BOÊLHUIS, A TT 03XT MARCHÉ. OPENBARE VERKOOPINC. Makelaar OUDENHOVEN Een zeer netten en goed onderhouden Inboedel, DINSDAG 3o"MAAKT 1886, WOENSDAG 7 APRIL 1886, WOENSDAG 14 APRIL 1886, DINSDAG 20 APRIL 1886, C. BOONACKER, OPENBARE VERKOOPINC, Alles goedkoop en ter goeder trouw te F 1R Hl A De Magazijnen Au hou Marché zijn verkoopen, is de stelregel van het Huis ArUtiHp Rfl11filfï A11T grootste de best ingerichte en de best 4 tt T>r~i-KT inn/iTrri HNoUQo DUUülvHU I georganiseerde. Zij staan bekend alseene AU BON MARCHE NOUVEAUTÉ-MAGAZIJNEN. der merkwaardigheden van Parijs. Parijs. De Magazijnen All BON itltRf.lIF vergrooten zich voordurend, zonder geheel en al te kunnen voldoen aan den steeds grooter wordenden toevloed hunner cliënten. Nieuwe gebouwen zijn geopend, welke zeer uitgebreid zijn en van het Huis „Au Bon Marché" een eonigsi magazijn der wereld maken. De oppervlakte van het gebouw beslaat meer dan 10,000 vierkante meters (een bunder). Wij hebben de eer ter kennis der Dames te brengen, dat onze Geïllustreerde Catalogus «Ier Nouveautés voor het Zomerseizoen verschenen is, en dat hij op aanvrage franco toegezonden wordt. Wij zenden insgelijks franco op aanvrage stalen van al onze nieuwe Zijden- en Wollen Stoffen, Effen Lakensche en Fantasiestoffen, Tapijten en Meubelchits, enz. enz., benevens de Albums onzer nieuwste modellen Toiletten, Japonnen, Costumes, Confecties, Hoeden, Onder- en Bovenrokken, Ochtendjaponnen, Costumes en Mantels voor Meisjes en Jongens, Lingerie, gemaakt Linnengoed, Parapluies, Parasols, Handschoenen, Dassen, Bloemen en Veêren, Schoeisel voor Dames en voor Meisjes, Badcostumes, Articles de Paris, enz. Onze verzendingen geschieden vrachtvrij, van af 25 francs, met uitzondering evenwel van Meubels, Beddengoed en artikelen van een zekeren omvang en gewicht, volgens de bepalingen van den Catalogus. De Dames hebben slechts het bedrag onzer factuur, vermeerderd met de inkomende rechten, te betalen. {Het Huis AU BON YIAKIII heeft geene succursalen in Frankrijk noch in het buitenland. zal, op VRIJDAG 26 HAART aanstaande, des voormiddags te 10 uren, ten overstaan van den Griffier Mr. ABERSON, in het lokaal „TIVOL1" alhier, publiek verkoopen: bestaande in: Notenboomhouten Salon-ameublement, Mahonyhouten Linnenkast, idem Penantkast, Dames-Secretaire, Salon-, Ronde- en Vierkante Tafels, diverse Stoelen, Canapé, Pianino, Spiegels, Schilderijen, Pendules, Regulateur, Vloerkleeden en Karpetten, Veêren Bedden met toebehooren, Kachels, Porselein-, Glas- en Aardewerk, Gasornamenten en hetgeen verder daags vóór den verkoop van 10 tot 4 ure ter opgemelde plaatse te bezichtigen zal zijn. 's morgens 10 uren, ten huize van den Heer JAN BOONTJES, op Dijkstaal, onder Sint-M aarten; 's morgens 10 ure, ten sterf huize van den Heer C. F IJ N H E E R, aan de Wateringskant onder ISTleu we-TM lecior p 's morgens 10 ure, ten huize van de Weduwe G. KUIPER, in het Waarland, onder Haringcarspel en op 's morgens 10 ure, ten huize van ARIEN VLAMING, in het Waarland, onder Haringcarspel. Broeder bij biljetten. Notaris te Schagen. na bekomen rechterlijk verlof, te S c li a g n, op Donderdag 1 April 1886, bij opbod, en op Donderdag 8 April daaraanvolgende bij afslag, telkens des middags 12 uren, in het Koffiehuis „DE POSTHOORN aan de Marktplaats, van 1. Eene HUISMANSWONING met SCHUUR, ERF en LANDERIJEN, aan de Vennik, aan elkander gelegen in de gemeenten Barsingerhom, Haringcarspel en Schagen, kadastraal aangeduid respectievelijk in Sectie D, Nos. 396, 127a, 122, 130, 405, in Sectie C, N°. 172, en in Sectie D, Nos. 174, 188, 187 en 172, te zamen groot 11.83. 2. Eene HUISMANSWONING, met SCHUUR, ERF en LANDERIJEN, in de Wester-Campen, aan den Nieuwen weg, onder de gemeente Oude-Niedorp, kadastraal aangeduid in Sectie A, Nos. 692, 618 en 41, te zamen groot 4.89.55. Behoorende tot de nalatenschap van wijlen den Heer Jb. STAMMES Wz. Nadere informatiën geven de Notarissen A. VONK te Schoorldam en C. BOONACKER te Schagen. ZEGT HET VOORT. DE KOMIEK VAN MONTMARTRE. Naar het Fransch van Gaston Schaedler. Goeden avond, Karei, de groeten aan moeder Martin! Dag, kinderen, goeden avond en goeden nacht! De kraag van zijn dunne overjas opgezet, met de handen diep in de zakken, ging Martin, de komiek van Montmartre, met geregelden tred langs de straat; hij ging voorbij het café du théatre, volgde de rue d'Orsel, sloeg rechtsaf de rue des Martyrs in. Een paar minuten later hief hij het hoofd op en keek naar boven naar de vijfde verdieping waar, niettegenstaande het late uur, nog een venster verlicht was en een vroolijk effect maakte te midden van de duisternis. Toen ging hij welgemoed op het huis Zynde de eerste prys van het proza, uitgeloofd door Figaro Illustré. af, schelde, ging vlug langs de loge van den conciërge en sprong bij vier treden tegelijk de trap op naar de vijfde verdieping. Voordat hij zijn doel had bereikt, ging er een deur open en een oude vrouw, wier gezicht verlicht werd door een lamp, die zij in de hand hield, riep: „Ben jij het, Karei?" ;/Ja, moe; goeden avond, moe!" 1 Hij sloeg zijn armen om den hals der oude vrouw, kuste haar I hartelijk, deed de deur dicht en beiden gingen aan de tafel zitten, die netjes was gedekt. De kamer was door en door warm en gezellig. Onder het eenvoudig maal vertelde hij alle bijzonder heden van den avond, verhaalde met welke gedeelten van zijn rol hij succes had behaald; hij dischte allerlei bijzonderheden op van zijn kameraden; babbelde en lachte over alles. Moeder Martin luisterde aandachtig en lachte als een jong meisje, niet tegenstaande haar zestig jarenleunde achterover in haar grooten stoel en zag met liefderijken blik op haar /acteur." Martin hield zooveel van haar, zijn goede moeder!... Toen hij heel jong was en nog op school ging, was zijn vader gestorven en alle liefde van zijn moeder was toen op hem overgegaan; zij had hem wat meisjesachtig opgevoed, had duizend kleine zorgen voor hem gehad, sprong op, wanneer hij maar even hoestte en werkte dag en nacht, dat het hem toch maar aan niets zou ontbreken en zij al zijn wenschen zou kunnen voldoen, want zy kon hem niets weigeren. En toen hij een groote jongen was geworden en gezegd had: „Moedertje, ik wil acteur worden!" had zij toegestemd, wat meer is, zij had hem aangemoedigd, daar zij een groote toekomst voor hem droomde en hem reeds zag triomfeeren en toejuichen door een in geestdrift ontvlamd publiek,., en hij kwam in Montmartre, waar hij nog altijd was. Het was geen groot artist, dat is zeker, maar toch werd hy door de habitués van het théatre aangebeden; zijn mager gezicht met de roode, vooruitspringende jukbeenen, zijn grooten mond met do lange tanden, zijn krakende stem, die uit een klarinet scheen te komen, vooral zijn gulle manier om een grap te zeggen, deden het publiek stikken van het lachen, zoodra hij op het tooneel verscheen, en hij genoot in dat kwartier een schitterende reputatie. Verder dan Montmartre strekte zijn roem zich niet uit. Maar wat kon het hem schelen, hij werd immers bewonderd door zijn moeder Hij hield van zijn kalm, rustig leven, bij moeders pappot zooals enkelen zeidenhij begreep niet, waar hy het beter zou kunnen krijgen dan bij zijn moeder en als na de voorstelling iemand hem tot een feestje noodigde, antwoordde hij lachend: „Mijn moedertje wacht me." Eenmaal had Martin veel verdriet gehad. Toen hij op zekeren avond de koffiekamer was binnengekomen, hadden alle menschen geschreeuwd en gedreigd een uitdaging te zullen zenden, er was iets krijgszuchtigs in de lucht. Toen de komiek binnenkwam, reikte men hem een krant over; hy las een lang artikel, waarin de acteurs vreeselijk werden doorgehaaldvan al die beleedigingen begreep hij alleen dit: men beweerde, dat de acteurs niet in staat waren in het leven ware liefde te gevoelen. Toen hij 's avonds thuiskwam, gaf hij zonder een woord te zeggen, de krant aan zyn moeder, wees met den vinger op het bewuste artikel en toen zij het had uitgelezen, riep hij, terwijl er twee dikke tranen langs zijn wangen rolden: //Zeg eens, moe, is het waar, dat ik u niet innig liefheb?" Moeder Martin omhelsde hem hartelijk en riep met fonkelenden, uitdagenden blik „Laten ze maar eens kijken, of jy niet innig veel van je moeder houdt, mijn jongen Op een Decemberavond was het theater stampvol geweest, want het was de eerste opvoering van een stuk, dat in een grooten Parijschen schouwburg veel opgang had gemaakt. Niettegenstaande de felle koude, had moeder Martin er op gestaan die uitvoering bij te wonenbedenk toch eens, haar jongen zou de hoofdrol vervullen en zyn naam prijkte aan het hoofd van het programma. Het was een ware triomf voor Martin. Telkens als hij het tooneel verliet klonken luide toejuichingennooit had hij zich zoo met zyn rol vereenzelvigd, nooit zich zoo vrij bewogen maar dat was omdat hij te midden van het geheele publiek, maar één persoon zag, die was opgerezen uit haar stoel en in de handen klapte: zijn moeder! En dien avond speelde hij voor moeder Martin Toen het scherm na het laatste tooneel viel, werd Martin persoonlijk teruggeroepen. Moeder Martin was opgewonden, zij duwde de menschen, die haar in den weg kwamen, op zij om gauwer voort te komen en vatte post in de lange, donkere gang, waar de acteurs langs moestenzij vergat in haar vreugde een dikken, wollen doek om te slaan, dien zij op haar arm droeg: zij voelde geen koude, liep heen en weer, sprak hardop, werd ongeduldig en vond, dat hij nog nooit zooveel tijd noodig had gehad om zich te verkleeden. Eindelyk verscheen hijmet een sprong viel zij hem om don hals en fluisterde met een door tranen verstikte stem: „O! mijn jongen... mijn jongen!..." Martin sloeg zijn arm om haar heen, drukte haar aan zijn hart en zei snikkend: „Dus is u tevreden, moedertje?" „Vraag je dat nog!... o, mijn kind!" Dien avond scheen hun vertrek in de rue des Martyrs in een paleis herschapen, zoo gelukkig waren zij, zoo lachte de toekomst hun tegen en het souper, met champagne besproeid een ver rassing van moeder Martin was vroolijker dan ooit. Zij hadden zulk een goed leventje!... Den volgenden avond zag Martin, niettegenstaande zijn behaald succes, er zeer bezorgd uit; hij beantwoorde alle complimenten met een gedwongen lachje; hij maakte zich boos over alles, en hij, dio voor de goedheid zelf doorging, snauwde den costumier af, haastte zijn kameraden en spoorde den regisseur aan, de drie voorgeschreven slagen te laten hooren. „Wat heb je toch?" vroeg hem een van zijn kameraden. „Ik... niets... maar moeder Martin is niet wel; zij hoest, dat het my door de ziel snydt, en ik geloof, dat zy kou heeft gevat, terwyl zij my gisteren wachtte." „Och, het arme mensch! Maar het zal niet gevaarlijk zijn?" „Ik denk ook niet dat het gevaarlijk zal zijn!" riep Martin. Bij de gedachte, dat het gevaarlijk kon zijn, was hem een rilling over het lichaam geloopeu en was hij onder zijn blanketsel doode- lijk bleek geworden. Toen hij 's avonds thuis kwam vond hij, niettegenstaande de tafel voor twee gedekt was, moeder Martin te bed en haar toe stand scheen zeer verergerd; zy wilde toch lachen, uit vrees haar jongen anders ongerust te maken, vroeg naar de nieuwtjes van den avond en sprak over den triomf van den vorigen dag. Bij die herinnering geraakte zij zoo in geestdrift, dat zy de pyn in haar borst niet meer gevoelde. Toch verhinderde een droge, rauwe kuch haar het spreken, zonder dat dit echter iets aan haar goed humeur afdeed. Den volgenden morgen verklaarde de dokter, dat zij een bezetting op de borst had. Acht dagen later, toen hij van het tooneel kwam, zag Martin in de gang een buurvrouw van zijn moeder staan; zonder zich rekenschap te geven van zijn gevoel, werd hij eensklaps door een doodelijken angst aangegrepen. „Kom gauw, mijnheer Martin, uw moeder is erg ziek... Zij wil u zien." Hij hoorde haar niet meer. Hij liep voort, de voorbijgangers op zij duwende; hy zou hen omgeworpen, zelfs gedood hebben, als zij hem den weg hadden versperdwat kon hem dat schelen In een paar sprongen was hy de trap opmaar op het portaal gekomen, stond hij eensklaps stil, daar hij niet zoo hijgend en verward wilde binnenkomen. Een beverige stem, die achter uit de kamer kwam, wekte hem uit zijn verdooving. „Ben jij het, mijn jongen?" „Ja, moedertje," zei hy heel zacht, daar hij den mond bijna niet durfde open doen, uit vrees van te zullen schreien. Moeder Martin had zich doodsbleek opgericht in haar bed; met haar vermagerde armen vatte zij het hoofd van haar zoon, trok het naar zich toe, drukte een kus op zyn voorhoofd en steunde met angstige gejaagdheid: „Mijn jongen... mijn kind!... O... mijn lieve, beste vent!" En als had zij door een onbegrijpelijke wilskracht slechts op den terugkeer van haar zoon gewacht om den laatstcn adem uit te blazen, viel haar hoofd nu zwaar op het kussen neer, zonder dat haar armen het hoofd van „haar jongen" hadden los gelaten. Stil, somber, met stralend oog, dat koortsachtig blonk, zonder een woord te zeggen, zonder zelfs een traan te storten, van zijn woning tot aan het kerkhof Saint-Ouen, had Martin het lijk van zijn moeder gevolgd; alleen toen de lykbezorger3 dc touwen om de kist sloegen en haar ruw in het graf lieten glyden, terwijl een stroom van keisteentjes er op neerviel, dacht men, dat hij tusschen beiden wilde komenHij deed een schrede, maar stond stil, doodsbleek, met de oogen op de groeve gevestigd, kneep de vuisten ineen, zoodat de nagels hem in het vleesch drongen... en liet zich toen, zonder een woord te spreken, als wezenloos meevoeren door zijn vrienden, die, beangst door zijn kalmte, hem niet weder verlieten voordat hy in het theater was. Want hij moest spelen!... Den vorigen avond had men er geen voorstelling kunnen geven, omdat niemand hem had kunnen vervangen en de kameraden waren zoo vriendelijk voor hem geweest!.. Hoewel zij niet rijk waren, hadden zy zulk een mooien krans voor moeder Martin gezonden!... Hy kon hen nu onmogelijk in verlegenheid laten... dus, hij zou spelen! Hij speelde inderdaad en hij speelde bijzonder goed; hij deed de geheele zaal schudden van het lachenkunstenaar, ja, dezen keer was hij waarlijk kunstenaar! De toeschouwers applaudiseerdcn hem zonder einde en enkelen, die hem niet kenden, zeiden vol bewondering: „'t Is toch meer dan natuurlijk! Kyk eens, hy lacht zoo hartelyk, dat hem de tranen er van in de oogen komen." Alle spieren van zyn gelaat trokken samen, zyn groote, open mond rekte zich krampachtig uit en enkele tranen rolden uit zyn oogen en vormden witte strepen op zijn rood geverfde wangen en maakten zulk een dwaas effect, dat het publiek stikte van het lachen. Eindelijk was de voorstelling afgeloopenMartin ging naar zijn kamertje, verwisselde vlug van costuum en ging heen zonder zijn blanketsel af te wasschen. De kameraden wilden hem tegen houden, hem met zich nemen, maar niettegenstaande hun aan dringen, antwoordde hij niet, hij scheen stom en doof; eindelijk zei hij zacht met een vriendelijk lachje: „Wel neen, mijn moedertje wacht my!..." En allen gingen diep bewogen heen; zij hadden eerbied voor zijn groote smart. De sneeuw viel in dikke vlokken neer. Martin zette zijn kraag op, stak de handen in zijn zakken en sloeg even machinaal als altyd den weg naar de rue des Martyrs in. Toen hy zyn woning had bereikt, stond hij stil en hief het hoofd op; maar er brandde geen licht achter het venster op de vyfde verdieping. Hijgend, zenuwachtig, bevend, door een plotselingen angst aan gegrepen, vluchtte hij, rechtuit loopend, met duizelend hoofd. Zonder er zich rekenschap van te geven, had hij den langen weg gevolgd, dien de lijkstoet dien morgen had genomen. Hij klom over den tolboom en sloop een minuut of wat later langs de muren van het kerkhof; met de vlugheid van een kat klemde hij zich aan den muur vast, klom er tegenop en was met één sprong er over. Geheel verbijsterd liep hij langs de graven, over de steenen, die op zijn weg lagen, zonder een stap verkeerd te doenzijn lang, mager lichaam scheen een spookgestalte, die nit een der graven was opgestegen. Eensklaps stond hij stil. Voor hem in de versch gespitte aarde stond een zwart, geschilderd kruisje, waarop in den maneschijn de naam van Martin in witte letters schitterde. Hij wankelde en viel op de knieën, het geheugen keerde terug... hij herinnerde zich alles!.... In zijn hoofd verdrongen zich de herinneringen van zijn geheele levenhij riep zijn moeder onder het slaken van smartelijke kreten, weende, sloeg zich tegen het voorhoofd.... maar alleen in de verte, achter op het kerkhof, herhaalde de echo zijn klaagtonen. Zijn geheele binnenste werd als het ware uit zyn verband gerukt; zijn hart dreigde te bersten zijn hoofd was geheel in de war; hy kroop over den grond en wentelde zich over het versche graf, terwijl de aarde hem in den mond kwam. Maar eensklaps lag hij stil, een glimlach kwam op zijn lippen.... uit de diepte, zeer diep uit de aarde, klonk een stem, een geliefde, teerbeminde stem, de stem van moeder Martin en die stem zei: „Ben jij het, mijn jongen?" „Hier ben ik, mijn lief moedertje!" riep hij en viel bewuste loos neer; zijn lichaam zakte diep in den lossen grond '8 Morgens deden de kerkhof knechten hun gewone ronde; toen zij voorby een nieuw graf gingen, zagen zy een vormlooze klomp, geheel onder sneeuw bedolven. „Zeker een arme hond, die op het graf van zijn baas is omge komen," zei een der knechts er op afgaande, maar hij deinsde verschrikt terug: „Het is een mensch!" Hij bukte zich, legde de hand op de plaats van het hart en zei eenvoudig, terwijl hij zijn pet afnam: „Hij is dood!" Het lichaam was geheel in den grond gedrongen; de wachter tilde het op, wischte de modderige sneeuw van het gelaat en het hoofd van Martin vertoonde zich.... En zijn halfgeopende mond, waarop de dood den glimlach der hoop had gedrukt, zyn lachende mond met de breede lippen van den komiek, scheen nog de woorden te spreken: „Hier ben ik, lief moedertje!" Snelpersdruk van A. A. Bakker Cz., Nieuwediep.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 4