HEUERSCHE
EN NIEUWERIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad woor Hollands Noorderkwartier.
1886. N°. 33.
Jaargang 44.
Woensdag 17 Maart.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BlnnenlanO.
DE GELUKSBLOEM.
„Wij huldigen
het goede."
Vertchijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Ad verten tiën: Van 11 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
's Rijks middelen hebben over Februari 1886 opgebracht
f 7,206,073.80, tegen f 6,801,314.834 over Februari 1885.
De twee eerste maanden gaven f 13,763,869.35, tegen
f 13,289,931.644 over 1885.
De Economist bevat een overzicht van de werking
der Rijkspostspaarbank sedert den aanvang, ontleend aan
de maandelijksche opgaven in de Staatscourant, waaruit
blijkt, dat ook in 1885 de deelneming grooter is geworden.
Het getal boekjes, dat een jaar geleden van 67,900 tot
90,700 was toegenomen, bereikte thans het cijfer van
112,300, een vermeerdering met 11,600, nagenoeg als in
bet voorgaande jaar, toen die 22,800 bad bedragen.
Aan het einde van het eerste jaar, 1881, waren geopend
809 kantoren, in 1882 kwamen daarbij 208, in 1883 76;
in 1884 was bij een totaal van 1122, het getal nieuwgeopende
kantoren 29. Hoe groot het aantal in 1885 geopende
kantoren was, is nog niet bekend, maar in elk geval
vermeerdert het aantal nieuwe inlegplaatsen, zoodat het
uitbreiden van den kring der bevolking, die van de Rijks
postspaarbank gebruik kan maken, steeds van minder
gewicht wordt bij de beoordeeling der cijfers van inleg en
terugbetaling.
De zomermaanden toonen in den regel den grootsten
inleg aan, en de terugbetalingen zijn het grootst in het
laatste kwartaal, OctoberDecember. Zonder uitzondering
was dit zoo in elk der vijf jaren.
De inlagen bedroegen in MeiAugustus 1884 f 1,328,000,
in MeiAugustus 1885 f 1,750,000; de terugbetalingen
in het laatste kwartaal 1884 f 705,000 en idem 1885
f 910,000.
Aan het tinanciëele overzicht van het Zondagsblad
van het N. v. d. D. ontleenen wij de volgende regelen:
/Langzamerhand doen zich weer meer voorstanders op
voor den dubbelen muntstandaard, maar nog altijd is van
de oplossing dezer hoogst belangrijke kwestie nog weinig
met zekerheid te zeggen. Ook wordt meer en meer de
samenhang der muntkwestie met den tegenwoordigen ge-
Door E. Werner.
Midden in de kamer stond de raadsheer en hield een rede
voering voor zijn spruit, die al zeer lang geduurd had en nog
altyd niet uit was. Hy sprak van onverantwoordelijke licht
zinnigheid, ongehoorde onbedachtzaamheid, dwaze bokken schieten
kortom, het was een geheel zondonregister, dat den ontaarden
zoon werd voorgehouden, maar ongelukkig niet den minsten
indruk scheen te maken.
„Jaren lang heb ik lessen, voorbeeld, vermaningen tevergeefs
aan je verspild," besloot de vertoornde vader eindelijk. „Ge
zyt in de hoogsten graad lichtzinnig, maar men zal niet zeggen
dat ik rayn eenigen zoon tot een deugniet heb opgebracht. Ik
verklaar je dus voor de laatste maal, Hendrik 't is met mijn
geduld gedaan, gij moot anders worden."
Hy hield even op om adem te scheppen en nu volgde er een
korte, benauwde stilte. Eensklaps keerde Hendrik zich echter om
en zeide met volle overtuiging:
„Papa eigenlijk hebt gij gelijk.
„Ziet ge dat wezenlijk in?" vroeg Kroneck, eenigszins van
zijn stuk gebracht door deze onverwachte toestemming. „Nu, wees
dan zoo goed mij ook de vraag te beantwoorden, wat er eigenlijk
van je worden moet?"
„Ja, dat mag de hemel wetenIn geen geval een voorbeeldig
raadsheer zooals gy. Daarvoor heb ik niet den minsten aanleg."
„Zeg lieverniet den minsten lust. Ge zijt immers slechts met
kracht en macht aan het werk te houden, en nauwelyks hebt
ge de bureeluren achter den rug of ge trekt er weer op uit.
Denkt ge dat men op die manier carrière maakt? Ge zyt de
jongste ambtenaar op het ministerie met een salaris, dat ge tot
hiertoe als zakgeld hebt doorgebracht, en ge weet dat ik geen
vermogen bezit. Wat zou er van je terechtkomen, als Rehfeld en
ik niet op de gelukkige gedachte waren gekomen om u en Corry
tot een paar te maken?"
„Nu, dan had ik mijzelf een weg door het leven moeten banen,
evenals zoovele anderen."
„Gij?" vroeg de raadsheer met medelijdende verbazing. „Neen,
myn beste jongen, gij zijt niet geschapen om uzelf een weg te
banen! Dank God dat ge een vader hebt, die bijtijds^Voor uw
toekomst heeft gezorgd! Dat huwclyk is inderdaad mijn eenige
hoop, ook in een ander opzicht. Misschien gelukt het Corry
nog een verstandig mensch van u te makengij hebt haar immers
lief en zy beantwoordt uwe gevoelens."
„We zyn ten minste goede kameraden," zeide Hendrik, tamelyk
onverschillig. „Maar het is tegen de afspraak, papa, my nu al
in het huwelyksjuk te spannen. Wij hadden immers besloten dat
ik nog tot het volgend jaar vry zou blijven, en nu overvalt ge
my op eens veraderlijk met aanstaande en verlooving."
Kroneck sloeg de handen boven zyn hoofd tezaam.
„Is dat nu een uitdrukking! Als Eveline dat hoorde! Zy, die
mij nog by onze aankomst zeide: „Voor mijn dood heb ik geen
anderen wensch meer, dan mijn lieve Corry aan den krachtigen
arm van een man toe te vertrouwen, die haar levenslang tot stut
en steun zal zyn."
„Dan komt zy juist by den rechten!" zeide Hein, volkomen
ongeroerdmaar nu verloor zyn vader het laatste greintje geduld,
en barstte verontwaardigd uit:
„Kunt gy dan zelfs geen minuut ernstig bly ven Is dat uw ant
woord op die uiting van moederlykc liefde?"
„Myn hemel, papa, ik dacht dat het uw antwoord zou zyn.
drukten toestand van handel en nijverheid erkend en be
sproken.
De lezers van het Zondagsblad zullen zich herinneren
hoe bij herhaling door mij daarop werd gewezen. Reeds
in het Finantiëel Overzicht van 10 April 1881 schreef
ik„De betaalmiddel-kwestie houdt nog steeds veler ge
dachten bezig, zonder dat men veel verder komt. Toch
„trekt dit onderwerp niet zoo algemeen de aandacht als
„het wel verdient. Immers zij raakt onmiddellijk zoowel
„het loon van den werkman, als het inkomen van den
„rentenier, terwijl de wijze waarop zij zal worden opgelost
„of zal blijven voortbestaan voor den groothandelaar van
„overwegend belang is. Wanneer b. v. het goud meer en
„meer algemeen als eenige standaardmunt wordt aange
komen, zal daardoor de koopkracht van dat metaal stijgen,
„d. w. z. men zal voor een pond goud meer goederen en
„levensbehoeften kunnen bekomen dan thans. Het tegen
overgestelde van hetgeen men sedert 1850 heeft zien
„gebeuren, zal dan moeten plaats vinden, nl. alles zal
„goedkooper worden.
„Hoe begeerlijk dit vooruitzicht ook schijnen moge, kan
„wanneer het feit zich eventueel werkelijk voordoet, daarvan
„het gevolg zijn, dat de werkloonen verminderen en ook
„andere verhoudingen groote wijzigingen zullen moeten
„ondergaan."
Het gebrek aan arbeid, en de strijd tegen loonsver
mindering, thans allerwege gevoeld, leveren het bewijs
dat de vroegere toestanden, veel veranderd zijn, en hoe
eerder de werkman leert inzien, dat de vroegere loonen
niet meer betaald kwuien worden, hoe beter voor hemzelf.
Loonen zijn nu eenmaal niet bij de wet vast te stellen.
Wanneer hetgeen een arbeider door zijn arbeid levert,
voor den werkgever niet meer dezelfde waarde heeft van
vroeger, moet de werkgever den arbeid opgeven, of het
loon verminderen. Hij heeft daarin geen keus, en geen
macht ter wereld is in staat dat te veranderen. Het
spreekt ook trouwens wel van zelf dat de lage prijzen
van bijna alle handelsartikelen, zoowel als van huizen en
landerijen, van invloed moeten zijn op het loon dat voor
Ge maakt mij immers dagelijks voor een deugniet uit, en nn zou
ik op eens levenslang iemands stut en steun moeten wezen I"
Kroneck slaakte een diepen zucht. „Ja, de hemel weet, hoe
ik het voor mijn overleden neef, zoowel als voor Eveline zal
verantwoorden, de toekomst van hun kind aan zulke handen toe
te vertrouwen!"
Een lichte blos steeg den jongen man naar het aangezicht en
zyn toon klonk min of meer scherp, toen hij antwoordde
„Ge doet net alsof ik de Verloren Zoon uit den bijbel ben
En waarin bestaan eigenlijk mijn ongerechtigheden? Een paar
doorzwierde nachten, een paar dwaasheden, zooals elke man al
eens in zyn jeugd heeft begaan, eenige schulden, waarvoor ik al
dee- en weemoedig vergiffenis heb gevraagd
„Is dat alles soms nog niet genoeg? Zijt gij al zoo diep
gezonken, dergelijke zaken als kleinigheden te beschouwen? Ik
zeg u, Hendrik, ge gaat uw verderf tegemoet en zelfs Helmar
vindt
„Guido?" viel de jonge man hem met een snellen, toornigen
oogopslag in de rede. „Is hy 't soms met u eens om mij zoo
te veroordeelen
„Neen, hy heeft integendeel de partij voor u opgenomen en n
verontschuldigd, beminnelijk als hy altijd is! Gij vergeldt hem
dat wel is waar met hem al zeer weinig te ontzienstraks steldet
ge hem en zijn werk ten aanhooren van ons allen nog in een
bespottelijk daglicht! Komt ge dan nooit tot besef, dat Helmar
een gevierd dichter is en gy een jong man, die hij met
vriendschap vereerd, en die alle reden heeft trotsch te zyn op
die vriendschap?"
Hendrik wierp minachtend het hoofd in den nek.
„Dezer dagen vereerde hij mij zelfs met zijn gezelschap, zonder
dat ik het gewenscht had. Zoodra ons reisplan hem ter ooren
komt, krygl hy op eens zin een tochje door het gebergte te doen,
komt mij een paar dagen na onze aankomst hier onverwachts
opzoeken, neemt zonder complimenten de aangeboden gastvrijheid
aan en maakt niet de minste aanstalten om weer heen te gaan.
Integendeel daar ontwikkelt zich een niterst romantische
vriendschap tusschen hem en Eveline. Dat is me een kruisvuur
van smachtende blikken, een onophoudelyk gezucht over ont
bladerde rozen en gestorven nachtegalen, een aandoenlijke en
dichterlijke hulde van den troubadour, die bijna niet meer van
de zyde zyner dame wykt ik houd het niet langer uit, die
eeuwige sentimentaliteiten en overdrevenheden mede aan te
hooren!"
Hij zeide dit alles met toenemende opgewondenheid. De
raadsheer zag verbaasd zijn zoon aan, wiens wangen gloeiden en
die zich bij de laatste woorden zoover vergat, dat hij op den grond
stampte.
„Nu, en al was dat zoo wat gaat 't u aan
De jonge man beet zich op de lippen en begaf zich wederom
naar het venster.
't Is waar wat gaat 't my aan?"
„Ja, dat vraag ik ook. Als die attenties Corry golden, hadt
ge gelyk u daarover te ergeren maar Eveline! Misgunt ge
het arme vrouwtje den laatsten zonnestraal, die met die teedere
hulde van een dichterlijk gestemden geest in haar leven valt?
Ge weet immers dat de dagen van dat leven geteld zyn? En
bij deze gelegenheid moet ik u zeggen, dat ook uw gedrag tegen
Eveline veel te wenschen overlaat. Wat beteekent die vreemde,
koele toon, die ge voortdurend en als met opzet tegen haar aan
slaat? Waarom zegt ge altyd Mevrouw tegen haar?
„Zou ik soms tante Eveline zeggen?" vroeg Hendrik, zonder
het hoofd om te wenden, maar nog altyd op vertoornden toon.
arbeid betaald kan worden. Het kost natuurlijk veel
moeite gezonde denkbeelden ingang te doen vinden bij
hen, die door handenarbeid in hun onderhond hebben te
voorzien, maar toch is het van het hoogste belang voor
de maatschappelijke orde, dat de veranderde toestanden
ook door de arbeidersklasse, die toch onder de meer ge
goeden veel sympathie heeft en verdient, goed begrepen
worde."
eene nieuwe bijdrage tot de litteratuur der
kerkelijke twisten van onze dagen. Bij J. M. C.
Pot, te Tolen, is in Zuid-Bevelandschen tongval uitgekomen
een vlugschrift, getiteld: „Open brief over de kerkelikke
kwessie te Amsterdam aan prof. A. Kuyper, deur 'n Zuud-
Beveland'r, die de kerke lief eit."
Na gesproken te hebben over de bezorgdheid, waarmeê
hij het twisten onder de broeders steeds gadesloeg, gaat
de schrijver dus voort:
„O, Doctor! ouwd op, om wind te zaaien, wan schrikke-
lik za d'n oogst van sturm'n weez'n.
Dienkt 'r om da je deur je krabbelen en klouter'n, da
je deur je vecht'n en drijven om op de 'oogste sporte te
komm'n nie alleen vee arme en onkundige, mé ok ontzet
tend vee geleerde en wetenschappelike mens'n van 't
Evangelie en de kerke vervremt, enz."
De Gemeenteraad van Warmenhuizen heeft besloten
de kolfbaan en het tooneel van den herbergier C. De Geus
aldaar te huren, om daarin school te houden tijdens den
aan- en verbouw der school, te beginnen met 1 April a. s.
Thans zijn er, ten gerieve van Warmenhuizen en
enkele omliggende gemeenten, door de administratie der
Posterijen maatregelen genomen, zoodat nu ook tijdens de
stremming der vaart op het Noordhollandsch kanaal de
middagpost aldaar aankomt.
Voor de betrekking van hoofd der school te Koedijk
hebben zich 43 sollicitanten aangegeven.
De heer J. P. Bakker, te Wieringerwaard, heeft één
schaap dat 5 en één dat 4 lammeren heeft geworpen. Het
eerste heeft nu in de drie laatste jaren 11 volslagen lam
meren ter wereld gebracht.
„Waarom niet? Al zijt gij drie jaar ouder dan zij, is zy toch
de weduwe van uw neef en zal binnen kort uwe schoonmoeder
worden."
„Mijne schoonmoeder!" Hendrik zag op, alsof hij een slag in
het aangezicht had ontvangen. Zijn vader deed verschrikt een
stap achteruit en keek hem hoofdschuddend aan; was de jongen
niet wel bij zijn verstand?
„Nu ja, dat's immers een sedert lang beklonken zaak. Gy
vondt alles immers goed toen wij hier kwamen. Wat hebt ge
er dan nu tegen?"
De jonge man lachte luid, hoewel eenigszins gedwongen.
„O niets! Ik bedoel maar dat gij en mevrouw Eveline u
kolossaal vergist, als ge die kleine Corry de verheven zending
wilt opdragen om mij te verbeteren. Door dien teugel laat ik
mij stellig niet leiden! Kort en goed, papa, ik heb nog eens
over die zaak nagedacht. Mijne vrijheid is mij te dierbaar - -
ik wil vooreerst nog niet trouwen."
Deze korte en bondige verklaring bracht den ouden heer geheel
buiten zichzelf. Hy hield eene tweede, nog langere aanspraak
en spaarde verwijten nog bedreigingen, maar bracht ongelukkig
ook hiermede niet den minstens indruk teweeg. Hendrik luisterde
nauwelyks; hy trommelde een marsch op de vensterruiten en
zag er als een verstokt zondaar uit.
„Maar, mijnheer Kroneck, waarom maakt ge u zoo driftig?"
klonk een zachte, welluidende stem, terwijl bet fraaie hoofd van
Guido Helmar in de deur zichtbaar werd. „Wat heeft myn arme
Hein misdreven, dat gy als een Jupiter in de donderwolken
gericht houdt? Ik doe een goed woord voor hem: laat genade
voor recht gelden!"
„Verplichtik kan die zaak wel alleen met papa afdoen
zeide Hendrik koel; maar bij zyn vader scheen die voorspraak
groot gewicht in de schaal te leggen, daar hij terstond kalmeerde
en zich op een bijna eerbiedige wijs tot den veel jongeren man
wendde
„Ik heb mijn zoon weer eens den tekst moeten lezen. Gij
weet hoe lichtzinnig hij is, Guido. Hy is en blyft onverbeterlijk."
„En daarom moet ik hoe eerder hoe liever tot mijn zedelijke
verbetering in het huwelyk treden," viel Hein hier in; „maar
daarvan komt niets, papa. Ik ben dat nog niet waardig, voel
ik, en in het bewustzijn van die onwaardigheid verzet ik my
met alle macht daartegen."
De oude heer wilde opnieuw opstuiven, maar Guido legde
hem kalmeerend de hand op den schouder en richtte toen het
woord tot zyn vriend.
„Daaraan doet ge zeer verkeerd. Ik ben het volkomen met
uw vader eens. Gij hadt geen betere keus kunnen doen, dan
hij het voor u heeft gedaan. Corry Rehfeld ziet er allerliefst
uit en is een rijke partij bovendien Krijgt zij niet de helft
van haars vaders vermogen?"
„Neen, slechts een gedeelte," antwoordde Kroneck„maar ook
met deze bepaling is haar erfdeel nog groot genoeg. Mijn neef
heeft zijne vrouw tot universeele erfgenaam benoemd. Waar
schijnlijk uit dankbaarheid voor de onbegrensde toewijding en
opoffering, waarmede zij hem in zijne ziekte heeft opgepast."
„Waarschijnlijk! En heeft mevrouw Rehfeld de vrije beschik
king over haar vermogen?"
„Interesseert u dat?" vroeg Hendrik kortaf.
„Wel zeker," antwoordde Helmar met een ongedwongen lach.
„Mij interesseert alles wat u betreft, en wij praten nu immers
over uw toekomstige familie."
„Eveline is volkomen meesteres van haar vermogen," hernam
Kroneck. „Dit is by testament bepaald, maar voor het oogenblik