RELRERSCHE
EN NIEUWE1IEPER COURANT.
en AtertentieMad voor Hollands Noorderkwartier,
1885. N°. 139.
Jaargang 43.
Vrijdag 20 November.
Uitgever A. A. BAKKER
Cz.
POSTKANTOOR HELDER.
u TBUIDA'S HUWELIJK.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag cn Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1regels 60 cents, elk#
regel meer 15 cents. Grootc letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden,
gedurende de eerste helft der maand September.
Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming.
Vrouw DekkerAmsterdam.
W. Dekker
Van Dijk
Mej. Mijer
Mej. B. Momber
Mej. G. P. Schilbers
Wed. J. C. Smit Kleine
J. Dienstii
Mej. StefensenAnna Paulowna Polder.
S. PrcllerHaarlem.
C. v. LeeuwenLeiden.
Jan Nicolaas of Boukje De Lang Peterga.
NielandSchoonhoven.
Briefkaart:
A. BeekUtrecht.
Brievenverzonden getceest naar Oost-Indiè:
D. J. HoekselBanjermassing.
Binnenland.
Op een nat najaar volgt wel eens vroeg winter en voor
eènige jaren werd in het laatst van November het ijs sterk
genoeg oin schaatsenrijders te dragen. Onder de musschen
op het boerenerf bevinden zich 'ook nu reeds nachtegalen
en deze eten meel van het voedsel, dat de musschen wordt
toegeworpen, want de schrale tijd voor de vogels begint
aan te breken. De nachtegaal maakt gemeene zaak met de
geringste der broeders om aan den kost te komen, de
vogel, die in de lente door zijn onvolprezen zang ieder
dichterlijk gemoed in verrukking brengtAls de nachtegaal
zoo vroeg de duinstreken verlaat om zich nabij het hout
gewas van dorp of stad te gaan ophouden, volgt er winter,
is wel eens beweerd. Ook is er veel sijs in het hout, en
men kent het spreekwoord: vroeg sijs, veel ijs. Zich echter
op sommige natuurverschijnselen of spreekwoorden te ver
laten, zou gewaagd zijn, gelijk dikwijls gebleken is. Het
wintert nu wel voor half November, maar de muilen hebben
nog niet opgehouden te wroeten. Om de kneuterende
sijsjes in den els bekommert de boer zich niet als voor
teeken, maar als de mol niet meer werkt, reken dan maar
op winter. (Leidsche Crt.)
Door W. Heimburg.
„Ja, Frans, als ik u was, zou ik waarlijk niet weten of ik
lacben of' schreien zou! Een erfenis is altijd het toppunt van
mijn wenschen geweest, maar evenals alles in dit ondermaansche
onder zekere voorwaarden. Wezenlijk, Frans, ik heb met u
te doenDi ar krijgt ge nu op eens een erfenis, waarover ge
nooit hebt gedacht, een zoogenaamde buitenplaats, een paar hon
derd morgens gronds, een stuk of wat boomen, een verwilderden
tuin, een vervallen heerenhuis, en als levende have vier schich
tige, spattige paarden, zes magere koeien en een tante op den
koop toe, die het spat en de magerheid in haar beminnelijke
persoon schijnt te vereenigen. Wel kerel, wring ten minste de
handen of vloek of doe iets anders, maar sta daar niet zoo ver
suft te kijken, alsof ge de wanhoop in persoon zijl!"
De kantonrechter Withoofd zcide het boVbnstaande half in
scherts, half' in ernst tot zijn vriend, den assessor Linden, die
tegenover hem zat. Vóór hen op tafel stond een flesch Rijnwijn
met een paar glazen, en op de reeds geledigde llesch zat de aan
gesprokene zoo onafgewend te turen, alsof hij het antwoord van
de etiquette wilde aflezen.
Het was een groot vertrek, waarin het tweetal zich bevond,
een soort van tuinzaal, zeer oudcrwetsch en eenvoudig gemeubi
leerd. Men zag er twee kasten van berkenhout, zooals deze ten
tijde van onze grootouders de deftige buffetten van den tegen-
woordigen tijd vervingen, en achter welker glazen deuren in
plaats van kostbaar majolica, vergulde en bont geschilderde
porceleinen kopjes prykten. Men zag er ook een groote canapé
met zwart paardeharen overtrek, die alle gedachte aan een zachte,
gemakkelyke zitplaats buitensloot. Verder zes zeer eenvoudig
bewerkte rieten stoelen, die rondom de groote tafel stonden, en
eindelijk eenige familieportretten van zeer twyfelachtige waarde,
waaronder voornamelijk het pastel van een jonge schoone met
blonde lokken in het oog viel, die met haar onmogelijk kleinen
mond verlegen glimlachte, alsof' zij wilde zeggen: „Geloof' vrij,
in de werkelijkheid heb ik er lang zoo dom niet uitgezien!" En
over dit alles wierpen roodachtig gele gordijnen een wonderlyk
onaangenaam licht.
De kamerdeur stond open, en als om het oog schadeloos te
stellen voor het gebrek aan smaak in de gansche omgeving,
genoot men hier van een allerbekoorlijkst uitzicht. Met dichte
bosschen bedekte bergen, door het najaar reeds met allerlei bonte
kleuren getooid, verhieven zich op den achtergrondop den voor
grond strekte zich de tuin uit, schilderachtig in zyn verwilderden
toestand, terwijl men achter het geboomte de roode daken van
de dorpswoningen zag schemeren En dit alles overtogen met
den dunnen, fijnen nevel van een Octoberdag, dien de zon nog
niet had kunnen wegvagen. Door de yle lucht klonk echter
opwekkend het eentonig geluid van de dorschvlegcls, die op de
deel bij de boerderij gezwaaid werden.
De donkere oogen van den jongen man dwaalden eindelijk van
de wijnflesch af. Eensklaps sprong hij op en trad naar de deur.
„En niettegenstaande dat alles, Richard, is het een verrukkelijk
plekje gronds!" zeide hy met groote ingenomenheid, „en altijd
Namens de leden der Onderofficiers-Club Arnhemsche
Schutterij O. C A. S. hebben de heeren H. Darara, adju
dant-onderofficier, D. G. Van Embden Jr. en H. J. De
Jongh, sergeanten, eene uitnoodiging gericht tot allen, die
versterking wenschen van de schutterijwet. Zij willen een
„Bond van Schutterij-onderofficieren van Nederland" op
richten. Deze bond zal zich als volgt dienen te ont
wikkelen:
1. door een band van kameraadschap te doen ontstaan,
welke ons de vervulling onzer plichten lichter en het
zelfbewustzijn zwaarder doet wegen; 2. door het ver
spreiden van geschriften, waarin alle belangen, de schutterij
betreffende, zullen besproken worden, de kennis, voor
onzen graad vereischt, vermeerderen en dien naar waarde
leeren schatten; 3. door gezamenlijk optreden in 't oog
loopende fouten langs ofHciëelen weg trachten te doen
verbeteren, en overal, waar zulks mogelijk is, veranderingen
ten goede te doen ontstaan; 4. door gezamenlijke bijeen-
eenkomsten te houden tot het bespreken van onze alge-
meene belangen en tot het doen plaats hebben van schiet-
of schermwedstrijden5. door elkanders steun en raad te
zijn in dienstzaken en pogingen aan te wenden, dat het
gehalte der onderofficieren in overeenstemming zij cn
blijve met hun graad, zoomede door den banrl te ver
sterken, die leger en schutterij te zamen moet houden.
Men mag vertrouwen, dat het plan veel bijval zal
vinden. Met het oog op de voorgestelde reorganisatie en
uitbreiding der schutterijen komt het stellig op het goede
oogenblik.
Het heeft H. M. de Koningin welwillend behaagd
als Beschermvrouw op te treden der Algemeene Ncder-
landsche Vrouwenvereeniging „Tesselschade."
Te Schagen is het lijk opgehaald van zekeren Wm.
Meurs, eenige weken geleden als Indisch militair gepaspórteerd.
Over het gekozen lid der Tweede Kamer te Sneek,
den lieer Heldt (hij bekwam 2006 stemmende heer baron
Schimmelpenninck van der Oye (anti-rev.) verkreeg 1670
stemmen), geeft het Nieuwsblad voor Nederland eenige
mededeelingen ten beste, die in de gegeven omstandigheden
de aandacht trekken:
„De heer Heldt werd den 1 September 1841 geboren
en is dus ruim 44 jaar oud. Op 7jarigen leeftijd had hij
liet ongeluk zijn vader te verliezen, en moest, wijl de
wed. met 3 kinderen achterbleef, reeds met zijn elfde jaar
heb ik een bijzondere sympathie voor Noord-Duitschland gevoeld.
Geloof mij, de Faust laat zich nog eens zoo goed lezen, als men
den Bloksberg daar voor zich heeft. Kras dus maar niet langer
al3 zoo'n ongeluksvogel! Ik zal Frankfort nooit vergeten, maar
ook niet bijzonder missen wil ik hopen."
„Wel, goede hemel!" riep de ander lachende, nog altijd met
zyn leeg wijnglas spelende, „ge wilt mij toch niet wijsmaken
„Ik wil u niets wijsmaken," viel Linden hem in de rede,
„maar ik wil mijn best doen een knap landhuishoudkundige te
worden, en dat niet alleen omdat ik moet, Richard, maar omdat
ik het in dit oude uilennest wezenlijk niet onaangenaam vind.
Zeg dus maar niets meer, oude jongen!"
„Nu, ik wensch je succes!" antwoordde de ander, terwijl hij
naast zijn vriend kwam staan en zijn blik belangstellend op
diens mannelijk, fijn besneden gelaat liet rusten. „Ik zou er niets
tegen hebben, dat ge voor boer gaat spelen, als ik maar wist
hoe ge 't zult aanleggen Zie, Erans, als ik niet zulk een arme
stakkert was, zou ik zeggen: Ziedaar, mijn jongen, hebt ge een
som gelds, begin nu maar met dat vervallen nest te kalfateren!
Zooals 't nu is, kan 't niet blyven. Maar enfin, gij weet er
alles van!" besloot hy met een zucht.
Frans Linden bleef opnieuw het antwoord schuldig, maar floot
binnensmonds een deuntje, wat hij altyd deed als hij minder
aangename gedachten wilde verdryven.
„Ja, fluit maar!" mompelde zyn vriend. „Dat zal de eenige
muziek zijn, die gij te hooren krijgt, behalve een op haar hengsels
knarsende deur of het concert van een muizenfamilie, die in uw
kamer de wijk heelt genomen. Brr! Frans! Stel u nu eens
dit afgelegen nest 's winters voor sneeuw op de bergen, op
do wegen, in den tuin, in de lucht! Lieve hemel, wat zult
ge gedurende die lange avonden aanvangen, die wij andens in de
caf'ó's of de comódie doorbrengen? Wie zal hier écarté met u
spelen? Voor wien zult ge uw alom bewonderde verzen maken?
In de dorpsherberg is er geen sterveling die ze begrijpt! Ach,
ik moet er niet aan denken, dat gij hier in de eenzaamheid zult
wegkwijnen en dan met zooveel zorgen in de ziel!"
Een diepe zucht zette hier zijn woorden kracht bij.
„Maar alle scherts ter zijde, Frans," hernam hij, „ik zal je
een goeden raad geven. Ge moet gaan trouwen! En dan waar
schuw ik u in gemoede uw idealen by die gelegenheid niet te
hoog op te voeren. Kijk nu niet naar een wespenfiguur of zielvolle
oogen en innemend vrouwelijke manieren zoek liever naar
eon andere voortreffelijkheid, die in dit ons prozaïsch bestaan van
vrij wat meer gewicht iskom mij niet met een arm meisje aan
boord, Frans, al was zy de schoonste parel, die op den geheelen
aardbodem te vinden is! In uwe positie zou dat een dwaasheid
zijn, een zonde die ge nog voor uzelf, noch voor uw nakome
lingen zoudt kunnen verantwoorden. Het komt er niets op aan,
als nl uw fraaie verzen niet op haar toepasselijk zijn al was
zo Venus in persoon, zult ge toch niet altyd verzen op haar
blijven maken. Ja, lach maar vrij!"
Hy stiet de asch van zijn sigaar en ging voort: „Te Frank
fort als ge maar in ernst had gewild had die zaak in
orde kunneu komen. Maar ge hebt u door de schoone oogen van
de kleine Thea laten verblindenHoe dikwijls heb ik mij in
dien tijd over u geërgerd. Als iemand over de vijfentwintig is,
de school verlaten, om eenigszins in de behoeften te helpen
voorzien
Hij begon zijn loopbaan als bediende in een boekwinkel,
welke betrekking hij echter een paar jaar later verliet om
bij het meubelmakersvak te gaan. Toen hij 19 jaar oud
was, trad hij als lid toe bij het Meubelmakersöndersteunings-
fonds, waarbij hij spoedig in het bestuur werd opgenomen
en van af dien tijd kan men rekenen dat de heer Heldt
zich aan de werkliedenzaak of arbeidersbeweging wijdde.
Ten minste als men zijn werkzaamheden nagaat, dan vindt
men hem onophoudelijk terug als bestuurslid van onder
scheidene vereenigingen of lid van verschillende commissiën.
Zoo was hij o. a. jarenlang secretaris van het Meubel-
makersbond, lid van het bestuur der vereeniging Volks
onderwijs, secretaris der coöperatieve voorschot-vereeniging
en spaarbank, vice-president der Bouwmaatschappij tot. het
verkrijgen van woningen, en ook heeft hij in het bestuur
gezeten van het Multapatiorsbond en van het Anti-Dienst-
vervanginsbond, terwijl hij in het vorige jaar nog deel
uitmaakte van de commissie voor werkverschaffing, wel
een bewijs dat de heer Heldt voor vele goede zaken steeds
te vinden was, en men gaarne van zijne werkzaamheid en
invloed was gediend. De invloedrijkste functie echter
bekleedde hij als president van het Algemeen Nederlandsch
Werkliedenbond, waarvan hij reeds van af de oprichting,
dus 14 jaren voorzitter is.
Toen men voor ruim 9 jaar de Werkmansbode oprichtte
of liever het blad de Werkman van titel en redactie
deed veranderen werd de heer Heldt aangezocht daar
redacteur van te worden, welk aanbod hij aannam, maar
waarvoor hij dan ook zijn meubelmakersvak moest vaarwel
zeggen."
Sedert dien tijd is hij aan de redactie van 't blad ver
bonden gebleven.
Gelijk reeds vroeger medegedeeld werd, had op
Zondag 25 October jl. te Halfweg eene arrestatie plaats,
even belangwekkend in hare bijzonderheden als belangrijk
in hare gevolgen. De arbeider Casper Van der Linden
zag dien avond twee mannen onder verdachte omstandig
heden uit de destijds onbewoonde villa van den heer Bauduin
komen. Begrijpende, dat hij dieven voor zich had, maakte
Van der Linden aanvankelijk geen gerucht, maar hield
de bedoelde personen in het oog en liet inmiddels de politie
waarschuwen. Daarop schoot de Rijks-veldwachter C. Kooy
toe en had den moed, om zich rechtstreeks en alleen naar
moet hij eindelijk zijn verstand gebruiken."
Frans Linden bleef halstarrig zwijgen, en de andor begreep
dat hij een teer punt had aangeroerd.
„Nu, Frans, houdt maar goeden moed!" zeide hij schertsend,
„hier zijn misschien ook wel rijke meisjes te vinden."
„Wel zeker, mijnheer, wel zeker!" klonk een brouwende stem
achter hen, „rijke meisjes en mooie meisjes ookOnze goede stad
is van ouds daarvoor beroemd."
Beide heeren wenden zich om naar den spreker; de kan
tonrechter slechts om met een gemelijk schouderophalen ter
stond weer naar buiten te zien, Linden om hem beleefd welkom
te heeten.
„Ik breng u de verlangde aanteekeningen," ging de nieuwe
bezoeker voort, een klein man van even vijftig jaren met
een mager en spits gelaat, waarop een zoetsappig glimlachje
speelde, terwijl zijne geheele houding groote onderdanigheid uit
drukte,
„Verplicht, mijnheer Wolf!" zeide Linden, de papieren in
ontvangst nemende.
„Als ik u nog verder van dienst kan zijn, ben ik daartoe
gaarne bereid, Juffrouw Rosalia kan getuigen, dat ik steeds
een dienstvaardige vriend van uw overleden oom ben geweest.
„Ik ben hier geheel vreemd," antwoordde de jonge eigenaar
van huis en hof. „Het kan wel zijn dat ik uw hulp nog eens
inroep."
„Dat zal mij een groote eer zijn, mijnheer Linden. Ja, gij
moet, zooals ik al zeide, kennismakingen in de stad aanknoopen
bij voorbeeld met de Tubmans, de Schenken, de Meijers en
Heidoorns, en in de eerste plaats met de Baumhagens. Dat zijn
rijke en prettige families, mijnheer Linden, die u met open armen
zullen ontvangen, daar er in onze kleine stad altyd gebrek aan
heeren tis. Up de kavalerieofficieren is niet veel staat te maken,
weet ge die leven maar bij den dag. Ik stel mij geheel ter
uwer beschikking, in geval
Hier brak de kantonrechter 's mans woorden met een geweldig
gekuch af. „Frans," zeide hij droogjes, „wat is dat voor een toren
boven op den berg? Ge hebt gisteren de kaart van den omtrek
bestudeerd."
„De Hubertusberg," antwoordde de jonge man, hem ter zijde
tredende.
„Die is het eigendom van den baron van Lobersberg," viel
mijnheer Wolf in.
„Daar vraag ik niet naar," mompelde de kantonrechter, terwyl
hij bij gebrek aan een verrekijker, den toren door de holle hand
bekeek.
„Ik heb de eer de heeren te groeten," brouwde Wolf, „daar
ik nog naar Lobersberg moet."
De kantonrechter knikte even met het hoofd. Linden deed
den bezoeker tot aan de deur uitgeleide en kwam langzaam
terug.
„Zeg mij nu eens," voer zijn vriend tegen hem uit, „hoe komt
ge aan dien vent of' liever aan dien sluwen vos, die zich zoo onge
vraagd in uw zaken mengt?"
Linden sloeg de donkere oogen verbaasd tot den spreker op.
„Wel, Richard, hij is de rechterhand van mijn oom geweest,
zijn factotum als het ware, en bovendien mag hij wel «en woordje