gedanst".maar 't was er niet aardig. Daar waren geen I
joligheid, geen carnavalsgeest, geen grappige intriges. Ik
ben zeker dat, indien eens alle maskers plotseling gevallen
waren, men een schrikbarend aantal lijkbidders-gezichten
had te zien gekregen. En 't was ook lang geen hoog-
tijdsfeest der weelde het decoratief der zaal kon niet
halen bij een jaar of 5 geleden, en de geldelijke resultaten
der ondernemers zijn zeker ook heel wat beneden vroeger
gebleven.
Zoo was het en is het geen vroolijke winter in de
residentie.'
Jl. Donderdag morgen, omstreeks 11 uren, waren
in het Volkspark te Amsterdam weder een 400tal zich
noemende werkeloozen bijeen. Heijer sprak hun toe en
deelde mede, dat de burgemeester de commissie, die het
antwoord op de motie wenschte te vernemen, niet dien
dag, maar Vrijdag zou ontvangen. Hij raadde vervolgens
het volk aan, zich langs Heeren- en Keizersgrachten te
vertoonen. Niet weinig schimpte hij op de pers, voor
namelijk op het Handelsblad, wijl dat blad Woensdag had
opgemerkt, dat zoovele werkeloozen met een sigaar in den
mond liepen. //Dus," zeide hij, ,/als iemand je een
sigaar geeft, moet je zeggen: ik mag die niet aannemen,
want ik ben werkeloos 1"
Bij het verlaten van het Park werd de menigte door
eene sterke politiemacht uiteengedreven. Buiten de Raam-
barrière, op de Lijnbaansgracht en in de Bloemstraat waren
later nog eenige samenscholingen, welke echter tot geene
botsing aanleiding gaven.
Van Dinsdag, den dag der „monster-meeting," tot en
met Donderdag waren de woelingen niet veel meer dan
kinderspel. Troepen jongens plaagden en sarden de politie,
bemoeielijkten haar in het handhaven der orde, en als zij
dan niet anders wilde dan ruimbaan maken, waren het de
grootere kinderen, die de agenten met steenen wierp.
Gisteren echter kwamen meer de volwassen mannen op den
voorgrond. Te 11 uur was er weder bijeenkomst in het
Volkspark. Er waren omstreeks 600 man bijeen. Burger
Van de Stadt hield weder de gebruikelijke toespraak en
vernieuwde den raad om langs Heeren- en Keizersgrachten
te trekken. Met de klacht, dat het volk gebrek had aan
brood, was effect gemaakt, althans 25 brooden waren in
het Volkspark ontvangen, gelijk Van de Stadt zeide, van
een onbekende.
Vandaar trok men, ongeveer 2000 man sterk, langs
Bloemgracht, Leliegracht, Keizersgracht, Wol venstraat en
Heerengracht. In de Looijersstraat stond eene kar met
turf. De eerzame koopman had er echter weinig over te
zeggen. Het volk maakte die turven tot projeetilen op
de agenten, waartegen deze met de stokken te keer gingen.
Een tweede charge was noodig bij de Hartenstraat, waar
de agenten wederom met steenen werden geworpen. Op
de hoogte van Spuistraat en Dam tot duizenden aange
groeid, verspreide de menigte zich van lieverlede, omdat
te 2 uur er weder bijeenkomst zou zijn in het Volkspark.
Te twee uur werd de door den Socialistenbond afge
vaardigde commissie, bestaande uit Bos, Geel, Eshuis en
eene vrouw, bij den burgemeester toegelaten om antwoord
te vragen op de door haar ingediende motie. De burge
meester zeide, dat de motie niet in den vorm was, als
zijndè niet geteekend; dat het volk met „meetingen" niets
verder zou komen, want dat hij de strengste orders had
gegeven om de orde te handhaven. Voorts, dat de Gemeente
raad wel beslissing kon nemen omtrent werken, die de
gemeente aangingen, maar niet over andere, bijv. de
Zuiderzee-demping, en dat de gemeenteraad geene werken
kon laten verrichten, welke voor Amsterdam van geen nut
zijn. Voorts wees Z. E. A. de commissie er op, hoeveel
reeds door particulieren en liefdadige instellingen voor
de armen gedaan wordt, en dat zij, die niet geholpen
werden, zich natuurlijk tot het Burgerlijk Armbestuur konden
wenden.
Heden tegen 11 uur is er in het Volkspark weder eene
„monster-meeting.*
wenden; hij had geen tijd en geen lust zich hier met dergelijke
zaken af te geven, en met nog meer zulke vriendelijke gezegden
duwde hij mij bijna de deur uit."
De toorn van den ouden heer had iets zóó kluchtigs over zich,
dat de jonge heeren lachten, en zelfs Eveline een glimlach niet
kon onderdrukken.
„Ik heb al van dien dokter Eberhard en zijn vreemde gewoonten
gehoord, zeide zij. „Hij schijnt een rechte zonderling te zijn."
„Een van de alleronaangenaamste soort," stemde Kroneck toe.
„Ik kom niet licht weer bij hem daar kan hij op aan!"
„Maar, oom Kroneck, ik verbeeld mij toch dat die akelige
man mijn arme zieke mama kan helpen," viel Corry hier in.
„Als gij niets van hem gedaan kunt krijgen, ga ik eens naar
hem toe en blijf zóólang, totdat hij mij beloofd heeft hier te zullep
komen."
Bij deze laatste woorden was zij Eveline ter zijde getreden en
sloeg de armen vleiend om haar hals. Het maakte een eigen-
aardigen indruk, beiden als moeder en dochter te zien omgaan,
terwijl het verschil in l'eeftijd tusschen haar toch zóó gering was.
De jonge vrouw kon op zijn hoogst drie- of vierentwintig jaren
oud zijn, terwijl hare stiefdochter nauwelijks zestien zomers telde.
Niettemin scheeu er een hartelijke verstandhouding tusschen haar
te heerschen. Eveline streek het jonge meisje liefkozend over de
krullende lokken en antwoordde:
„Neen, kindlief, ge zoudt u maar aan een even lompe afwijzing
blootstellen, en waartoe? Niemand kan mij toch helpen!"
„O, mama, zoo moet ge niet spreken!" riep Corry verwijtend,
terwyl zij op het voetkussen naast den leunstoel neerknielde. Nu
boog Guido Hel mar zich echter ook voorover en zeide op een
zachten half fluisterenden toon:
„Voelt ge u minder wel, mevrouw Ik vrees dat gij te vroeg
uit het zuiden zijt teruggekomen. De Meimaand is gewoonlijk
ruw en stormachtig in het gebergte, en zulk een teer gestel als
het uwe heeft behoefte aan zonneschijn.
„Zonneschijn?" herhaalde de jonge vrouw niet zonder eenige
bitterheid. „Wie zou niet daarnaar verlangen! Maar het leven
geeft ons niet altijd wat wij noodig hebben en ons gelukkig kan
maken.
„Ja, wat is het leven eigenlijk, en wat is het geluk Niets
dan een schaduw!" verklaarde Guido somber, terwijl zijn donkere
oogen die van Eveline zochten en vonden.
„Hoe jammer dat ik niet kan teekenen!" merkte Hein spottend
aan. „Corry aan uwe voeten, mevrouw Guido in schilder
achtige houding over u heengebogen 't is een roerende groep,
die inderdaad vereeuwigd moest worden
Helraar fronste het voorhoofd, en ook tusschen de fijne wenk
brauwen der jonge vrouw vertoonde zich een rimpel, toen zij
antwoordde
„Het roerende schijnt voor u dus eensluidend te zijn met het
lachwekkende, Hendrik!"
„Volstrekt niet. Guido's gedichten bij voorbeeld zijn zeer
De colporteurs van Recht voor allen schijnen hijzonder
moeite te hebben om op den rechten weg te blijven.
Onlangs is er één ingerekend, omdat hij zijn confrère
zwaar mishandeld had. Thans werd er een andere, zekere
De Zwart, die nog een gevangenisstraf van zes maanden
moest ondergaan, in hechtenis genomen, als verdacht van
diefstal van compositie-pijpen in het Volkspark te Amsterdam.
Door de Rotterdammers werd jl. Donderdag avond
in de Stadsschouwburg te Amsterdam het blijspel Met
Plezier opgevoerd, dat door een talrijk publiek met plezier
werd gezien.
Met Plezier is een blijspel, en bij een blijspel wil men
lachen; dat doel hebben de schrijvers Otto Girndt en G.
Von Moser volkomen bereikt. De inhoud komt vrijwel op
hetzelfde neer als van Maurik's Baddoktoren. De intrige
is zwakjes, de inkleeding luchtig, maar de verwikkeling
allergrappigst en het spel allergeestigst.
Stel u maar alleen voor, dat Van Zuylen een jaloersche
man voorstelt, die zijne vrouw tegen zijn wil naar een
badplaats zendt, haar dan nareist, zich verbeeldt dat zijn
vrouw zich het hof laat maken, door een aangenomen
naam in de gekke verhouding tot andere badgasten komt,
door zijn jalouzie voor krankzinnig wordt gehouden, achter
de tralies wordt gezet, enz; dat Rosier Faassen den inge-
beelden zieken oom, ondanks zijn dialect, vermakelijk
typeerde; dat juffr. Vink het altijd kibbelende jonge vrouwtje
van den jaloersche keurig weergaf; dat mevr. Burlage-
Verwoert eene beschaafde oude vrijster te zien gafdat de
overige rollen in handen bij de dames Coelingh-Vorderinan
en Luers en de heeren Poolman, Legras, De Vries en Van
Eijsden uitstekend verzorgd waren en dat het geheel ineen-
sloot, zooals we dat van de Rotterdammers gewoon zijn.
Werd ons gevraagd: zoudt ge 't nog eens willen ziendan
zouden we daarop volmondig antwoorden: metplezier! (Am.C.)
Men verzekert, dat de aanvrage om concessie voor
eene zeehaven te Scheveningen door den heer Hora Siccama
is teruggenomen.
De Volksbakkerij De Volharding, te 's Hage, leverde
in het afgeloopen boekjaar voor f 87010 brood aan hare
leden. De winst bedroeg f 10099.65 waarvan de leden
f 6228 ontvingen. Na eene uitkeering aan het personeel
wordt de overige winst in het reserve-fonds gestort.
De sedert 7 November 1884 voortvluchtige G. H.
v. d. W„ pannenfabrikant te Nijmegen, bekend door het
tegen hem aanhangige proces wegens valschheid in ge
schrifte, enz. ten opzichte der afkomst van den harddraver
Nelly, thans genaamd Maarten van Rossum, waarmede hij
den 19 Mei 1883 op de Nijmeegsche wedrennen een prijs
van f 1000 won, is, blijkens ontvangen bericht, dezer dagen
te Buenos-Ayres, waar hij zich sedert zijne vlucht ophield,
overleden tengevolge van den slag van een paard.
De eerste aflevering van den derden jaargang van
het Tijdschrift voor Handenarbeid bevat van de hand van
den secretaris der redactie, den heer P. Evekink, een
belangrijk statistisch overzicht van den toestand van het
onderwijs in handenarbeid in Nederland.
Daaruit blijkt, dat er hier te lande 49 inrichtingen,
deels opgericht door de gemeenten, deels door de Ver-
eeniging voor handenarbeid, deels door de Nutsdeparte-
menten, deels door afdeelingen van de Vereeniging Volks
onderwijs, deels door particulieren of wel door combinaties
van dezen. Te zamen tellen deze inrichtingen 571 be
talende en 1055 niet-betalende leerlingen, die van 71
onderwijzers en onderwijzeressen onderricht ontvangen.
Met dankbaarheid moet nog erkend worden, dat de
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen de grootste be
wijzen van warme belangstelling in deze zaak heeft ge
geven door achtereenvolgens zoo voor het geven van
cursussen ten behoeve van onderwijzers als voor het subsi-
diè'eren van departementen, de aanzienlijke som van
f 7635.90£ te besteden.
Als een bijzonderheid wordt uit 's-Heer-Ambtskerke
gemeld, dat door zes broeders, welke voor die gemeente
successievelijk voor de nationale militie hebben moeten
roerend en toch zou ik mij niet verstouten ze lachwekkend te
vinden."
Met een medelijdenden glimlach haalde Helmar de schouders op.
„Geneer je niet! Ik weet immers wel, mijn goede Hein, dat
ge soms den criticus wilt uithangen en dan ook mij onder handen
neemt. Maar ik trek mij dat volstrekt niet aan. Mijn vroegere
speelkameraad en academievriend mag zich dat wel veroorloven."
„Vindt gij dan de gedichten van mijnheer Helmar niet prachtig?"
vroeg Corry met ongekunstelde verbazing.
„Ja wel! Maar ik heb nu eens iets tegen allengs verwelkende
rozen, zacht ingesluimerde nachtegalen en stervendu zwanen, die
een doodelijken pijl in het hart dragen, en Guido behandelt al
die aandoenlijke onderwerpen bij voorkeur. Hij is daarin een
specialiteit, zou men zeggen."
Helmar beet zich op de lippen. De plicht der oprechtheid in
den vriondschappelijken omgang, waarop by straks had gedoeld,
scheen hem thans minder aangenaam voor te komen. Hij had
echter de voldoening, dat het gansche gezelschap den hem toege
worpen handschoen verontwaardigd opnam.
„Hendrik, dat gaat te ver!" riep de oude heer verstoord. Corry
liet een af keurend „O foeihooren, en zelfs in de half gesloten
oogen der jonge viouw verscheen een toornige uitdrukking.
„Wij weten wel, dat gij met alles den spot drijft, Hendrik!"
zeide zij verstoord. „Maar het dichterlijk genie van uw vriend
moest u heilig zijn!"
„Goede hemel, wat een opstand!" riep Hein lachend. „De
geheele wereld bewondert den gevierden dichter en veroordeelt
den misdadiger, die hem durft aanvallen! Ik smeek ootmoedig
vergiffenis het zal niet weer gebeuren."
Het gelukte hem echter niet de zaak als scherts te doen be
handelen. Helmar was blijkbaar beleedigd en het kleine gezel
schap scheen ontstemd, toen er gelukkig een afleiding kwam.
Een knecht opende de portebrisee, die toegang gaf tot de aan
grenzende eetkamer. Het was het uur, waarop men gewoonlijk
aan tafel ging, en ditmaal werd het van alle kanten met een
gevoel van verlichting begroet.
Helmar trad aanstonds op de vrouw des huizes toe en bood
haar den arm. Hij scheen dit als een hem toekomend recht te
beschouwen, en de patiënt kon inderdaad niet met meer teeder-
heid en zorg geleid en gesteund worden, dan dit door hem ge
schiedde. Ongedwongen en vertrouwelijk nam Corry den arm
van den jongen Kroneck, terwijl de oude heer volgde, met moeite
zijn ergernis verbergende over zijn onbedachten zoon, die hem,
en dit niet voor de eerste maal, in de grootste verlegenheid
bracht. Gedurende de veertien dagen, die hij en Hendrik als
gasten in de villa der familie Rehfcld hadden doorgebracht, was
reeds menigmaal iets dergelijks voorgevallen.
De raadsheer Kroneck en de overleden heer Rehfeld waren
neven geweest, en hoewel zij op verschillende plaatsen woonden
en elkander slechts zelden zagen, hadden zij toch altijd een drukke
briefwisseling onderhouden. Terwijl Kroneck langzaam en van
loten, allen nummer twee is getrokken, waarvan door den
laatste dit jaar.
Zelfs in de tropen moet (naar men in Engelsche
bladen leest) de temperatuur buitengewoon laag zijn. In
West-Indië droeg men overjassen, en te Calcutta daalde
het kwik, tegen; het Noorden geplaatst, tot de aldaar onge
kende diepte van 36° F*
De Hersteld Evang. Luth. gemeente te Amsterdam
houdt zich sedert eenigen tijd onledig met het verzamelen
van bijdragen voor eene te maken belangrijke herstelling van
het orgel in haar kerkgebouw. De giften, voor dat doel
ingezonden, worden gewoonlijk met de daarbij gevoegde
bijschriften in het Predikbeurtenblad vermeld. Eén bij
schrift echter heeft men in dat blad niet willen opnemen.
Het is van den volgenden inhoud:
„Een schaap der Gereformeerde kudde,
Wiens hoeders vechten om den stal,
Zoodat elk Christen 't hoofd moet schudden
En ons verstrooit langs berg en dal,
Dit schaap, vaak in uw stal gevloden,
En daar met zuivre melk gevoed,
Vraagt, dat gij 't hierbij aangeboden'
Ontvangt als dank met zijnen groet,
En wenscht, dat ge u steeds moogt verblijden,
Dat op uw weide of in uw stal,
Geen twist, als vrucht van Kuiperijen,
Uw kudde ooit zóó verstrooien zal,
En dat de Opperherder tevens,
Die al de schapen Zyner stal
Hoedt op den een'gcn weg des levens,
Zijn vrede ras ons geven zal."
Een der tochtgenooten van de expeditie nuar Poeloe-Brns (Poeloe wil zeggen
Eiland en Bras ongepelde rijst) schrijft uit Atjeh het volgende
Ik was wat blij dat wij er eindelijk eens op uit zouden gaan, en ik na
een halljarig verblijf te Atjeh wat meer zou te zien krijgen dan dat stukje
tusschen Oleh-leh en Kotta-Rndja een uurtje loopons.
Met geestdrift en verlangen om de „Sloebers" eens een pak te geven, em-
barkeerden wij met 15U mun, ecu ambulance en wat koelies. De kolonel
Demmeui bracht ons ter plaatse van bestemming, maar keerde daarna terug,
de politieke leiding aan den kapitein van den staf, Van Vliet, en de uitvoering
aan den kapiteiu der infanterie, Buys, opdragende.
Het liefst hadden wij natuurlijk den vijand dadelijk ontmoet, toen wij daar
frisch en enthousiast aan wal werden gezet. Er was echter voorshands nog
geen spoor van hem te zien en dus moest er gemarcheerd worden langs ver
schillende richtiugen om dc gauwdieven, 2 u 300 in getal volgens de geruchten,
in fuik te krijgen. Langs het gloeiend zeestrand, over steile, rotsachtige berg
wegen, door bosch en moeras ging het uu, de beide Kerstdagen van 's morgens
vroeg tot 's avonds laat, vooruit. En hoe meer het voorwaarts ging, hoe
vermoeider wij werden en hoe minder ik verlangde ik kom er rond voor
uit om slag te leveren.
Want wat moet er van komen, dacht ik dikwijls, als ik ODze manschappen
gaaudeweg afgemat, achter elkaar met honden eu voeten een rotspad zag be
klimmen of een moeras doorwaden, waarbij velen hunner schoenen en kousen
verlorenwat moet er van komen, als de Atjehers nu eens een goed beraamden
klcwaug-aauval waagden!?
Zij hebben echter niets van dien aard ondernomen. Wij hadden niet alleen
geene ontmoeting met gewapende benden, maar zelfs met geen enkelen Atjeher.
Slechts een paar afgeleefde grijsaards of afzichtelijk uitziende oude vrouwen
vertoonden zich schuw in de verlaten kampongs.
Ik voor mij geloof nog, dat het vermoorden der matrozen vnn de Palcmbang
een op zichzelf staaud feit is geweest, zoouls altijd ook nu weer, om op die
vrijze weer eens aan wat Bcaumont-gcweren te komen. Zoo het een uitdaging
ware geweest, dan hadden de uu gevluchte eilanders, wetende dat wij repre
sailles kwamen nemen, ons wel afgewacht en de gelegcuheid om wellicht velen
onzer af te maken, aangegrepen.
Die gelegeuheid hadden zij vooral op den Tweeden Kerstdag, toeu wij in het
holle van deu nacht op de Broino moesten embarkeeren, die ons naar het
établissement en den volgenden dag naar Oleh-l'aja, een ander punt van het
eiland, moest brengen. Bij kleine troepjes verlieten wij opvolgend het zeestrand
om, tot aan de borst door het water wadende, in een dansende en slingerende
sloep van dat stoomschip te worden opgenomen.
Hoewel Atjehers vnn Oleh-leh eu vau Poeloe-liras beweerden dat er lieden
van Lampagger waren overgestoken eu de matrozen vermoordden, zoo waren
de officicele berichten toch anders cu getuigden tegen de eilanders.
Daarom werden dan ook een paar kampongs cii wat prauwen verbrand, hen
tocbehoorende, maar helaas als cenig resultaat vau dc expeditie.
Het treurigst van alles was zeker nog, dut zich bij twee officieren vlagen
vnn krankzinnigheid vertoonden cu een derde ziek werd. Een der officieren,
de officier van gezondheid L., die in vlagen van krankzinnigheid tot twee malen
overboord sproDg, doch telkens werd nagesprongen en gered door den 2den
luitenaut der infauterie D. L. De Kocheinont, is thans dood. Het verscheiden
van deu ongelukkigen jongen man, als ïncusch en als dokter zoo hoog bij
superieuren cn inferieurs aangeschreven, is een groot verlies voor ons. (Zw.Ct.)
Buitenland.
Spoorweg-ongeluk in Zuid-Frankrijk. Tus
schen Cabbé-Iioquebrune en Monte-Carlo, op twee kilo
meters van deze laatste station, zijn jl. Woensdag avond
stap tot stap in zijn ambtcnaarsloopbaan opklom en eindelijk in
de residentie een vrij aanzienlijke betrekking bij het ministerie
bekleedde, werd zijn neef door gelukkige handelsondernemingen
een rijk man en trok zich met een groot vermogen uit .zijne
zaken terug.
Hij was eerst op rijpen leeftijd in het huwelijk getreden, en
toen hy zijne vrouw na omstreeks tien jaren door den dood had
verloren, nam hij een verre nicht van haar in zijn huis, om zijn
eenig dochtertje, dat destijds nog niet meer dan een kind was,
tot opvoedster en gezelschap te verstrekken. Maar reeds na
verloop van een jaar was de jonge nicht de vrouw en meesteres
des huizes geworden. Tegelijk met de liefde van het kind, dat
zich met de grootste hartelijkheid aan haar hechtte, had zij ook
de genegenheid van den vader gewonnen, die niet aarzelde haar
zijne hand te bieden. Het achttienjarige meisje was wel is waar
geene geschikte levensgezellin voor den achtenswaardigen' maar
bejaarden mau, die reeds grya haar had, en het jawoord kostte
haar wellicht strijd; maar de wees, die in afhankelijke omstan
digheden verkeerde en wier hart nog vrij was, koos ten laatste
wat het verstand haar voorschreef en Eveline werd Rehfeld's
vrouw.
Hun huwelijk duurde slechts kort. Reeds na drie jaren was
zij weduwe; maar de opoffering, waarmede zij haar echtgenoot
verscheidene maanden achtereen gedurende zijne ziekte verpleegd
had, zonder zich eenige rust of ontspanning te gunnen, scheen
noodlottig op haar zwak gestel gewerkt te hebben. Yan dien tyd
af openbaarden zich de eerste kenteekenen van een borstkwaal,
die steeds in hevigheid toenam. Een herhaald verblijf in het
zuiden bracht niet de gewenschte beterschap en thans was de
jonge vrouw, zieker dan ooit, uit Italië teruggekeerd, waar zy
met hare stiefdochter den winter had doorgebracht.
De raadsheer Kroneck bezocht haar ditmaal niet alleen als
belangstellend bloedverwant. Zijne komst had nog een nevenbe
doeling. Hij had zijn zoon medegebracht, die eerst bij deze ge
legenheid de weduwe van zyn oom leerde kennen, maar wiens
bezoek voornamelijk hot jonge nichtje gold, dat hij sedert ver
scheidene jaren niet gezien had. Het was een lievelingswensch
van den overleden Rehfeld geweest, die ook door Kroneck gevoed
en gesteund was, dat hun beider kinderen een paar zouden worden.
Werkelijk stonden Hendrik en Corry op den besten voet met
elkander. Zij lachten en stoeiden en twistten samen en plaagden
elkaar om het hardst. Men kon nauwelyks een jong paar vinden,
dat zoo uitstekend bij elkander paste.
De maaltijd was afgeloopen en Hendrik stond aan het venster
van zyn kamer, die op de tweede verdieping van de villa lag,
en keek belangstellend naar buiten, hoewel de mist zoo dik was,
dat men niet eens de naaste boomen kon ouderscheiden. De
jonge heer had inderdaad alle reden de kamer zoo hardnekkig
den rug toe te keeren, daar hy op het oogenblik het voorwerp
was van een vaderlijke strafpredikatie, die in alle gestrengheid
over hem losbarstte. (Wordt vervolgd.)