TABAK, SIGAREN,
NIEUW!
In de CHAPELERIE, Hoofdgracht, K 60, is zoo even ontvangen
eene groote sorteering goedkoope
WINTERHOEDEN, PETTEN en MUTSEN.
n
t
AMSTERDAMSCHE COURANT.
ZALF HQUOWAY,
DE CONCURRENT.
Weststraat, L 87. Weststraat, L 88.
EAU DE COLOGNE,
PARFUMERIËN.
GOEDKOOP EKT SOLIEDE!
De prijzen zijn ongekend laag.
Aanbevelend
O. A. STAALMAN.
GA8COKES
zijn, zoolang de voorraad strekt, verkrijgbaar h 35 cent
per mud aan de Gasfabriek, 's morgens van 912
en 's middags van li4 uur.
Ondergeteekende, de HUIS- en SCHEEPS-
*TIMMERZAAK (buiten- en binnenhelling),
vroeger gedreven door IJ. VISSER, over
genomen hebbende, beveelt zich beleefdelijk bij vroegere
begunstigers dezer zaak, alsook bij overige Schippers en
Visschers beleefdelijk aan. Door spoedige en soliede
bediening hoopt hij zich de gunst waardig te toonen.
Kolhorn, 24 September 1885.
C. SEMEINS.
HANDELSDRUKKERIJ.
Molenplein 163.
AFLEVERING VAN ALLE MODELLEN BOEK- EN
STEENDRUK WERK GESCHIEDT SPOEDIG, NET
UITGEVOERD EN TEGEN DE LAAGSTE PRIJZEN.
Zf
Z-f
IÉ"
De Kolonel, Adjudant des Konings i. b. d.,
Commandant van het 4do Regiment Vesting-Artillerie, zal,
op Maandag den 5 October 1885, des voormiddags
te 12 uur, in het openbaar aanbesteden:
Het weghalen van de mest der te Helder gedeta
cheerde paarden van het 2de Regiment Veld-Artillerie,
over het tijdvak van en met I November 1885 tot
en met 31 October 1886.
De voorwaarden van de aanbesteding liggen van heden
af, van des voormiddags 9 tot des namiddags 2 uur, ter
inzage, op het Bureau van genoemden Commandant in de
Artillerie-Kazerne.
Helder, 25 September 1885.
De Kolonel voornoemd,
W. C. HOJEL.
De Kolonel, Adjudant des Konings i. b. d.,
Commandant van het 4de Regiment Vesting-Artillerie, zal,
op Maandag den 5 October 1885, des voormiddags
te 12 uur, in het openbaar aanbesteden:
De levering van FOURAGES voor de te Helder
gedetacheerde paarden van het 2de Regiment Veld-
Artillerie, over het tijdvak van en met I November
1885 tot en met 31 October 1886.
De voorwaarden van de aanbesteding liggen van heden
af, van des voormiddags 9 tot des namiddags 2 uur, ter
inzage, op het Bureau van genoemden Commandant in de
Artillerie-Kazerne.
Helder, 25 September 1885.
De Kolonel voornoemd,
W. C. HOJEL.
NIEUWS- EX ADVERTENTIEBLAD.
Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en feestdagen.
De Amsterdamsche Courant zal na nauwgezette
keuze de belangrijkste .en belangwekkendste gebeurtenissen
van den dag mededeelen.
De Amsterdamsche Courant is liet goedkoopste
Dagblad van Nederland. Voor Amsterdam per
3 maanden 1.50, franco per post f 1.80.
Niemand kan door den prijs worden afgeschrikt onze
Courant iederen dag alleen of met een vriend gesamenlijk
te ontvangen.
Abonnementen worden dagelijks aangenomen.
Bureau: Lokaal „De Brakke Grond," Xe» 53.
Voor alle zweren, wonden, kwade beenen, verstuikingen
van eiken aard, is deze zalf het krachtigste heelmiddel.
Het verzacht onmiddellijk door de ontsteking te verdrijven
en te verhinderen dat het bloed te veel naar dat lichaams
deel heentrekt. Indien de ziekte reeds van langen duur
is geweest, moet de Zalf geholpen worden door Holloway's
zuiverende Pillen, welke op de maag en de lever werken,
verhinderen dat de spijsverteering in dien toestand vervalt,
welke de pijn, onrustigheid en koorts, waarvan deze kwalen
dikwijls vergezeld gaan, zoo spoedig veroorzaakt en welke
de herstelling zeer verachtert, ja zelfs het geringste geval
somtijds ernstig maakt. Geene moeder of min moet zonder
deze edele middelen zijn; zij zijn toepasselijk op eiken
ouderdom en op elk gestel. Zij zuiveren het bloed, regelen
den omloop daarvan, hernieuwen de ongestelde weefsels,
en geven kracht aan het geheele gestel weder.
Doosjes PILLEN en Potjes ZALF
f 0.80, f 1.85, f 3.—, f 6.75, f 13.50 en f 20.50.
Ze worden verkocht bij de Apothekers.
Voor den verkoop in het groot vervoege men zich bij
den Professor Holloway, 533, Oxford-Street, Londen.
Twee sprookjes naar het Duitsch van Richard Leander.
Het Bultje. Er was eens cenc vrouw, die had een eenig
dochtertje, dat zeer klein was en bleek en zeker een beetje anders
dan andere kinderen. Want wanneer de vrouw met haar uitging,
bleven de menschen dikwijls staan, zagen het kind na en zeiden
iets tegen elkaar. Wanneer het meisje dan aan hare moeder
vroeg, waarom de menschen haar zoo zonderling aanzagen, ant
woordde de moeder altijd: „Omdat gij zoo'n mooi, nieuw jurkje
aan hebt." Daarmee stelde de kleine zich tevreden. Maar als
zij dan weer thuis kwamen, nam de moeder haar dochtertje in haar
armen, kuste haar vele, vele malen en zei: „Mijn lieve hartje,
wat zal er van u worden als ik dood ben? Geen mensch weet,
wat een lieve cnjrel gij zijt, zelfs uw vader niet!"
Na eenigen tijd werd de moeder plotseling ziek en op den
negenden stierf zij. Toen wierp de vader van het kleine meisje
zich wanhopig op het sterlbed, en wilde zich met zijne vrouw
laten begraven. Doch zijne vrienden spraken hem toe en troostten
hem, en toen liet hij het, en een jaar daarna nam hij eene andere
vrouw, schooner, jonger en rijker dan do eerste, doch zoo goed
was zij bij lang niet.
Het kleine meisje had den heelen tijd, sedert hare moeder was
gestorven, eiken dag van 's morgens tot 's avonds in de kamer
op de vensterbank gezeten, want er was niemand, die met haar
wilde uitgaan. Zij was nog bleeker geworden, en gegroeid was
zij in het laatste jaar in 't geheel niet.
Toen nu de nieuwe moeder in huis kwam, dacht zij„Nu zal
ik wel weer uit wandelen gaan, buiten de stad, in den vroolijkcn
zonneschijn op de mooie wegen, waar de prachtige bloemen en
struiken langs staan en waar zoovele mooi geklcedo menschen
zijn." Want zij woonde in een klein, nauw steegje, waar dc
zon slecht zelden scheenen wanneer men op de vensterbank zat,
zag men slechts een stukje van den blauwen hemel, zoo groot
als een zakdoek. De nieuwe moeder ging ook eiken dag uit,
voor en na den middag. Daarvoor trok zij telkens een heerlijk
mooi, bont kleedje aan, veel mooier dan de oude moeder er ooit
een had bezeten. Maar het kleine meisje nam zij nooit mee.
Toen trok de kleine eindelijk hare stoute schoenen aan, en op
zekeren dag verzocht zij zeer dringend, haar toch eens mee te
nemen. Maar de nieuwe moeder weigerde het ronduit, en zei:
„Gij weet niet wat ge vraagt: Wat zouden de menschen wel
denken, als ik mij met u vertoonde? Gij hebt een heelen bult.
Gebochelde kinderen gaan nooit wandelendie blijven altijd thuis."
Daarop werd het kleine meisje heel stil, en zoodra de nieuwe
moeder het huis had verlaten ging zij op een stoel staan en
bekeek zich in den spiegel; en wezenlijk, zij had een bult, een
grooten bult! Toen ging zij weer op de vensterbank zitten en
keek naar beneden, op de straat en dacht aan hare goede oude
moeder, die haar toch eiken dag had meegenomen. En dan dacht
zij weer aan haar bult
„Wat daar tocb wel in zit?" zeide zij bij zichzelf; „er moet
toch iets in zijn, in zoo'n bult."
En de zomer ging voorbij, en toen de winter kwam, was het
kleine meisje nog bleeker geworden, en zoo zwak, dat zij in 't
geheel niet meer op de vensterbank kon gaan zitten, maar voort
durend in bed moest liggen. En toen de sneeuwklokjes hun
eerste groene punten uit den grond staken, kwam in zekeren
nacht de oude, goede moeder bij haar en vertelde haar, hoe
schitterend en heerlijk het er in den hemel uitzag.
Den volgenden morgen was het kleine meisje dood.
„Schrei niet, man zei de nieuwe moeder. Het is voor 't arme
kind het best!" En de man antwoordde niets, doch knikte
zwijgend met het hoofd.
Toen nu het kleine meisje was begraven, kwam er een engel met
groote, witte zwanenvleugelen uit den hemel vliegen, ging naast
het graf zitten en klopte er aan, alsof het eene deur was. Terstond
kwam het kleine meisje uit het graf te voorschijn, en de engel
vertelde haar, dat hij gekomen was om haar bij hare moeder
in den hemel te brengen. Toen vroeg het kleine meisje verlegen,
of gebochelde kinderen dan ook in den hemel kwamen? Dat
kon zij zich in 't geheel niet voorstellen, omdat het in den hemel
toch zoo mooi en voornaam was.
Doch de engel antwoordde: Mijn goede, lieve kind, gij hebt
in 't geheel geen bult meer!" en raakte met zijn blanke band
baar rug aan. Toen viel de oude leelijke bult af, als een groote,
holle schaal En wat zat daarin?
Twee heerlijke, witte engelenvleugels. Die spande zij uit, alsof
zij reeds altijd had kunnen vliegen, en vloog met den engel
door den schitterenden zonneschijn naar den blauwen hemel. En
op de hoogste plaats in den hemel zat hare goede oude moeder
en strekte de armen naar haar uit. En het meisje vloog haar
I regelrecht op den schoot.
De Tooverring. Een jonge boer, wien het in zijn bedrijf
niet recht naar wensch ging, zat op zijn ploeg een oogenblik
uit te rusten, om zich het zweet van het gelaat te vegen. Toen
1 kwam er eene oude heks voorbijstrompelen en riep hem toe
„Waarom vermoeit gij u met zwaar werk, dat tot niets leidt?
Loop twee dagen lang rechuit, tot gij aan een grooten den
komt, die op een open plek in het bosch staat en boven alle
andere boomen uitsteekt. Als gij dien boom ombouwt is uw
geluk gemaakt."
De boer liet zich dit geen tweemaal zeggen, nam zijn bijl en
ging op weg. Na twee dagen vond hij den dennenboom. Hij
I Uit: Triiumereien an frunzösischen Kamineneen bundel
j Marchen, welke Leander schreef terwijl hy in den winter van
187071 met de Duitsche belegcringstroepen voor Parijs lag.
Hij zond deze sprookjes, naar gelang zij ont3tondeD, met de
veldpost aan zijne vrouw, en gaf ze na zijn thuiskomst in het
licht. Thans is reeds de achtste druk van het boekje verschenen.
begon hem terstond om te houwen, en op het oogenblik dat dc
den viel en met geweld tegen den grond sloeg, viel uit haar
hoogsten top een nest met twee eieren. Deze rolden over den
grond en braken in stukken, en toen kwam uit het eene ei een
jonge adelaar, en uit het andere een kleine gouden ring. De
adelaar groeide in cenige oogenbliklten tot hij halve manshoogte
had bereikt; toen sloeg hij met dc vleugels, alsof hij ze wilde
probeeren, verhief' zich een weinig boven den grond en riep:
„Gij hebt mij verlost! Neem tot dank den ring, die in het
andere ei zat. Het is een tooverring. Wanneer gij hem aan
uw vinger omdraait cn daarbij een wensch uitspreekt, wordt
deze terstond vervuld. Doch er is slechts dén enkele wensch
in den ring. Wanneer deze gedaan is, heeft de ring alle verdere
kracht verloren en is maar een gewone ring meer. Overleg dus
wel, wat gij zult wcnschen, opdat gij er niet later berouw van
hebt."
Daarop verhief dc adelaar zieli tot boven in dc lucht, zweefde
nog lang in groote kringen boven het hoofd van den boer en
schoot toen pijlsnel naar het Oosten.
De boer nam den ring, stak hem aan den vinger en nam den
terugtocht aan. Toen het avond was, kwam hij in eene stad;
daar stond een goudsmid in zijn winkel, waar vele prachtige
ringen te koop lagen. Toen liet de boer hem zijn ring zien en
vroeg, hoeveel die wel waard was. „Een duit!" antwoordde de
goudsmid. Toen begon de boer hardop te lachen, en vertelde
hem dat het een tooverring was, en meer waarde had dan alle
ringen, die do ander in zijn winkel had. Doch de goudsmid
was een valseh, listig man. Hij noodigde den boer uit des
nachts bij hem te blijven, en zei: „Iemand met zulk een kleinood
te herbergen brengt geluk aan; blijf bij mij! Hij gaf hem volop
wijn en mooie woorden en toon hij" des nachts sliep, trok hij
hem onbemerkt den ring van den vinger en stak in dc plaats
daarvan een volkomen gelijken, gewonen ring.
Den volgenden ochtend kon de goudsmid nauwelijks wachten
tot de boer vertrok. Hij maakte hem al vroeg in den morgen
wakker en sprak„Gij hebt nog een langen weg voor u. Het
is beter dat gij bij tijds vertrekt."
Zoodra dc boer weg was, ging hij schielijk naar zijne kamer,
sloot de blinden, opdat niemand iets zou zien, grendelde de deur
achter zich dicht, ging midden in 't vertrek staan, draaide den
ring om en riep: „ik wil dadelijk honderdduizend gulden hebben."
Nauwelijks had hij de woorden gesproken of het begon guldens
te regenen, alsof zij uit bakken werden gegoten, en het geld viel
hem op zijn hoofd, schouders en armen. Hij begon klagend te
schreeuwen en wilde naar de deur springen, doch eer hij haar
kon bereiken en den grendel wegschuiven, viel hij bloedend
neer. Het guldens-regenen hield niet op, en weldra brak de
vloer van de zwaarte, en de goudsmid viel met al het geld in
den diepen kelder. Vervolgens regende het maar steeds voort,
totdat de honderdduizend vol was, cn ten slotte lag de goudsmid
dood in den kelder en het vele geld bovenop hem. Door het
gedruisch kwamen de buren toeschieten, en toen zij den goud
smid dood onder het geld vonden liggen, zeiden zij: „Het is
toch een groot ongeluk, als de zegen zoo vuistdik komt." Ver
volgens kwamen de erfgenamen ook en gingen aan het deelen."
Intusschen ging dc boer welgemoed naar huis en liet den ring
aan zijne vrouw zien. „Nu hebben wy geen nood meer, lieve
vrouw," zeide hij. Ons geluk is gemaakt. Maar wy moeten
vooral goed bedenken, wat wij zullen wcnschen."
De vrouw echter wist terstond goeden raad. „Wat zoudt gij
er van zeggen," vroeg zij, „wanneer we ons nog een stukje land
wenschten? Wij hebben maar zoo weinig. Er ligt zoo'n strook
juist tusschen onze akkers in; die willen wij ons wcnschen."
„Dat zou de moeite waard zijn," antwoordde de man. „Als
wij een jaar lang hard werken en 't ons een weinig meeloopt,
kunnen wij dat streepje land misschien koopen."
Toen werkten man cn vrouw een jaar lang met alle inspan
ning en de oogst was nog nooit zoo meegevallen als dit jaar,
zoodat zij dc strook land konden koopen en nog een stuiver geld
over hielden. „Ziet ge!" zeide de man; „nu hebben we het
land en de wensch is altijd nog vrij."
Toen dacht dc vrouw, dat het wel goed zou zijn, zoo zij no<»
cenc koe wenschten en een paard er bij. „Vrouw," antwoordde
de man weer, terwyl hij het overgehouden geld in zijn zak deed
rommelen, „waarom zouden wij voor zoo'n kleinigheid onzen
wensch weggeven. De koe cn het paard krijgen wij ook buiten
dien wel."
En waarlijk toen een jaar was vcrloopcn, waren koe en paard
rijkelyk verdiend. Toen wreef de man zich vergenoegd in de
handen en zei„Al weer een jaar den wensch gespaard en toch
alles gekregen wat wij gaarne hadden. Of wy ook voorspoedig
zijn!" Maar dc vrouw drong er ernstig op aan, dat hij nu
toch eens eindelijk gebruik zou maken van den wensch.
„Ik herken u bijna niet meer," zeide zij pruttelig. „Vroeger
moest ge altyd klagen cn kermen en alle mogelijke dingen wen-
schen, en thans, nu gij 't kunt krijgen zooals gij wilt, nu werkt
cn slooft gij, zijt met alles tevreden en laat de beste jaren
voorbijgaan. Gij zoudt koning, keizer, graaf of een groote,
dikke boer zijn en alle kasten vol geld hebben, en gij kunt niet
beslissen wat gij kiezen zult!"
„Houd toch op met dat eeuwige dringen en jagen," ant
woordde dc boer. W ij zijn beiden nog jong en het leven is
lang. Een wensch is er maar in den ring, en die ls spoedig
versnoept. Wie weet, of wij nog niet eenmaal in omstandig
heden zullen komen, waarin wij den ring noodig hebben. Ont
breekt ons iets? Zijn wij niet, sedert wij den ring hebben, al
zóó vooruitgegaan, dat iedereen er zich over verwonderd? Wees
dus verstandig. Gij kunt er intusschen voortdurend over na
denken, wat wij ons zouden kunnen wcnschen."
Daarmee was de zaak voorlcopig uit. En het was werkelijk
alsof met den ring de volle zegen in huis was gekomen, want
schuren en zolders waren van jaar tot jaar voller en voller, en
na eene lange reeks van jaren was de kleine arme boer een
groote, dikke boer geworden, die overdag met de knechts werkte
en den boel bestuurde, doch 's avonds welgemoed en op zijn
gemak voor de huisdeur zat en zich door dc menschen goeden
avond liet wenschen.
Zoo ging jaar op jaar voorby. Nu en dan, wanneer zij heel
alleen waren en niemand het hoorde, herinnerde de vrouw wel
is waar haren man nog steeds den ring en deed allerlei voorstellen.
Doch daar hij telkens antwoordde dat er nog volop tijd was, en
dat het beste iemand altijd het laatst in de gedachten kwam, zoo
deed zij het van lieverlede al zeldzamer, en eindelijk gebeurde
het bijna nooit moer, dat er van den ring zelfs maar gesproken
werd. 't Is waar, de boer zelf draaide den ring dagelijks wel
twintig maal aan zijn vinger om, en bekeek hem, doch hij wachtte
zich wel, daarbij een wensch uit te spreken.
En dertig of veertig jaren gingen voorbij, en de boer en zijn
vrouw waren oud en zilvergrijs geworden, maar de wensch was
nog altijd niet gedaan. Toen was God hun genadig en liet hen
beiden in ééncn nacht sterven.
Kinderen en kleinkinderen stonden aan de beide doodkisten te
schreien, cn toen een van hen den ring van de hand wilde nemen,
zei dc oudste zoon
„Laat vader zijn ring meenemen in 'i graf. Hij heeft zijn
leven lang een geheim daarmee gehad. Waarschijnlijk is het een
dierbaar aandenken. En moeder beschouwde den ring ook zoo
dikwijls; mogelijk heeft zij hem in haar jeugd aan vader geschonken."
Zoo werd dus de oude boer met den ring begraven, dien een
tooverring moet zyn, en er toch geen was, en toch zooveel geluk
had aangebracht als een mensch maar kan wcnschen. Want het
is een eigenaardig iets met dingen, die goed en die valseh zijn
cn een slechte zaak in goede handen i3 altijd nog heel veel meer
waard, dan een goede zaak in slechte handen.
Snelpersdruk van A. A. Bakkor Cz., Nieuweiliep.