJpma aldaar. Dit feest, opgeluisterd door de stafmuziek van het 8ste regiment infanterie uit Arnhem, was een waardig slot van de festiviteiten, die het vriende lijk stadje vieren mogt bij gelegenheid van de vergadering der Hollandsche Maatschappij van Landbouw gedurende de dagen harer Tentoonstelling. Was de opgewektheid gedurende de laatste week groot over het algemeen, deze Zondag zal daar niet ligt worden vergeten. Prachtig was dan ook de aanblik, die het nieuwe plein aan de Purmer- poort iederen beschouwer aanbood, toen daar meer dan 500 gymnasten, uit eenige plaatsen in Noordholland samen- gekwamen, in hunne schilderachtige costumes, aan de ver schillende toestellen beurtelings werkten of in vrije oefe ningen zich als een man bewogen. Duizenden omgaven den ruimen kring, die versierd was met vele banieren en vlaggen, of hadden plaats gevonden in de groote tribune, die af en toe bewijzen gaf van niet bestemd te zijn voor langen duur. De onvermoeide kapel van den heer Kwast liet telkens weer hare liefelijke muziek hooren. Reeds had de feestelijke optocht door de stad veel volk op de been gebracht; het was eene menigte, die telkens aan been af, dat zijn tante de waarheid zelf was, daaraan twijfelde hij volstrekt niet. „Nu ja, dan heb ik er werkelijk niets mede te maken," gaf hij toe, „en gij kunt met uw ooft doen, wat u behaagt. Maar naar het pakhuis moogt gy niets zenden dat duld ik niet!" „Zoo, duldt gij dat niet? Hoor eens, dat hoofd" zij tikte met den wijsvinger tegen het voorhoofd „heeft sedert veertig jaren, want zoolang zijn myn goede ouders dood, voor zich alleen, naar eigen overtuiging gehandeld en zich niet laten draaien of wenden, zooals dit anderen lieden te pas kwam, en nu wil zoo iemand, die pas komt kijken, mij bevelen geven? Dat heeft uw overleden vader zelfs nooit gedaan!" „O, die zou nog geheel anders gehandeld hebben, als hij had geweten, dat die Lenz zyn vijand was! Ik heb het boeltje in het pakhuis nooit vertrouwd, hun schijnheilige handelingen hebben mij van kind af altijd tegengestaan. Nu papa de oogen gesloten heeft, laten zij de tanden zien die huichelaarstroep Maar het is van grootmama onverantwoordelijk, ons met halve woorden zulk een verontrustend bericht mede te deelen ik had willen hebben, dat zij alles openbaardeMaar ik weet reeds, dat er met haar niets is te beginnen, als zij voor visites gekleed isdan brandt de grond baar onder de voeten, en zij doet, alsof het welzijn der geheele stad van hare bezoeken afhing.... Ha, eindelyk wordt gij verstandig, Margaretha! Goed zoo, berg uw witten mantel weer in de kastMaar denk nu niet, dat ik daar door aan uw volkomen bekeering geloof! Ik zal een scherp oog op den tuin en het pakhuis houden, reken daarop." Met deze bedreiging verliet hij de woonkamer, terwijl Marga retha den mantel op den arm nam om hem weg te brengen. „Maar zeg mij toch eens, Margaretha, wat zijn dat toch voor vreemde geschiedenissen Wat is er gaande met den ouden Lenz?" riep tante Sophie, nadat zij de deur achter Reinhold had gesloten. „Zij zouden, zoo wordt beweerd, onze vijanden zijn," ant woordde het jonge meisje met een bitteren lach. „Onzin! Wat kunnen zij daar op die bovenverdiepingen al niet verzinnen!" zeide tante toornig. „Als die oude man met zijn goed, trouwhartig gelaat valsch en arglistig is, dan kan men gerust alle gevoel uit zijn hart verbannen „want dan. deugt de geheele menschheid niet en is niet waard, dat men zich om haar lot bekommert!.... Maar de geschiedenis is niet waar, daar wil ik dadelijk mijn pink onder verwedden!" „Ik geloof er even weinig van als gy, en alle beschuldigingen en bedreigingen zouden mij niet verhinderen naar de zieke vrouw te gaan," zeide Margaretha. „Maar om Reinhold mag ik het niet doen. Hij wordt bij de minste opgewondenheid zoo blauw in het gezicht en dat maakt mij zeer angstig, tante! Zijn toestand is blijkbaar verergerd, hoewel de dokter het niet wil toegeven. Hoe zou ik dan iets mogen doen, dat hem prikkelt en ergert? Wij moeten over andere middelen en wegen peinzen, om de zieke eenigszins te hulp te komen." Een weinig later ging zij naar de eerste verdieping; zii had de voor haar grootvader bestemde kamers voorloopig laten luchten en verwarmen. De in October voorgenomen nieuwe meubileering der eerste verdieping was tot nu toe natuurlyk nog niet geschied nog stonden de schilderijen en spiegels in den gang van den zy vleugel, waar het spookte. Nu zou er weer wat leven in de eenzame vertrekken komen, een warme luchtstroom zou de yzige lucht van de groote zaal vervangen, waarin, naar 't gevoelen van de jonge wees, nog al de smart van het ongeluk woonde.... Hier, waar alle vensters op het noorden uitzagen, heerschte een somber, grauw licht, en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1885 | | pagina 1