HELDERSCHEjj
EN NIEIWEDIEPER COUR AM T.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1885. N°. 155. vgjkg», Zondag 27 December. Jaargang 43.
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
In het nummer van 1 Januari 1866 zal
gelegenheid bestaan tot het plaatsen van
Advertentiën behelzende Nieuwjaarwenschen, ii 25 cents
van 15 regels; iedere regel meer 5 cents.
De Uitgever.
Binnenland.
Onder het opschrift: Wanneer behoeven wij niet
beangst te zijn? bevat het weekblad „De Hervorming" een
belangrijk artikel van de hand des heeren E. Snellen,
waaraan wij de volgende regelen ontleeneu:
z/De teekenen des tijds verstaan, dat is de beteekenis
van elke ernstige gebeurtenis doorgronden; niet er zich
afmaken, blij als men er een zwakke zijde en grove ge
breken aan heeft ontdekt; niet elkaar stijven in gemeen
schappelijke vooroordeelenvooroordeel rust altijd op
zucht naar eigen voordeel, heeft men geestig gezegd. De
teekenen des tijds verstaan, dat is zich laten opschrikken
uit zijne rustige rust tot....
Geenszins tot weekheid, die zoo gemakkelijk weder in
hardvochtigheid overslaat. Goedhartigheid zonder een vast
beginsel, zonder heiligen ernst is niet anders dan slordig
heid in het geestelijk leven. Blijf den onbeschaamden
bedelaar uw gave weigeren. En waar de beste philan-
tropen eenstemmig verklaren, dat de eigenlijke, de eerbied
wekkende armoede zich schier nimmer aan uw deur vertoont,
houd daar vast aan uw regel om een stuk brood, maar
nooit geld aan geheel onbekenden uit te reiken. Over
gevoeligheid heeft nameloos veel bedorven; maar laat ons
dit geen voorwendsel zijn om zoo goed als niets te doen!
Laat, wat rondom ons geschiedt de diepe overtuiging in
ons wekken bij wien dreigt zij niet wel eens in te
sluimeren? dat al wat wij hebben een gave is ons
toevertrouwd, een talent, waarvan wij rekenschap moeten
afleggende overtuiging, dat elk bezit zijn heilige verant
woordelijkheid met zich brengt; dat we alleen recht er op
kunnen gevoelen, als wij beseffen hoe dure verplichtingen
het met zich brengt.
TRUIDA'S HUWELIJK.
Door W. Heimburg.
's Nachts had het erg geonweerd, maar de natuur scheen heden
geen zin te hebben haar coquet goochelkunstje te vertoonen. De
zon lachte niet zooals anders met dubbele vroolykheid en pracht
over beemden en velden; in het grauwe wolkgordyn, dat het
geheelo landschap gelijkmatig overtoog, vond zij zelfs geen
reetje ol scheurtje, om een vriendelijken groet op het aardryk
te zenden, en het regende en bleef steeds doorregenen.
Frans keerde van het veld huiswaarts en verheugde zich over
het weder. Evenals eiken morgen, knikte Truida hem uit het
venster toe.
„Al myn bloemen zijn door den regen bedorven, Frans," riep
zij naar beneden„hoe jammer
Hy kwam in een byzonder goede luim boven. „Die regen is
met geen goud te betalen, liefste!" zeide hy. In dit opzicht
ben ik al een echt oeconoommyn stemming hangt van het weer
af."
„De myne ook," beweerde de jonge vrouw. „Zoo'n donkere
dag maakt mjj melancholiek."
Zij zat aau haar schrijftafel in boeken en papieren te snuffelen,
en hij trad haar op zyde. „Kijk eens, Frans," zeide zij, hem
een pakje voorhoudende, sierlijk met een blauw lint omwonden,
„dat zyn enkel verzen van u, allen ordelyk gerangschikt; als
wij eens onzen zilveren bruiloft vieren, laat ik ze drukken en
inbinden. Deze op dat crême-papier zijn uit onzen engagementstijd,
en deze verschillende soorten, wit, blauw en grijs, zyn van de
laatste maanden, nu ge maar elk papiertje neemt dat voor de
hand ligt, zeker denkende dat ze voor uw vrouw al licht goed
genoeg zyn."
Zy zag hem hierbjj lachend aan. Hij boog zich diep tot haar
over.
„En nu koop ik nog een ander en byzonder soort van papier
voor de volgende verzen, Truidal"
„Waarom
„Kakelbont, zooals de ooievaars zakjes onder de vleugels hebben
En daarop schryf ik dan."
Zij bloosdo tot achter de ooren. „Een wiegeliedje zeide zy
zacht.
Hij knikte toestemmend en bracht hare hand aan zyn mond.
Maar zy sloeg beide armen om zijn hals. „Dót zou nog eens heerlyk
en gezellig zyn, Frans. Dan zouden we nog meer van elkaar gaan
houden als het mogelijk is!"
„Ziedaar, myn vrouwtje, dat heb ik straks buiten in den regen
voor u opgeschreven."
Met deze woorden kreeg hij zijn portefeuille uit den zak en
overhandigde haar deze. „Ik ga onderwijl eens zien, waar die
dekselsche kantonrechter zich ophoudt!" riep hij nog achterom,
toen hij reeds bij de deur was. En zy bleef zitten en las, en
haar gelaat was zoo ernstig, alsof zij in den bybel las.
Een zweepslag buiten het venster deed haar opschrikken,
schielyk keek zij op daar stond mama's rytuig by de voordeur
met den koetsier in zyn witte guttapcrcha overjas en hoed en
de kletsnatte schimmels. Zij schoof het raam op om te zien of
er iemand uitkwam, maar alles bleef stil; nu verscheen echter
Jolianna, wie de koetsier een brief overreikte en die hiermede
ylings naar binnen ging.
De jonge vrouw ontstelde: zou er thuis iets gebeurd zyn?
Zy snelde naar de deur. „Een brief, mevrouw!" Haastig scheurde
zy het couvert open:
„Kom terstond hier. Ik moet u noodzakelijk spreken.
Uwe moeder."
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Welken invloed dit op ons gedrag oefent, of wij iets
hebben te verbeteren en wat te verbeteren in onze ver
houding tot anderen, wat te doen voor de armen in de
plaats onzer inwoning, welke weelde ons te ontzeggen,
welke misschien kleine offers ons te getroosten om iets
meer voor anderen te kunnen zijn; boe wij ons discipelen
en discipelinnen van Jezus kunnen toonen; welke hulp
behoevenden wij als barmhartige Samaritanen eenzaam
aantreffen op onzen weg van Jeruzalem naar Jericho, aan
ieders nadenken blijve het overgelaten, aan ieder blijve
het op het hart gebonden. Waarin wij te kort kwamen
en wat er te doen valt, wie zocht ooit oprecht naar licht,
of het licht is voor hem opgegaan?
Dan zal de angst van ons wijken en de akelige zorg
zich niet meer legeren om ons heen. Waarom niet? In
de vreeselijkste dagen, ooit in Frankrijks hoofdstad aan
schouwd, September 1792, toen de volkswoede was losge
barsten niet het minst tegen alle geestelijken, die den eed
op de nieuwe grondwet hadden geweigerd, bevond zich
onder de veroordeelden ook de abt Sicard. Jaren lang
had hij zijn krachten gewijd aan de opvoeding en het
onderwijs der doofstommen. „Ik ben onschuldig; moet ik
onverhoord sterven?" Zoo richt hij zich tot het uitgelaten
grauw. „„Gij behoort bij al die anderen; gij zijt immers
niet beter dan zij?"" Hij noemt zijn naam. Als door een
donderslag getroffen, zinken de tegen hem opgeheven
handen neder, een huivering van eerbied vaart door die
rijen heen; een kreet van geestdrift straks: „dat is de
vader der doofstommen; hij brengt zijn leven met goeddoen
door; hij moet gespaard." En de ontmenschte priester
moordenaars omhelzen dezen priester en maken zich gereed
om hem in triomf naar zijn woning te dragen.
Edele mannen, die met een offervaardigheid, ver boven
onzen lof verheven u anderen ten dienste stelt; voortreffe
lijke vrouwen, die nooit vreest u te verontreinigen, als
gij de onreine woning der armoede binnentreedt, en gij
allen, die zoo weinig vermoogt, maar wien, schoon 't u
ook aan macht ontbreekt, het nooit ontbreekt aan het harte,
Dit was de korte, raadselachtige inhoud.
„Breng mij hoed en mantel, Johanna, en ga het aan mijnheer
zeggen."
„Frans," riep ze hem al tegen, toen hij haastig binnentrad,
„er is zeker iets naars voorgevallen."
„'t Zal nog wel zoo erg niet zyn," stelde hij haar gerust,
zonder zijn eigen bezorgdheid evenwel geheel te kunnen ver
bergen.
„Als ik maar wist wat. Wie weet wat ik zal hooren!"
Hij nam Johanna den mantel uit de hand en legde hem Truida
om de schouders.
„Als het maar niet tot een uitbarsting is gekomen tusschen
Arthur en Jenny. Ze gingen gisteren zoo wonderlyk met
elkander om."
Truida zag hem hoofdschuddend aan. „Neen, neen, zy zijn
nooit anders samen geweest."
„Dan verwondert het mij, dat hij al niet lang is weggeloopen,"
zeide hij droogjes.
„Of zij," antwoordde Truida, terwijl zij de banden van haar
hoed vaststrikte.
„Ik zou zoo'n voortdurend gekibbel niet kunnen verdragen,
Truida!"
„Ik ook niet, Frans! Yaarwel! Ge moet my by het eten ver
ontschuldigen. God geve dat het niets kwaads is!"
Nog eens keek zy de kamer rond, liep snel op haar werk
tafel toe en liet de portefeuille in baar zak glijden.
Toen de landauer na eenige oogcnblikken het ijzeren hek uit
reed, stak zy het hoofd nog eens uit het portier. Hy stond op
de stoep en keek haar na. Hoe knap zag hij er uit, hoe waardig
en goed!
Zij leunde achterover in de kussens en voelde zich niet op
haar gemak. Het was de eerste keer, dat zij zonder hem het
huis verliet. Allerlei wonderlijke gedachten woelden haar door
het hoofd; hoe vreeselijk het zou zyn geweest, als ze hem eens
niet op baar pad was tegengekomen of als ze hem nu eens
moest verliezenZou zy in dat geval wel kunnen voortleven
Leven nu ja; maar hoe?
Akelig toch, weduwe te zyn! Maar nog veel akeliger te
scheiden de een hier, de ander daar, elkaar hatende of onver
schillig omtrent elkander!
Zouden Jenny en Arthur wezenlyk Hemelsche goedheid,
bewaar ons voor die ellende!
Ze zag uit het portier; de koetsier reed in galop. Daar vóór
haar in den nevel lag de stad. Weer zwierven hare gedachten
terug, nog sneller dan de paarden haar voorwaarts voerden. Ze
kreeg het aanteekenboekje uit den zak en wilde gaan lezen, maar
de letters dansten haar voor de oogen en zij stak bet dus weer
by zich.
Op den zolder in haar ouderlijk huis stond nog de oude wieg,
waarin papa eens had gelegen, en later Jenny en zij. De groot
moeder uit het nauwe straatje had haar toegesteld. Deze wilde
zy eens gebruiken, als God haar wensch mocht vervullen. Jenny's
lieveling had in een ander bedje gelegen, daar die oude lompe
wieg niet in het sierlijke slaapvertrek der jonge moeder gepast
hadmaar in de eenvoudige kamer op Niendorf, waar de wijn
gaardranken zich om het venster slingerden en de ouderwetsche
kachel zoo gezellig brandde, zou zo in het hoekje naast de kast
juist op haar plaats zyn. En gelukkig als een kind lachte zij
by zichzelve, dat haar leven nog eens ooit zóó schoon, zóó rijk
zou worden't was byna niet om te gelooven
Het rytuig ratelde nu over de straatsteenenweldra zou ze
thuis zyn. Haar hart begon onstuimig te kloppen. Als zy maar
wist wat er gaande was!
De huisknecht opende het portier en zy ging de trap op, Jenny's
Prijs der Advertentiën: Van 1i regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
gij allen staat tegenover een toekomst, die anderen schrik
aanjaagt, toch met iets anders nog dan angst en schrik in
het gemoed. Was ooit een volksmenigte zoo verblind, of
zij had nog een oog voor haar weldoeners? Weet niet de
arme burger als bij instinkt, wat hij aan zijn medeburgers
heeft? Misschien. Toch op hechter grondslag rust uw
verzekerdheid.
Één immers en ongedeeld is ons geestelijk leven. Wie
zijn diepe verantwoordelijkheid tegenover anderen gevoelt,
hij heeft zich voor zijn God gebogen in het gevoel van
eigen kleinheid en schuld; dat werd hem de weg tot een
vrede, die ook de stormen trotseert. Wie niet slechts zijn
geliefde troetelkinderen onder de armen, maar ook den
onbeminnelijken, hulpbehoevenden een goed hart toedraagt,
wie zijn naaste lief heeft, niet bij vluchtige opwellingen
en losse vlagen, maar ernstig uit beginsel, hij heeft ook
zijn God lief; de twee geboden zijn in waarheid één. En
in de liefde is geen vrees.
Klopte de vraagvoel ik mijn verantwoordelijkheiddoe
ik wat de hand vindt om te doen? reeds bij ons geweten
aan? Geen rustig vertrouwen, onrust vroeg of laat, als zij
niet gedaan, als zij niet werd beantwoord.
Gelukkig hij, wien iedere ernstige gebeurtenis een be
proeving is, die hem niet losrukt van, die hem nauwer
aan zijn God verbindt; een roepstem van Godswege tot
waakzaamheid, werkzaamheid, volharding! Door nacht tot
licht, wie het bij ervaring weet, hij heeft op geen zand,
hij heeft op den rotsgrond gebouwd."
Naar aanleiding van eene gedacbtenwisseling op liet
Congres te Assen, betreffende de vorming van jeugdige
ambachtslieden, die in ontwikkeling met die van het buiten
land zouden kunnen gelijkstaan, is op de laatstgehouden
algemeene vergadering der Nederlandsche Maatschappij van
Nijverheid aan directeuren opgedragen, middelen te beramen
om te geraken tot het opnemen van het teeken-onderwijs
onder de verplichte vakken van de lagere school. Het
Congres, uitgaande van de overtuiging, dat meest alle
vakken van nijverheid, vooral van kunstnijverheid, in ons
woning voorbij. De deur naar de door hare moeder bewoonde
verdieping stond open. Daar was niemand te zien, en zoo betrad
zij de vestibule. Hier groette haar elk voorwerp als een oude
bekende; zelfs de hangklok verhief hare stem en sloeg half drie.
Zy wierp haar mantel af en begaf zich naar de kamer harer
moeder. Ook hier stond de deur aan. Op het punt van binnen
te treden, trok zij eensklaps de hand terug.
„En ik zeg u dan, Ottilie," hoorde zij oom Henri met diepe
verontwaardiging zeggen, „dat het de onbedachtste streek is,
dien ge nog ooit van uw leven hebt uitgevoerd, als ge het kind
zoo op eens met dat alles overvalt. Het moge waar zijn of niet,
waarom wilt ge haar jong geluk verstoren? Dan zijn er toch
nog andere middelen en wegen te bedenken
„Moet ze het dan van vreemden hooren klonk de jammerende
stem harer moeder. „De geheele stad praat er over en moet zij
alleen dan als een blinde rondtasten?"
„Ik bleef van het hoofd tot de voeten," hoorde Truida nu
Jenny zeggen, t is onuitstaanbaar, wij zijn voor eeuwig gebla
meerd. Gisteren avond nog heb ik tegen mevrouw van S. gezegd
„Ge kunt niet begrijpen, welk een idyllisch leven die twee daar
ginds op Niendorf leiden, 't Is juist alsof men een ouderwetschen
herderszang leest
„Loop naar den dmet al uw redenaties! Ik zeg u dan
riep thans oom Henri toornig. Eensklaps verstomde hij echter,
want daar stond Truida Linden op den drempel.
„Spreekt ge van ons?" vroeg zij, terwijl hare oogen verschrikt
van den een naar den ander dwaalden en op hare moeder bleven
rusten, die bij hare komst weenend achterover in haar stoel was
gezonken
„Ja, kind!" De oude heer was op haar toegesneld en trachtte
haar de kamer uit te dringen, „'t Is een ondoordachte inval van
uw moeder geweest, u te laten halen, want er is eigenlijk niets
ter wereld gebeurd 't zijn enkel dwaze praatjes, een misver
stand, wat weet ik het! 't Is bespottelyk! Kom maar mede
naar de zijkamer, dan zal ik 't u uitleggen."
„Neen, neen, oom, ik wil alles weten, precies weten!" Zij trok
hare hand uit de zijne en stapte naar hare moeder door. „Hier
ben ik, mama; zeg mij nu alles, maar gauw gauw, als ik u
verzoeken mag!"
Met doodsbleek gelaat zag zy op de weenende vrouw neer en
bleef zóó bijna onbeweeglijk staan; alleen de linten van haar
hoed, die op zijde in een lossen strik waren gelegd, gingen op
en neder en verrieden hare geweldige ontroering.
„Ik kan 't haar niet zeggen," snikte mevrouw Baumhagcn.
„Zeg gy 't haar, Jenny!"
Onmiddellyk wendde Truida zich nu tot hare zuster. De
jonge vrouw sloeg de oogen neêr en wikkelde de fluweelen
ceintnur van hare morgenjapon zenuwachtig om de vingers.
„Uw man is in een onaangenaam conflict geraakt," begon zij
op zachten toon.
„In welk opzicht?" vroeg Trnida.
„'t Is een fatale zaak, maar daarom behoeft ge nog niet zulke
aansprekersgezichten te trekken!" barstte de oude heer uit, die
by het venster stond.
„Hy had Jenny bleef opnieuw steken, „hij had gisteren
een gesprek met Wolf."
„Dat weet ik!" stemde Truida toe.
„Wolf heeft een schuldvordering op hem, hoewel geen groote.
Uw man wil die niet herkennen en
„Kom dan toch in 's hemels naam ter zake!" riep de oude
heer, verstoord op de vensterbank slaande. „Wilt ge haar dan
het vergif droppel voor droppel ingeven?" Wederom greep hij
Truida bij de hand en zocht blykbaar naar woorden.
ffZie, Truida, 't is nog zoo erg niet; zoo iets komt menigmaal