HELDERSCHË
K\ NIEUWER!EPER COURANT.
Nieuws- en AilvertentieliM voor Hollands Noarderfewartier.
1886. N". 26.
Jaargang 44.
Zondag 28 Februari.
A. A. BAKKER Cz.
18) PIA DE' TOLOMEI.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprija per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Adverten tiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
]31nnenla,ncl.
In de jl. Woensdag door het Landbouw-comité te Utrecht
gehouden vergadering zijn de adressen aan de Regeering
om heffing van een invoerrecht op granen ter tafel gebracht
en bediscussieerd. Ten slotte is de conclusie van het rap
port aan den minister te adviseeren, afwijzend op die
adressen te beschikken met 14 tegen 2 stemmen aan
genomen.
Jl. Donderdag middag trad in Ocléon te Amsterdam
als spreker op, Monsieur Hirsch, geestelijke te Parijs, die
het onderwerp behandelde: Dieu est-il mort? Spr. begon
te zeggen dat het geloof in God een mysterieus geloof
was, dat het een soort spiritisme was, dat de kracht in
de natuur ons aanduidt dat een schepper leeft of moet
hebben geleefd. Het idee van een persoonlijken God is
moeielijk te begrijpen, het gaat boven het menschelijk
begrip, men kan hem niet als een persoon voorstellen.
Het is niet mogelijk de materie waaruit hij bestaat te
beschrijven, hij voelt God, hij voelt zijn bestaan.
Immers, vervolgde spr., de lichamen die wij organisch
of anorganisch om ons zien, moeten zijn gemaakt; hoe
hebben zij hun tegenwoordigen vorm aangenomen? ,/La
matière elle imême," zeide hij, „est la force," maar er zijn
krachten tegenover die materie, die krachten zijn de ge
dachte en het leven.
De gedachte zou zijn de oorzaak van de hersenenneen,
de hersenen zijn de oorzaak van de gedachte. Men heeft
gezegd, dat het leven de oorzaak van de materie is; de
onderzoekingen van Pasteur hebben getoond, hoe het leven
overal is, hoe het bestaat als millioenen microscopische
lichamen, die overal zijn.
Daar heerscht orde en harmonie in de wereld, in alles.
Waar komen al de sterren vandaan, die hare vaste plaats
in het firmanent innemen, wie heeft hare plaats bepaald?
Van waar komen alle dieren, planten, mineralen? Evenmin
als wij zouden kunnen zeggen dat de zaal, waarin wij
zijn, uit zichzelf zoo gevormd is, evenmin is alles in de
natuur een toeval te noemen; God öf de materie moet ze
geschapen hebben.
Door ERNST ECKSTEIN.
Spr. verzet zich tegen die wetenschappelijke dogmatiek,
die God afschaffen op grond der wetenschap; tegen hen
die zeggen er is geen goed of kwaad door Hem, tegen
hen die zeggen dat het geweten de tolk is eener goede of
slechte daad.
Evenals er voor politieke wetten een wetgever moet zijn,
zoo moet er ook een wetgever zijn voor moreele wetten.
„II n'y a pas de loi sans législateur."
De godsdienst is niet het uitvloeisel van onwetendheid.
Zouden dan door alle eeuwen heen, in het mythologische
tijdperk, in het metaphysische of réligeuse tijdperk, in ons
wetenschappelijk tijdperk allen zoo dwaas zijn geweest om
aan godsdienst te hechten? Zouden dan door alle eeuwen
heen de volken zich vergist hebben?
Spr. wees toen op de hoop op het leven hiernamaals.
Die hoop moet er zijn, hoe zou het mogelijk zijn niet te
hopen? Renan heeft gezegd, dat zijn hoop op aarde was
en niet in den hemel: op aarde had hij huiselijk geluk,
vreugde, alles wat hij wenschen kon. Spreker noemde dit
onmogelijk, altijd heeft de mensch iets te wenschen, altijd
nog iets beters te hopen.
De slotsom van spreker's philosophische rede die door
een overtalrijk publiek belangstellend werd aangehoord,
was dat hij God gevoelde, dat de natuur, alles om hem
leerde dat God bestaat. (De Amsterdammer.)
- In eene vergadering der Kiesvereeniging Burgerplicht
te Amsterdam, den 23 dezer gehouden, heeft de heer
Henket, hoogleeraar te Delft, gesproken over tramwegen
in het algemeen en over die te Amsterdam in het bijzonder,
tevens in verband met de aangevraagde vergunningen van
heeren Bos c. s. en Sanders c. s. Hij begon met de
mededeeling, dat de spoorwegen moeten verdeeld worden
als volgt: a. gewone; b. secundaire, als lokaalspoorwegen,
stoomtramwegen, ook dienstdoende als buurtspoorwegen en
paardentrams. Na eerst eene korte schets der ontwikke
ling van spoorwegen sedert George Stephenson te hebben
gegeven, wees hij op het nut der stoomtrams, die aan
mindere snelheid het voordeel paren, dat zij zoo dicht in
de nabijheid van de huizen der reizigers komen. Neder-
Pia, de zachte, vrome, liefelijke Pia, die den minsten harer
dienaren nooit oenen vriendelijkon groet onthouden of een hard
woord toegevoegd had, die eens in tranen was losgebarsten,
toen zy vernam dat een onbekende bedelaar onder de hoeven
van do paarden haars gevolgs was geraakt, Pia da Tolomci
was vast besloten, haar wapen te gebruiken tot het uiterste, en
wel verre van haar te verschrikken, gaf die gedachte haar een
gevoel van kracht, van haast blyden moed, dat haar in de laatste
dagen geheel vreemd was gebleven.
Ugo de Falconari keerde echter niet terug. Hetzij hij te
vast overtuigd was, dat Pia hem met de kracht der wanhoop
zou blijven weerstaan, hetzij dat de vrees voor ontdekking nog
sterker was dan zyn onstuimig verlangen, hij gaf zijne pogingen
op. Mèt zyn besluit om het kasteel te verlaten verhief zich
echter levens weer de hartstochtelijke haat, en verstikte de
vluchtige opwellingen van bewonderend ontzag. Nu was Pia in
zijn oog nog slechts de betooverend schoone vrouw, die hem
andermaal en onder welke omstandighedenhardnekkig
versmaad had: de onverbiddelijke, dwaze, die, in hare blinde
liefde voor Leone, liever door de wraak van haren echtgenoot
ten gronde wilde gaan, dan met hem, den eeuwig miskende, het
beklasenswaardige stiel kind des geluks, in voorspoed en vrijheid
te leven! Wat hem betrof, mocht zij met haren bclachelijkcn
trots ellendig omkomen! Wanneer de pestlucht der Maremma
haar bloed vergiftigd, hare longen aangetast had, wanneer hoofd
en hart in vruchtelooze vertwijfeling naar redding uitzagen,
dan kwam misschien ten laatste de gedachte nog wel eens in
haar op, dat het beter geweest ware de liefde, die haar tegen-
vlamde met zoo hartstochtelijken gloed, niet dus verachtelijk af
te wijzen... Die wanhoop, die twijfel aan de waarde en de
beteekenis van hare yskoude deugd, zou verzachtende balsem
wezen voor zijn bitter wee!
Bij Sor Grimaldo hield Ugo de' Falconari zich slechts een
oogenblik op.
„Alles te vergeefs!" mompelde hij met gefronst voorhoofd.
„Ik verzoek u vriendelijk niet te zeggen dnt ik nog langer hier
gebleven ben. Ik had die moeite liever moeten sparen!"
Zoo sprekend, ging hij zyn paard opzoeken, dat hij op ccnigen
afstand had vastgebonden, zoodat Leone het niet zien kon. Daarna
draafde hij dwars door het veld, in de richting van Cermoli
voort. De gedachten en voorstellingen, die hem gedurende den
langen rit vervolgden, roofden hem byna do bezinning. Eerst
toen hy Cermoli bereikt had, kreeg hij zyne kalmte eenigszins
terug. De noodzakelijkheid om den slotvoogd eene geldige reden
op te geven voor zijn onverwacht bezoek, verplichtte hem zich-
zeiven te bcheerschen. Zoo weidde hij dan uit over de tijds
omstandigheden, over de onderhandelingen met de heeren van
de leliënbanier, en bracht de mogelijkheid ter sprake, dat de
Capitano binnenkort voor eenige dagen in het kasteel zijnen intrek
zou kunnen nemen.
Hoe langer Ugo de' Falconari met den slotvoogd sprak, hoe
ruimer hy begon adem te halen. De beangstigende druk, die
zyn brein had bezwaard, verdween tot zyn geluk, dacht hij,
want hij gevoelde zeer goed dat hij bij langer nadenken en
peinzen over zijne rampzaligheid en zijne wraak onfeilbaar den
waanzin ter prooi zou zijn geworden, om dan misschien luide
te verkondigen aan allen die het wilde hooren, dat Pia onschuldig,
en hij, Ugo de' Falconari, een eerroover en een moordenaar was.
Het was in de laatste dagen van Mei. De gcheele maand
lang had de zon in vollen glans aan den onbewolkten hemel
geschitterd. Zelfs de vruchtbare landouwen rondom Siena, de
heuvelen en dalen met hunnen weelderigen plantengroei begonnen
onder den aanhoudenden zonnegloed te lijden. Maar de Maremma
was tot eene hel geworden. Uit de half verdroogde moerassen
stegen vergiftige dampen op, en tegen de blakerende hitte van
de kale woestenij was geen levend wezen bestand. Siena en
de kleinere steden en vlekken in de nabuurschap werden hoe
langer hoe meer het toevluchtsoord van uitgeteerde, holoogige
gestalten, die, uit alle deelen der wildernis de wijk nemend,
gedurende den zomertijd bescherming kwamen zoeken tegen de
verdcrfyke malaria en, kon het zijn, een karig stuk brood.
Het liep tegen den avond. Een zacht briesje uit het noorden
deed zich gevoelen. De inwoners van Siena hadden zich voor
het meerendeel op straat begeven, cn ademden met volle teugen
die langgewenschte koelte in.
Op het ruime balkon van zijn paleis, waar hij het uitzicht
had op de van menschen wemelende Piazza, zat de Capitano en
liet het vermagerd en droefgeestig gelaat moedeloos in de hand
rusten.
Naast hem, tusschen de met bloemen bedekte granaatstruiken,
speelde de kleine Ermenegilda, terwijl een fraaie hazewindhond,
met den kop op de voorpooten gelegd, knipootrend toezag.
Het was stil in het paleis. Gregorio de' Tolomei, die ten
gevolge van het vredesverdrag voortaan het bestuur der stad
met zijnen schoonzoon zou deelen, was nog niet aangekomen,
omdat zijne genezing, tégen de vroeger gekoesterde verwachting,
uiterst langzaam vorderde. Ugo de' Falconari echter vertoefde
sedert weken in Torre Landrini. Na zijne terugkomst van
Cermoli had hij eenige dagen in het paleis doorgebracht; toen
echter kon hij de stomme, staroogende wanhoop van den man,
dien hij in het verderf had gestort, niet langer aanzien en vroeg
voor cenigen tyd verlof, onder voorwendsel dat zijne gezondheid,
die merkelijk geschokt was, dringend behoefte had aan de Irissche
berglucht en aan onthouding van alle bezigheden.
De Capitano was dientengevolge al dien tijd met Ermene
gilda alleen geweest. Het dienstpersoneel, zijne droefgeestigheid
opmerkend, hield zich nog meer op den achtergrond dan gewoon
lijk. Knechten en dienstmaagden slopen op de teenen door het
huis en wezen vaak, zonder vooraf ontvangen bevel, de bezoekers
af, die hunnen heer in zijne overpeinzingen zoude kunnen
storen...
Uit het palcis Della Pictra was de ziel gevloden Pia de'
Tolomei
Strak en zonder eenige belangstelling sloeg de Capitano het
gewoel gade, dat ieder oogenblik levendiger werd. Hij verborg
zich half achter eene der reusachtige stcenen vazen, ten einde
van beneden niet gezien te worden. Hij had die voorzorg
echter kunnen sparen, want bijna niemand onder de druk
pratende en lachende voorbijgangers dacht er aan eenen blik
naar het balkon te werpen. Het was alsof de burgers van Siena
wisten, dat hun Capitano niet langer de opgeruimde, krachtige
held was, die behagen schiep in de vroolijke jubelkreten der
bevolking, maar een ernstig, droefgeestig man, dien het noodlot
op zonderlinge, raadselachtige wyze had doen veranderen een
menschenhater bijna.
Nu wendde Leone het hoofd om.... Door de half openstaande
vleugeldeur wierp hij eenen blik in de schemerduistere kamer,
alsof hy daar in zynen zielsangst iets zoeken wilde
Daar ginds, waar de kleine, met verguldsel versierde rustbank
tusschen de slanke pijlers stond, had Pia, ach hoe tallooze malen
Luid had op het einde van 18o4 450 mijlen stoomtramweg,
verdeeld over 23 maatschappijen. Plij stelde zich toen de
vragen, of de trams wel met dc noodige vakkennis waren
aangelegd en of zij goede uitkomsten opleverden. Over
het algemeen was zulks het geval: de Geldersche stoom
tramweg was wel het best geëxploiteerd; de baan is lang
24 mijlen, de kosten waren f 17,000 per mijl voor aanleg;
in het derde jaar was er reeds f 35,000 winst of 4.9 pCt.
dividend behaald. Voor liet algemeen belang hadden de
stoomtrams voldaan aan eene lang gevoelde behoefte, doch
ze moesten over minder besturen verdeeld zijn. Hij kwam
tot de slotsom, dat de stoomtrams zeer voldoen, doch niet
veel opbrengen door den gedrnkten toestand van handel
en nijverheid. Die trams, welke buitengemeenten met
groote steden verbinden, verkeeren uit den aard der zaak
in den voordeeligsten toestand. Nederland had in 1884
161 mijlen paardentramweg, die gezamenlijk opbrachten
f 2,117,000; Amsterdam bracht op f 158.89 per mijl, Rot
terdam f 59.50, 's Gravenhage f 27.44, Arnhem f 23.3S,
Leiden f 10.73 en Haarlem f 5.22. Amsterdam liad 15,000
inwoners op 1 mijl tram. Volgens liet tramplan van Bos c. s.
zouden verbonden worden het centrale station en de
Nassaukade en het centrale station, de Nieuwmarkt en
Artis. Hij meende, dat dit plan in eene gevoelde behoefte
zou voorzien. Het plan van Sanders was grootendeels in
het plan van Bos begrepen: zijn plan voor de buitenwijken
was naar Hoofddorp, Heemstede en Haarlem, naar Buik
sloot, Monnikendam en Edam. Ilij juichte het plan zeer
toe, omdat het de middenpunten van handel en nijverheid
verbindt, de kosten van vervoer voor personen en goederen
matig zijn zullen en het verkeer regelmatig zal wezen.
Hij beweerde, dat het plan Sanders de welvaart van
Amsterdam zou bevorderen, omdat het van ruimer strek
king is dan het plan van Bos. De bestaande vervoer
middelen naar de in zijn plan bedoelde buitengemeenten
waren onvoldoende en eene tramdienst is voor Monniken
dam en Edain zeker eene behoefte, vooral 's winters bij
gesloten water. Door den tram zullen dc verschillende
buitengemeenten hare talrijke landbouw voortbrengselen gc-
met Ermenegilda gezeteu en haar sprookjes verteld, zoo lief,
zoo echt huiselijk, zoo onuitsprekelijk bekoorlijk! Het was den
Capitano alsof hij hare stem nog hoorde, hu vroolyk en kristal
helder als het blij geluid van de klokken op Paschcn, dan weer
zacht en drooraerig als het murmelen van een beekje in de verte:
do stem die hem onweerstaanbaar geboeid hield, al kon hij niet
hooren wat zij sprak.... En hoe aandachtig had Ermenegilda
geluisterd, met wijd geopende oogen en lippen genietend, maar
toch bezorgd over het lot van de schoone koningsdochter met de
gevleugelde hinde, of kinderlijk verontwaardigd over de boosheid
van den toovcnaar.... Dan volgde c-r een stroom van vragen
zonder eind: waarom dit zus was en dat zoo? hoe het wel gegaan
zou zijn indien er iets anders gebeurd was een allerliefst gesnap,
dat voortduurde totdat de lichten werden aangestoken en haar
uit het heerlijke tooverland verjoegen 1
Nu zat de kleine alleen te spelen tusschen de granaatboompjes,
en scheen bijna even stil en treurig te zijn als haar vader.
Voortdurend met de oude Ghismonde alleen, voelde het kind
een dagelijksch toenemend verlangen naar de eene en eenige,
wier gemis geen mcnsch ter wereld haar vergoeden kou. Hadde
men Ermenegilda terstond in eene andore omgeving geplaatst,
haar in aanraking gebracht met andere kinderen, haar afleiding
bezorgd en nieuwe indrukken gegeven, misschien zou zij dan,
zooals het op haren leeftijd gaat, hare moeder spoedig vergeten
hebben. Nu echter hield ieder plekje in de ruime zalen, ieder
gezellig hoekje, ieder meubelstuk de herinnering wakker, en de
trouwe Ghismonde deed haar uiterste best om die herinnering
telkens te verlevendigen.
Leone, die den blik van de eenzame kamer afgewend en op
Ermenegilda gevestigd had, bleef langen tijd, in smartelijk gepeins
verzonken, haar gezichtje aanstaren; maar eensklaps keerde hij
zich met een bijna heftig gebaar van haar af en keek weder
voor zich op de Piazza. Het was alsof hij zichzelven wilde
toeroepen: „Daar ginds, in het openbaar leven, op het Forum
der republiek is voortaan nog slechts plaats voor u! Gij hebt
nog wel eene woning, maar niet langer een te huis!"
Beneden, rondom de klaterende fontein, wier kristalheldere
straal door de ondergaande zon rood gekleurd werd, zaten of lagen
een aantal uitgeputte menschen, die zoo even uit het akelige
Maromma-dorp Coniallo waren aangekomen, om hier in Siena
werk te zoeken en de verschrikkelijke malaria te ontvlieden.
Door mcdclijdcnden en nieuwsgierigen omringd, zaten de onge-
lukkigcn van koorts rillende op de trappen der fontein, de bleek
gele gezichten naar adem snakkend omhoog geheven, de ingevallen
oogèn van vermoeidheid gesloten. Van tijd tot tijd naderden
zij de rijkvloeicnde waterstralen, om met lange teugen het ver
kwikkende vocht in te slurpen.
Enkelen, die zich minder ellendig voelden, waren opgestaan
en onderhandelden met eenen wel bekenden tuinier, van wien
men wist dat hij de weinig loon verlangende Maremma-bewoners
bij voorkeur gebruikte.
Door de luidruchtige betuigingen van den handelsman werd
Leone's aandacht op het tooneel bij de fontein gevestigd, en
terwijl hij de rampzalige vluchtelingen bleef aanstaren totdat de
dalende schemering hen aan zijn blik onttrok, rees een ander
beeld voor zijn geestesoog op, helder en duidelijk als een afschu
welijk vizioen.
Hij zag Pia, die nu reeds weken lang de pestlucht der
Maremma had ingeademd, Pia, die niet gelijk de menschen
daarginds in het gebied der malaria geboren, die niet tegen den
strijd met gebrek en ontbering gehard was.... Haar liefelyk
gelaat was aan dat ccner doode gelijk, de glans harer oogen door