HELDERSfHE
EK KIEUWEDIEPER COERAKT.
Nieuws- en AtfTertentieblad voor Hollands Nnorierkwartier.
1885. N°. 150.
Woensdag 16 December.
Jaargang 43.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
TBUIDA'S HUWELIJK.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Ad verten tien: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Binnenland.
Een nieuw kiesstelsel wordt weder aanbevolen door
prof. Cort Van der Linden in de Amsterdammer. Hij
wenscht de kennis, welke door het gewoon lager onderwijs
wordt verkregen, tot maatstaf der kiesbevoegdheid te maken.
„Laat, zegt hij, ieder Nederlander, meerderjarig, in het
volle genot zijner burgerlijke en burgerschapsrechten, welke
het bewijs overlegt dat hij gewoon lager onderwijs heeft
fenoten, en geen ondersteuning geniet uit openbare kassen,
iezer zijn. Alle willekeur zal men door dezen maatregel
ongetwijfeld niet uitsluiten. Er zullen enkelen het kies
recht verkrijgen, die het niet verlangen cn die het zullen
misbruiken tot eigen voordeel. Er zullen anderen zijn, die
van het kiesrecht worden verstoken, die er evenveel aan
spraak op hebben als zij die kiezer worden. Maar wel
verre dat dit gebrek met den tijd zal toenemen, zal het
juist met den tijd verminderen. Hoe meer het lager
onderwijs, wat het behoort te zijn, gemeen goed wordt,
hoe meer het kiesrecht algemeen zal worden. Naarmate
het peil van ontwikkeling bij de natie stijgt, naar diezelfde
mate wordt ook uitgezet de kring van kiesbevoegdheid.
Daarbij is in dit stelsel geen sprake van kiezersteelt, geen
willekeurige taxatie en geen afhankelijkheid van het kies
recht van de gunst der fortuin. De willekeur is beperkt,
uit den aard der zaak tijdelijk en van zelf verminderend.
Het kiesrecht wordt verleend aan het grootste deel van hen
die er ernstig aanspraak op maken, en de grond die anderen
uitsluit, is een grond die alle klassen der maatschappij
kunnen eerbiedigen, omdat voor allen den weg openstaat,
welke tot het politieke recht leidt."
Een „erg geplaagd man" had zich jl. Donderdag
in de zitting der rechtbank te 's Hage te verantwoorden,
wegens het moedwillig toebrengen van slagen en kwetsuren.
Hij is kapitein van een schuit te Delft en naar 't
schijnt niet zeer bemind bij de schuitenjagers. Gesard en
Sescholden wordt hij steeds, terwijl hij nooit iemand leed
oet. Die plagerij bestaat daarin, dat men „de aardigheid"
heeft hem telkens, ofschoon hij Christiaan Stephanus heet,
aan te spreken en na te roepen met den naam van Jan
en Jantje. Telkens plaagt men hem met de woorden:
*dag Jan, hoe gaat het, Jan, ga je gang, Jan," enz.
12)
Door W. Heimbubg.
De kleine, in ottervel gehulde heer bleef staan en zag Linden
ongeloovig aan. „Hoe?" Wat zegt ge? Is ze zoo op eens
van gedachte veranderd? Heeft Truida van haar bedroefde
stemming gebruik gemaakt om haar over te halen, of
„Dat zou Truida nooit doen! Neen, mevrouw Baumhagen
wil een geruimen tijd met hftre oudste dochter op reis gaan
daar
„En moest Truida dan niet met haar mede?"
Ze wil niet."
„AhaNu vat ik het daar is weer iets voorgevallenHare
Hoogheid had met reizen de proef eens willen nemen andere
landen, andere menschen zien uit de oogen, uit het hart! Ja
wel, ik begrijp er alles van ze is een geboren diplomateNu,
ik ga mede, maar laten we een kleinen omweg maken, de frissche
lucht doet mij goed. Maar dat nieuws verheugt mij hartelyk
dus over drie weken!"
De beide heeren liepen zwygcnd naast elkander door de sneeuw;
ondanks het druk verkeer was het op straat merkwaardig stil,
daar menschen en voertuigen als het ware schenen te zweven
over het witte kleed, dat den grond bedekte. Het was al eenigs-
zins voorjaarsachtig zacht in de lucht en Frans Linden dacht
aan zijn huis op Niendorf en aan de kleine kamer naast de
zyne, die nu niet lang meer onbewoond zou blijven.
„Onderdanige dienaar!" zeide eensklaps een stem en een klein
mannetje, den hoed van den kalen schedel nemende en met een
allerminzaamsten lach op het spitse gelaat, streek hen roerlings
voorbij. Linden groette terug; oom Henri braefct de hand even
aan den rand van zyn hoed.
„Van waar kent ge dien Monsieur Wolf?" vroeg hy, den be-
wusten persoon naziende, die zich ongeloofclijk vlug een baan
door de menigte wist te breken. „Zie, Linden, dat's ook iemand,
die als ik hem vóór den eten ontmoet, my bijna al den eetlust
bederft."
„Ik sta of Btond liever met hem in handelsbetrekking door mijn
ouden oom; hy had geld van hem op Niendorf," deelde Linden
hem mede.
„Van dien snuiter? Is die oude oom niet wijs geweest?"
Linden antwoordde niets. Zy sloegen juist een stille zijstraat in.
„Staat dat geld nog daarop?" vroeg de heer Baumhagen.
„Neen. De zuster van myn vriend heeft die hypotheek over
genomen."
„Zoo! Waarom hebt ge dat my niet gezegd? Ge hadt boven
dien van Truida'8 geld
Linden maakte een afwerend gebaar met de hand.
„Nu ja ik heb het kind beloofd er met u over te spreken.
Ze heeft mij opgedragen een kapitaaltje ter uwer beschikking te
stellen," deelde de oude heer hem mede.
„Verplicht!" antwoordde Linden kortaf. „In mijn engagements
tijd wil ik my met geen geldzaken inlaten."
„En het verbouwen van Niendorf?"
„Truida weet dat ze in geen feeënpaleis komt, maar toch
kunnen we best en zelfs zeer gezellig wonen in die oude kamers,
al zyn ze dan ook wat laag en klein. Ik heb zelfs een tuinzaal,
die prachtig is, en datgene, wat daar buiten de vensters ligt,
vindt men zoo gauw niet weder, al reist men nóg zoo ver!"
„Nu, het kind zal er wel mede tevreden zyn," stemde myn-
Op zekeren avond zat de kapitein rustig in een herberg
aan het Oude Delft een glaasje bier te drinken, ver ver
wijderd van een anderen persoon, v. V. genaamd, die,
naar het schijnt, ook tot zijn plaaggeesten behoorde, want
toen een derde persoon den kapitein begroette met de
woorden „dag, mijnheer," mengde v. V. zich in het gesprek
en zeide: „wat! noem je hem mijnheer, ik zeg altijd Jan,
nietwaar Jantje?"
Begrijpelijkerwijze werd de gekwelde man, die wel over
een goede dosis geduld kon beschikken, doch die nu meende
dat het te erg liep, geweldig boos en voegde in zijn toorn
v. V. eenige woorden toe, die nu juist niet bepaald fraai
waren te noemen.
Nog toorniger werd de kapitein, toen zijn kweller door
ging en zeide: „Jongens Jan, dat moet je niet zeggen
Jan..." waarna beklaagde een bierglas van de tafel nam en
dit heel onzacht op het hoofd van v. V. liet neerdalen,
die een bloedende wonde bekwam.
In stede nu van in te zien dat iemand in drift en na
gesard te zijn geen meester over zichzelf is, diende de
verwonde een aanklacht in, waarvan het gevolg was, dat
de kapitein Donderdag den subst-officier mr. Pape een
geldboete van f 25 tegen hem hoorde eischen. In deze
week uitspraak.
Jl. Zaterdag heeft de algemeene vergadering der
Liberale Unie te Amsterdam plaats gehad. Zij werd
bijgewoond door 65 afgevaardigden, vertegenwoordigende
40 Kiesvereenigingen, en gepresideerd door prof. G. A.
Van Hamel, die de bijeenkomst opende met eene toespraak,
waarin hij het gewicht der te behandelen vraagstukken
in het licht stelde en deed uitkomen, dat de uitspraken,
die zouden worden gedaan, geene andere bedoeling konden
hebben dan den geest der liberalen buiten den kring der
Volksvertegenwoordiging te doen kennen, maar dat daarom
de Unie noch voorparlement noch bijparlement wenschte
te zijn.
In de eerste plaats werd daarop de kwestie der kiesbe
voegdheid aan de orde gesteld, waaromtrent het bestuur
een dertiental vraagpunten ter beantwoording aan de ver
gadering aanbood. Aan de discussie werd door de heeren
Fockema Andreae, Levy, Oppenheim, prof. Spruyt, Armand
heer Baumhagen toe. „Maar Hare Hoogheid?"
„Ik wil veel liever hebben dat zij zegt: „Mijn kind is in een
boerenhuis gaan wonen," dan„Wij hebben eerst moeten bouwen,"
merkte Linden droogjes aan.
De oude heer meesmuilde: „Ja, ja, zoo praat ze dat's zoo
haar manier! En wil ze nu op reis? 't Is toch vreemdMijn
goede overleden moeder zocht troost in haar huishouding en haar
werk, toen mijn vader stierf, dat was nog in dien goeden ouden
tyd; maar tegenwoordig gaan de menschen op reis om zich te
verzetten. Voor die arme Jenny zou het ook vrij wat beter zijn,
als men haar in de stilte liet treuren en van haar droefheid
bekomen. Maar neen, ze wordt mee naar het buitenland ge
sleurd, waar het fluiten van de locomotieven de laatste herinne
ring aan het gekerm van haar kind bij haar moet uitwisschen.
Linden!" en de oude heer bleef staan en legde hem de hand op
den schouder. „Truida is anders, daarvan kunt ge overtuigd
zijn! Zij zou dat kleine graf daar buiten niet ontloopen! Ze
heeft óók haar gebreken, dat kind, maar hier binnen," hy
legde de hand op zyn borst, diar is het goed bij haar gesteld.
God geve, dat ze in dat oude uilennest bij u eens recht gelukkig
wordt! Ze heeft het verdiend, al in hare jeugd aan haar
vader!"
Frans knikte. Hij wist wel dat de oude egoïst het aan het
rechte eind had.
„Kom nu maar mede," ging oom Henri voort; „mijne schoon
zuster zal mij zeker over de bruiloftsfeestelykheden willen spreken."
„Ik denk eer over de huwelijksvoorwaarden," onderstelde
Linden, „en dan wilde ik u verzoeken, ook Geertruida over. te
halen zich naar de wenschen van hare moeder te schikken. Ik
had het liever zóó.
„Hmhm!" kuchte de oude heer. „Ik schik mij, gy schikt
u, hy schikt zich, zij schikt zich niet. Ze is een eigenzinnig
persoontje pardon! Ik heb geen plan u bang te maken,
maar dat heeft ze van myn broeder. Hij was een knap, prak
tisch koopman, maar zoo gauw het hart mede in het spel kwam,
was 't gedaan met verstand, voorzichtigheid, berekening, ja, met
wat niet al! Maar daar zijn we!"
Mevrouw Baumhagen ontving de heeren zeer bedaard; Geer
truida was niet by haar. „Ze is in haar boudoir," zeide zij tot
Linden, die haar met de oogen zocht, „en zo verwacht u daar."
Hij vond het meisje nog in het duister zitten, maar het vuur
in den haard wierp zyn grillig schynsel over het tapijt.
„Geertruida," zeide hij, „hoe zal ik u ooit genoeg danken!"
En toen hy hare handen greep, brandden zij in de zynen.
„Waarvoor?" vroeg zy.
„Voor alles, Truida! Zyt ge verder kalm gebleven tegen
over mama?" ging hy voort, toen zij bleef zwijgen.
„Volmaakt kalm," antwoordde zij. „Ik dacht aan u, maar
ben op mijn stuk blijven staan en wil geen huwelijksvoorwaarden
„Dwaas meisje! Ik kan immers tegenspoed hebben, een slechten
oogst of iets van dien aard en dan lijdt gij mede daaronder."
Zy knikte hem glimlachend toe. „Ja en dan help ik u
met alles wat ik bezit. En als we een slechten oogst hebben
en alles, alles ons tegenloopt en we alles verliezen, dan ze
hield even op en zag hem stralend van geluk met haar lieve,
rood geweende oogen aan, „dan lijden wy te zamen honger,
niet waar?"
En de trouwdag brak aan, maar 't scheen geen vroolyk
bruiloftsfeest dat aanstaande was. Een akelige stilte heerschte
Sassen, Troelstra, prof. De Louter e. a. deelgenomen. De
resultaten worden door het Hld. als volgt geresumeerd:
De Liberale Unie heeft zich met bijna algemeene stemmen
verklaard tegen dadelijke invoering van algemeen stemrecht,
maar voor eene onbekrompen uitbreiding van het kiesrecht,
ook onder den werkmanestand, en voor geleidelijke uit
breiding in de toekomst op den grondslag der geschiktheid.
Een voorstel van vijf leden, om, behalve enkele algemeene
eischen (waarbij ook het zelf invullen van stembriefjes),
de regeling niet in de Grondwet op te nemen, maar enkel
bij voorloopig kiesreglement de aangeslagenen in de per-
soneele belasting terstond tot kiezers te maken, werd ver
worpen. De meerderheid wilde de grondslagen in de
Grondwet opgenomen hebben.
De vergadering besloot verder, niet over bijzondere
stelsels te stemmen en zich dus tot het besluit over de
richting te bepalen.
De punten, waarover gestemd is, waren de volgende:'
1. Is wijziging van art. 76 der Grondwet noodzakelijk?
Met algemeene stemmen aangenomen.
2. Behoort algemeen stemrecht thans te worden inge
voerd? Met groote meerderheid in ontkennenden zin be
antwoord.
3. a. Is het dan wenschelijk, nu over te gaan tot eene
onbekrompen uitbreiding der kiesbevoegdheid, ook in den
werkmansstand? Met overgroote meerderheid bevestigend
beantwoord.
b. Moet voor de toekomst de ruimste uitbreiding, ge
leidelijk en op den grondslag der geschiktheid, mogelijk
worden gemaakt? Evenzoo.
4. Behoort de Grondwet (nevens de algemeene voor
schriften, waaromtrent geen verschil van gevoelen bestaat,)
de hoofdbepalingen omtrent de kiesbevoegdheid te bevatten?
Bevestigend beantwoord.
5. Behoort dan toch de Grondwet de eerste regeling
der kiesbevoegdheid te bevatten? Vervallen.
6. Is het wenschelijk, de grenzen der kiesbevoegdheid
niét door positive eischen, maar alleen door uitsluiting
van bepaalde categoriën van personen aan te geven? Ont
kennend beantwoord.
Het bovenvermelde voorstel van vijf leden, dat met 43
in het gansche huis, waar alles nog in diepen rouw was gehuld.
Al de kamers waren open en verwarmd en boven Truida's
deur hing een krans van het eerste dennegroen. Den vorigen
dag had de schel aan de voordeur geen oogenblik stilgestaan en
was het óóne kostbare geschenk na het andere binnengebracht;
nu had men al die fraaie zilveren, porseleinen en andere zaken
op een lange tafel in de balkonkamer geplaatst, terwijl een tuin
mansjongen nog yverig in de weer was om het geïmproviseerde
altaar in de zaal met oranjebloesems te versieren. Een fijne
bloemengeur vervulde de lucht en de vlammen van het haardvuur
weerspiegelden zich in de bobêches van de lichtkronen en den
blinkenden ingelegden vloer. Buiten woei een bedrieglijk zacht
koeltje; 't was de eerste Maart.
Mevrouw Baumhagen had al van den vroegen ochtend af
geweend en geklaagd en tusschen de preparaties voor de trouw
plechtigheid in, had zij telkens het een of ander bevel voor de
reis gegeven. De groote, op houten huizen gelijkende koffers
stonden al gepakt; over twee dagen zou de reis een aanvang
nemen eerst naar Heidelberg, waar men een beroemd ge
neesheer wilde raadplegen.
Met Truida's uitzet had hare moeder zich niet kunnen be
moeien; zy moest zelve maar nemen wat ze wilde. Truida had
altijd een wonderlyken smaak gehadals zy haar blauw aanried,
koos het meisje toch rood, en ze moest dus nu haar eigen zin
maar volgen. Zy wilde dat die trouwdag nu maar voorbij was,
en ze zou die laatste onaangename weken nooit vergeten. Sedert
de begrafenis van Jenny's kind, toen er zulk een hartstochtelijk
tooneel had plaats gehad, was men nog meer van elkander ver
vreemd en had men elkander nog koeler behandeld dan vroeger.
Geertruida kon haar met haar groote oogen zoo vragend aanzien,
alsof ze haar beschuldigde: „Waarom verstoort ge toch myn
geluk?" Zat ze toch maar met Jenny in de coupé!
Nu waren al de dames aan haar toilet: te vijf uren zou het
huwelyk voltrokken worden. De oude Sophie hielp de bruid;
dat wilde zij niet aan anderen overlaten!
De gewichtige japon had Truida al aan, en nu knielde Sophie
voor haar neer en knoopte de wit satynen schoenen dicht.
„Juffrouw Truida!" zuchtte zy, „'t zal hier in huis zoo leeg en
stil worden Waltertje dood en gij ook weg!"
„Ik zal zoo gelukkig zijn, Sophie!" klonk het antwoord, ter-
wyl een zachte hand het rimpelig, gelaat streelde, dat zoo be
droefd tot haar opzag.
„Dat gevp God!" mompelde de oude vrouw geroerd, terwijl
zij opstond. „Nu den sluier en den krans! Maar, juffrouw,
daarvoor ben ik te onhandig, dat zal o, daar i8 mevrouw
Frederich al."
Mevrouw Jenny kwam juist de kamer van het jonge meisje
binnen. Zy droeg een zwart krippen, uiterst sierlyk vervaardigd
kleed en een witte camelia in het blonde haar. Ze zag geweldig
bleek en hare oogen waren rood van het schreien.
„Ik zal u wel helpen, Truida," zeide zy op doffen toon, terwijl
ze den sluier op de bruine vlechten van hare zuster bevestigde.
„Weet ge nog wel, hoe vroolijk wij waren, toen gij mij den
krans hebt opgezet? Och, als men dan eens wist, hoeveel ver
driet en ellende men eigenlijk tegemoet gaat!"
„Jenny, wees toch niet zoo bedroefd!" smeekte Truida.
„Zie, toen ik beneden kwam, toen Waltertje was gestorven,
en Arthur u zoo trouw in zijne armen hield, toen dacht ik nog
welk een troost ge nog aan en in elkander hadt! Dat is toch
eerst het rechte ware geluk, als twee menschen zoo in nood en