HELOERSCHE
EIV NIEIIWERIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor HolMs Noorderkwartier,
1886. N°. 34.
Vrijdag 19 Maart.
Jaargang 44.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
POSTKANTOOR HELDER.
DE GELUKSBLOEM.
„Wij huldigen
het goede."
Vcrachijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
brengen ter openbare kenni^ dat de lijsten der kiezers voor de
Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, der Provinciale
Staten en van den Gemeenteraad door hen op heden zijn vastgesteld,
dadelijk aangeplakt en gedurende veertien dagen op de Secretarie
der gemeente voor een ieder ter inzage nedergelegd.
Helder, den 14 Maart 1886.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden,
gedurende de tweede helft der maand Januari.
Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemmiuy.
A. NachtegaalAlphen.
V. van EgmontAmsterdam.
J. Gissen
C. du Oudu H
J. Smitii
S. Steelman, verder aan Ligtendeel Huizingen
Klaas van Peld, verder aan
Willemina van Peld
Van de hulpkantoren:
Anna Paulowna-Polder.
J. H. MeekersBloemendaal.
Wieringen.
S. Mostert.Rotterdam.
Briefkaarten
J. HaantjesAmsterdam.
Van MaanenEindhoven.
Brieven, verzonden geweest naar:
België.
Perus RyssensAntwerpen.
lndië.
I. KikkertBatavia of elders.
De Directeur van het Postkantoor te Helder
POLVLIET.
Door E. Werneb.
Den volgenden morgen was het weder plotseling omgeslagen.
Het landschap, dat den vorigen dag in nevelen gehuld was en
waar wind cn regen om de heerschappy streden, baadde zich
thans in helderen zonneschyn, terwijl do hooge bergtoppen in
het rond klaar en duidelijk zichtbaar waren.
De sierlijke en in nieuwerwetschen stijl aangelegde tuinen en
parken van het landgoed der familie Rehfeld, van waar men
een uitgestrekt vergezicht had over het gansche dal, strekten
zich tot aan den naasten berg uit, vlak daarachter verhieven
zich de bosschen, en een in het begin nog vrij gemakkelijk pad
voerde in verschillende kronkelingen naar den top.
Van dien top kwam Hendrik Kroneck, die juist van een
zwerftocht tusschen de bergen huiswaarts keerde, 't Was een
warme dag geweest, alsof de zon weer wilde goedmaken wat zij
zoolang door hare afwezigheid had verzuimd, en zelfs de avond
was zacht en bijna zoel, als midden in den zomer.
De jonge man was echter niet alleen. Naast hem liep een
meisje, in het schilderachtig nationaal costuum gekleed; de hoed
met de vergulde koorden zat driest op de blonde vlechten en
overschaduwde een lachend gelaat met roode wangen en licht
blauwe oogen. De donkere zijden doek, die bals en schouders
bedekte, en het fluweelen keursje met den zilveren ketting stonden
de cenigszins plompe, maar frissche en jeugdige verschyning
allerliefst. Zij droeg een mand aan den arm en scheen niets ter
wereld tegen het gezelschap te hebben, dat zich by haar had
gevoegd, want van tijd tot tijd schaterde zy van het lachen over
de eene of andere opmerking van haar geleider. Deze overtrof
dau ook zichzelf; hij plaagde en schertste, nu in het dialect,
dan in zyn eigen taal, cn was blijkbaar even ingenomen met zijne
gezellin als zij met hem.
„En dus hebt gy het dan toch gemerkt, dat ik nu niet zoo
dikwyls meer beneden in het dal in de herberg kom," zeide hij,
terwijl zij beiden met vluggen stap bergaf gingen. „Misschien
hebt ge my ook gemist? Biecht eens op, Gonda!"
Gonda trok pruilend de roode lippen saam.
„Naar heb ik mij daarover niet gemaakt. Wie niet bij ons
wil komen, mag wegblijven. Ik heb gezelschap genoeg."
„Dat wil ik wel gelooven. 't Ib wyd en zyd bekend, welk
een knappe dochter de kastelein in het dal heeft, en zeker zal
't niet lang meer duren dat er bruiloft wordt gehouden. Gij
hebt immers maar te kiezen tusschen al de knapen van den omtrek."
„Misschien ook wel tusschen al de heeren van de stad!" viel
het meisje hier spottend in.
„Zoo! Heeft een mynheer uit de stad je dus ook al hart cn
hand aangeboden Mag men den naam van den gelukkige weten,
die als vertegenwoordiger van de beschaving de meeste kans
heeft om verhoord te worden?"
„Mynheer Hein Kroneck is het niet," antwoordde Gonda met
een overmoedigen lach. „Die zit liever boven in de ijzerhutten
by den ouden Ambroos en kykt naar de bergen. Ik heb al
gedacht dat hy nooit meer den weg naar het dal zou vinden."
„En gy meent, dat ik beter deed de schoonc Gonda aan te
kyken dan de bergen? Eigenlijk hebt ge gelyk, maar ik heb
nu eenB een voorliefde voor dien ouden man daar boven. Zijt
gy jaloersch op Ambroos?"
Gonda liet deze plagery onbeantwoord en zeide op ernstigen
toon:
„Ia het waar dat gij eerstdaags met hem naar den Sneeuwtop
Binnenland.
De heer Hora Siccama schrijft aan het Dagblad, dat
hij het plan van eene zeehaven te Scheveningen nog niet
begraven acht. „Wij geven,' zoo schrijft hij, den moed
nog niet verloren. De voorwaarden van concessie waren
zóó bezwarend, dat daaraan niet kon worden voldaan en
dit dus met eene weigering gelijkstond. De aanvraag is
slechts voor den vorm teruggenomen om den voortgang
der zaak niet te belemmeren. Spoedig komt er nieuw leven in."
De Nederlandsche Schutterij-kader-Bond is te Utrecht
tot stand gekomen. Ter vergadering waren aanwezig
afgevaardigden uit Gouda 2, Amersfoort 2, Purmerend 1,
's Hage 2, Zutfen 2, Arnhem 3, Dordrecht 2, Delft 2,
Kuilenburg 1, Helmond 1, Doesburg 1, Tiel 1, Leiden 2
en Groningen 2, benevens 38 die als „toehoorders" van
hunne belangstelling blijk gaven. Tot leden van het
hoofdbestuur werden gekozen de heeren H. Damm en D.
G. Van Embden Jr. te Arnhem, E. Afman te Tiel, Boll
te 's Hage, De Gaay Fortman te Leiden en Pijselman te
Tiel.
Het stalvee in het zuidoosten van Friesland trekt
weinig koopers. De prijzen zijn dalende, zoodat de beste
koeien met f 125 f 130 betaald worden. Voor twee jaar
maakten de landbouwers voor hetzelfde soort vee ongeveer
f 100 meer.
Bij de nieuwe vrije verkiezing voor een hoofd-inge-
land van den polder Zijpe zijn uitgebracht op de heeren:
P. J. De Wit 27, H. Del ver 14, C. Groenveld 11 en P.
Berkhouwer 9 stemmen. Er zal alzoo eene herstemming
moeten plaats hebben tusschen de heeren P. J. De Wit
en EI. Delver.
Jl. Zaterdag is, in plaats van wijlen den heer Jb.
Kroon Kz., tot lid van het dageüjksch bestuur der banne
Oudkarspel gekozen de heer A. Borst, en tot hoofdingeland
van het waterschap Geestmerambacht, Oosterdijk en Molen-
geersen de heer G. Borst.
Bij de op jl. Dinsdag gehouden aanbesteding van
het onderhoud van de Hondsbossche zeewering en ecnige
daarbij belioorende binnenwerken, van 1 April 1886 tot
wilt gaan?"
„Ja zoodra het weer dat toelaat."
„Hm ik zou 't niet doen."
„Waarom niet? Hebt ge iets tegen dien ouden man?"
„Ik vertrouw hem niet recht."
„Ambroos Berghofer niet vertrouwen? Hij staat overal even
goed bekend."
„Dat kan wel wezen, maar ik ben in zijn bijzyn nooit op mijn
gemak. Ik zou liever geen woorden met hem krygen."
„Ik ook niet," stemde Hendrik lachende toe. „Ten minste
zou ik in dit geval wel op mijn hoede zijn; maar wees niet
bevreesd, Ambroos en ik zijn groote vrienden en zeker kan ik
geen beter gids vinden dan hy."
Gonda zag vóór zich en rolde de banden van haar boezelaar
om den vinger.
„'t Is mogelyk. Maar ik denk altijd aan wat vader eens van
hem verteld heeft. Die heeft Berghofer in zijn jeugd goed gekend,
toen hij nog gids was. De beste moet hij geweest zijn en hy
had dan ook altijd het meest te doen. Maar daar was hy eens
met een vreemdeling op den Sneeuwtop en toen kwam er een
onweer, zoodat ze niet verder konden komen, en toen zijn ze
verdwaald en toen
„Nu en toen?"
„Toen heeft Ambroos zich alleen in de vluchthutten gered en
de vreemdeling die is in de sneeuw omgekomen."
„Dat is zeker treurig; maar het is toch niet de schuld van den
gids als er een ongeluk gebeurt."
„Het had niet mogen gebeuren, zegt vader; want als Ambroos
toen het hoofd niet verloren en zichzelf niet ontzien had, zonden
zij beiden terecht zijn gekomen. Zoo erg was het weer niet en
zij waren nog beneden bij de kloof, waar de weg geen bezwaar
oplevert. Neen, 't is niet mooi van Berghofer, dat hy den vreem
deling in den steek heeft gelaten."
„Gonda, je vader vergist zich daarin," zeide Hein op stelligen
toon. „Ambroos Berghofer zou de laafcte zijn om iemand in den
nood te verlaten. Eer zoekt hij het gevaar op, dan dat hij het
ontloopt daarvan heb ik de bewijzen."
„Hij heeft het toen toch ontloopen," hield het meisje vol. „Hy
zat goed en wel in de hut, terwijl de vreemdeling in den sneeuw-
kuil geraakte en jammerlijk aan zijn eind kwam. Daar is toen
vrij wat over gepraat en het heeft hem ook veel kwaad gedaan.
Niemand wilde hem meer tot gids hebben, en van dien tyd af
heeft hy zijn broodwinning ook moeten opgeven.
„En toch moet die zaak zich anders hebben toegedragen.
Niemand kan immers van een gids, dien men betaalt, eischen,
dat hij zyn eigen leven op het spel zet ter wille van een vreemde,
en toch geschiedt dit bijna altijd en is de eer dier leden er mede
gemoeid. En de oude Berghofer, de yzersterke man, die met
al de gevaren op en tusschen de bergen vertrouwd is, zou laf
hartig gevlucht zijn en een hulpelooze aan zyn lot hebben over
gelaten? Dat geloof ik nooit!"
„Nu, als gij het beter weet, dan is het mij goed," hernam
Gonda, eenigzins beleedigd door die stellige tegenspraak. „Maar
ga liever niet met Ambroos naar den sneeuwtop; daar zou een
tweede ongeluk plaats hebben."
„Wat kan 't u schelen of mij iets overkomt?" zeide Hein
gekscherende, „of zou 't u van mij spijten? Eigenlyk moest ik
dien tocht wagen, om te weten te komen of gy je wezenlijk
bezorgd over mij maakt. Wat geeft ge mij als ik u een paar
takjes edclweis van den Sneeuwtop meebreng?"
Hiermede sloeg hij den ouden overraoedigen toon weer aan,
en ook Gonda scheen deze beter te bevallen dan het ernstige
en met 31 Maart 1887, is aannemer geworden J. Giltjes,
te Petten, voor f 22,240, en van liet driejarig onderhoud
van gebouwen, bruggen, sluizen enz., behoorende tot de
binnenwerken van den Hondsbossche, van 1 April 1886
tot en met 31 Maart 1889, J. Bos, te Zijpe, voor f 4100,
na loting, bij gelijke inschrijving, tegen G. D. Van Doorn,
te Amsterdam.
Jl. Zondag had, op initiatief van den burgemeester
van Kolhorn en Barsingerborn, eene vergadering plaats
van talrijke meergegoede ingezetenen dier gemeenten, ten
einde te overleggen, wat tot leniging der armoede aldaar
te doen was. De uitkomst dier vergadering was, dat in
de eerste behoeften der noodlijdenden werd voorzien en
door eenige landbouwers werk werd verschaft.
In het laatst der vorige week werd te Andijk eene
schuur in het veld, waarin zich p. m. 50 zak uien bevon
den, door eenige baldadige jongens uit Grootebroek in
brand gestoken. Aan een jongen van 16 jaar, die met een
werkman nog laat op het veld werkzaam was, is bet gelukt,
de daders, na vervolging van anderhalf uur over ijs en
velden, te achterhalen. Zij waren zes in getal en zijn bij
de politie bekend.
Als een bewijs, dat vaste goederen ook in de provincie
Utrecht in waarde gedaald zijn, meldt men, dat een in
1884 nieuwgebouw heerenhuis te Amersfoort, dat eene
uitgaaf van circa f 20,000 vorderde, nu niet meer dan
f 10,500 in publieke veiling kon gelden, terwijl eene
boerenhofstede, groot 17 hectaren, onder de gemeente
Hoogland, waarop ruim f 20,000 als hypotheek is verstrekt,
moest worden opgehouden op f 14,000.
Het sociaal-democratisch programma, dat dezer dagen
te Amsterdam verspreid werd, bevat de volgende punten:
1. Algemeen gelijk, direct kies- en stemrecht met ge
heime en verplichte stemming door alle Staatsburgers voor
alle verkiezingen van Staats- en Gemeentebestuur.
2. Directe wetgeving door het volk. Beslissing over
oorlog en vrede door het volk.
3. Algeraeenen weerplicht en dus afschaffing van staande
legers.
gesprek van zoo even. Lachend weigerde zij de gevraagde
belooning, doch scheen overigens de plagerijen van haar geleider
maar al te gaarne te hooren en bleef hem zeer zelden het antwoord
daarop schuldig.
Zoo bereikten zij de laatste helling van den berg, waar het
bosch eindigde en het groote grasperk, dat zich voor de villa
Rehfeld uitstrekte, begon. Juist kwamen zy onder de boomen
te voorschijn en barstte Gonda het uit van het lachen over een
grappig gezegde van haar geleider, toen zij zag dat hij op eens
eene achterwaartsche beweging maakte. Eén oogenblik scheen
hij zelfs van zins te zijn om te keeren, en toen zy de richting
van zijn blik volgde, werd zy de jonge mevrouw Rehveld gewaar,
die op een met mos begroeiden rotsbrok was gezeten, waarover
zij haar sjaal had uitgebreid.
Het was geen alledaagsche zaak, dat Eveline de hoewel slechts
geringe hoogte besteegmaar dien dag scheen zij dit zelfs zonder
hulp of steun van anderen gedaan te hebben, daar er niemand
in hare nabijheid was. In de rondom hecrschende stilte had zij
echter het luid en vroolijk gesprek reeds een poos gehoord en
ook de stem van haar jongen bloedverwant herkendeen strenge
uitdrukking stond althans op haar gelaat te lezen, die men anders
nooit daarop aantrof.
Hendrik was onwillekeurig blijven staan; maar nu hief hij
het hoofd min of meer driest op en trad op haar toe met die
koele beleefdheid, die hij altijd tegenover haar aan den dag legde.
„Gij hier, mevrouw? En zoo geheel alleen?"
Eveline beantwoordde zijn groet slechts met een lichte buiging,
en liet den blik vervolgens langzaam afdwalen naar het meisje,
dat hem gevolgd was en naast hem stond. Zy kende het mooie
dochtertje van den kastelein in het dal, dat thans een boersche
buiging voor haar maakte en eenvoudig: „Goedenavond!" wenschte.
Do jonge vrouw was anders goed en vriendelijk jegens iedereen
maar nu knikte zij slechts koel en voornaam met het hoofd en
zeide kortaf:
„Dank je, kind. Laat ik u niet storen in uw amusement,
Hendrik! Ge wilt Gonda zeker thuisbrengen."
Een donkere blos steeg den jongen man naar het gelaat. Hy
begreep de bedoeling van dit gezegde, die het meisje niet ver
stond, en uiterlijk bedaard, maar met blijkbaren nadruk ant
woordde hy
„Ge vergist u, mevrouw. Wij hebben elkaar maar toevallig
ontmoet en hier scheiden zich onze wegen. Goedenavond, Gonda
Groet je vader van mijl"
Gonda, die volstrekt niet vermoedde hoe pyolijk hare tegen
woordigheid op dit oogenblik voor haar geleider was, met wien
slechts het toeval haar werkelyk tezamen had gevoerd, vond dit
afscheid niet meer dan natuurlijk, daar zij thans vlak bij het
park waren en een zijweg van hier naar het dal voerde. Zij
knikte den jongen man vertrouwelijk toe, zeggende:
„Ik zal 't overbrengen. Kom maar gauw eens weer bij ons in
het dal, mijnheer Kroneck Goedenavond, mevrouw!"
Eveline antwoordde niet, maar zag het meisje na, dat nog eens
lachende omkeek en vervolgens opgeruimd en met flinken stap
den heuvel afdaalde. Nog een paar minuten bleef daarboven vol
slagen stilzwijgen heerschen, totdat dit Hendrik begon te hinderen
en hij wederom het woord opnam.
„Zou de avondlucht u geen kwaad doen? De zon is al onder."
t ïs een zomcrsche dag en ik heb nog iets warms bij mij,"
zeide Eveline op de sjaal wijzende. „Gij schynt zeer familjaar
met Gonda te zijn. Mijnheer Helmar had mij al verteld dat gy
dikwijls beneden in het logement kwaamt."
„Niet meer dan Guido zelf. Hy komt er in elk geval vaker