HELDERSCHE EN NIEUWED1EPER COURANT. Nieuws- en AivertentieMad voor Hollands Noorderkwartier. 1886. N". 41. Jaargang 44. Zondag 4 April. Uitgever A. A. BAKKER Gz. DE GELUKSBLOEM. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. Prys der Ad ver ten tien: Van 11 regels 60 cents, elk» regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. franco per post 1.20. B UREAU: MOLENPLEIN. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Een Gouden Ju bi lé. Er zijn in den jongsten tijd weieens stemmen opgegaan tegen het aanhoudend feestvieren, tegen de zucht om als naar iedere gelegenheid te grypen, die ook maar cenige aanleiding geeft om een gedachtenisfeest te organiseeren. En er bestaat waarlijk reden, om tegen die jubileer-woede te waarschuwen. De waar deering van wezenlijk groote verdiensten zal er op den duur onder lijden, als men voortgaat onophoudelijk feestgeschenken aan te koopen, feestprogramma's samen te stellen, feestliederen aan te heften, 't Leven is veel te ernstig om het te besteden, van feestzaal naar feestzaal dartelende. Doch, hoezeer we gezind zijn om te stryden tegen het gedurig feestvieren, wanneer er werkelijk aanleiding bestaat om verdiensten te huldigen, dan plaatsen we ons gaarne in de rijen van hen, die onverdroten y ver en veeljarige plichtsbetrachting op feestelijke wijze willen gedenken. Dan willen we niet achterblijven om de verdiensten van den jubilaris te huldigen; dan willen we volgaarne deelen in de pogingen om den feestvierende van onze hoogachting en waardeering blijk te geven. Zulk een aanleiding om een jubilé mede te vieren bestaat weldra voor ons, als de Heer H. Daarnhouwer, Hoofd eener Gemeenteschool en Directeur der Normaallessen alhier, op Dins dag 6 April a. s. den dag herdenkt, waarop hij vóór eene halve eeuw de gewichtige betrekking van Hoofdonderwijzer alhier aan vaardde. Medegerekend den tyd, dat de Heer Daarnhouwer als kweekeling en als hulponderwijzer dienst deed, zal hij op zijnen feestdag niet minder dan 58 jaren bij 't Lager Onderwijs te dezer plaatse werkzaam geweest zijn. In den jare 1836 werd de Heer D. benoemd tot Hoofdonder wijzer te Koegras, onder deze gemeente. Gedurende ruim 5 jaren was hy daar hoogst nuttig werkzaam. Algemeen werd zyn onderwijs er gewaardeerd. Voor vele bewoners van dit afgelegen deel der gemeente was bij bovendien een vriend, die aller achting en genegenheid wist te winnen. In 1841 werd de heer D. door den Raad dezer gemeente verplaatst naar de toen nieuwgebouwde school aan de Weststraat, waar de aanstaande jubilaris sedert is werkzaam geweest. Tot het besluit van zyne verplaatsing werkte niet weinig mede de door hem betoonde ijver en toewijding in 't vervullen der Hoofd onderwijzers-betrekking te Koegras. Een hoogst belangrijke werk kring opende zich nu voor den bekwamen onderwyzer. De school, aan wier hoofd hij geplaatst was, telde weldra een groot, zeer groot aantal leerlingen en 't aantal hulponderwijzers was onder de werking der schoolwet van 1806 zeer beperkt, 't Gebrek aan 10) Door E. Werner. Sedert Hein eens na een grooten tocht vermoeid en hongerig by Berghofer aangekomen en door dezen gastvrij ontvangen was, had zich een soort van vriendschap tusschen beiden ontwikkeld, die wellicht juist op hunne zeer van elkaar afwijkende eigenschappen berustte. De oude, in zichzelf gekoerde boer, die een vreemdeling nauwelyks te woord stond en zelfs tegen zijn gelijken barsch en achterhoudend was, vatte een zekere voorliefde op voor den jongen, levenslustigen stedeling, die met zyn gunstig uiterlijk en opgeruimd humeur aller harten veroverde. Het was alsof iets van den zonne schijn, die den jongen man uit de oogen straalde, die harde, gesloten natuur had doen ontdooien. Mijnheer Hein had hem «betooverd," zooals hy zelf placht te zeggen, en van dezen liet hy zich dan ook alles welgevallen. De hofstede lag op een uitgestrekt weiland aan den voet van den hoogen, spits toeloopenden berg, die het geheele jaar met sneeuw was bedekt en hieraan vermoedelijk zijn naam te danken had. In het midden gespleten, verhief de top zich steil en schyn- baar ontoegankelijk hemelwaarts, terwijl men in die spleet een groot ijsveld de sneeuwgroeven zag lichten en en flikkeren. Het lage huis met de kleine vensters en het met platte steenen belegde dak zag er nietig en armzalig genoeg uit in die grootsche omgeving, en toch was het zóó stevig gebouwd, dat geen sneeuw of stormen het konden deren. Hoeveel winters waren al daarover heen gevaren 1 en nog altyd was het even hecht en sterk staande gebleven als zijn eigenaar, dien ook de last der jaren niet had kunnen buigen. Wél was het schoon in die eenzaamheid, verheven boven al de bosschen en weilanden, boven al de dalen en rotskloven, die de schemering reeds in een geheimzinnig duister begon te hullen. Maar hier was alles nog licht en gloed; warm en met een gouden glans breidden de laatste stralen der ondergaande zou zich over de groene weiden uit. Enkel rust en kalmte schenen uit den helderen hemel neer te dalen, en het avondrood kleurde do bergtoppen in hot rond. Men hoorde niets dan het ritselen en druppelen van de waterstralen, die de lentelucht der laatste dagen uit hunne verfctyving had doen ontwaken en die nu van den Sneeuwtop afvloeiden, om zich in de dalen tot beken te vereenigen, en daartusschen klonken van tyd tot tijd de belletjes van het vee op den nabygelegen Alp. Hendrik zat zwygend en als verloren in den aanblik van het gebergte. Hij ontwaakte als uit een droom, toen Ambroos na eenigen tijd het woord tot hem richtte. «En dus gaat ge over drie dagen weg en wanneer komt ge weer?" «Denkelyk niet voor het volgend jaar. Zoolang zal ik geduld moeten hebben maar ik zal dikwijls naar deze streek terug verlangen." «En zou dat alleen om de bergen zyn?" vroeg de boer met een zweem van by hem hoogst zeldzamen humor. «Ik geloof zeker, mijnheer Hein, dat ge daar beneden een liefje hebt. Ge komt my zoo vreemd voor!" Een verraderlijke blos steeg den jongen man naar de wangen, maar hij schudde lachend en ontkennend het hoofd. «Hoe bedenkt ge het, Ambroos? Wilt ge my soms ter verant woording roepen, evenals straks die dolle knaap, die mij op den openbaren weg overviel en my in het aangezicht durfde zeggen, dat ik op zyne Gonda verliefd was?" d.' noodige hulp was zeker wel ontmoedigend. Toch, en vaak onder weinig opbeurende familie-omstandigheden, was de Heer D. steeds vol ijver, vol toewijding werkzaam; toch betoonde hij zich te allen tijde de vaderlijke vriend zijner leerlingen, en werd de inrich ting van onderwijs, door hem bestuurd, onder de beste scholen van het district gerangschikt. In weerwil van al de bemoeiingen, die de school dagelijks van hem vorderde, wist de Heer D. tijd te vinden om knapen, die lust en geschiktheid voor de betrekking van onderwijzer betoonden, daarvoor op te leiden. Van eene Normaalschool was toen nog geen sprake, evenmin als van eenige vergoeding voor tijd en moeite, aan de opleiding der kweekelingen besteed. Weldra werkte de Heer D. met zijn collega, den Heer J. Van der Haar, samen en reeds een paar jaar vóór het tot stand komen der Normaallessen, bestond hier zelfs eene gemeentelijke kweekschool voor de opleiding van onderwijzers, waarvan beide genoemde Heeren Directeuren en Leeraren waren. In 1859 werd de Heer D. onderwijzer, in 1869 Directeur der Normaalschool alhier en in December 1884 vierde hij zijne 25jarige werkzaamheid aan deze belangryke inrichting. Hoevele menschen, in onderscheiden rang en stand hier en elders, danken aan den heer D. het onderwijs, dat hun in staat stelde om öf met die kennis gewapend den strijd om 't bestaan aan te vangen, óf om het geleerde voort te zetten, ter verkrijging van meer wetenschappelijke betrekkingenHoe talloos velen danken den heer D. zyne nooit genoeg gewaardeerde lessen en vermaningen, zijne door eigen voorbeeld gestaafde aansporing, om steeds het pad der deugd te bewandelen, en met God en met eere door de wereld te komenHoevele onderwijzers, waaronder een aantal Hoofden van scholen, zoo hier te lande als in Oost-Indië, zijn den heer D. hoogst erkentelyk voor een zeer belangrijk deel hunner degelyke opleiding toteeno zoo nuttige, eervolle betrekking in 't maatschappelijk leven. De feestviering op a. s. Dinsdag zal, we zijn daarvan zeker, algemeene instemming vinden bij de onderwyzers en onderwijze ressen in deze gemeente in de eerste plaats, maar ook bij auto riteiten en niet het minst bij de vroegere leerlingen van den jubilaris, die aan hem zooveel te danken hebben. Opwekking en aansporing om belangstelling en deelneming te openbaren, ligt niet in ons plan, en zal ook wel geheel overbodig zijn te achten, 't Was ons doel slechts om met een enkel woord te wijzen op de vele verdiensten van den feestvierendeop de aanleiding, die er voor de ingezetenen dezer gemeente bestaat, om op a. s. Dinsdag hulde te brengen aan den man, die 58 jaren lang werkte in 't belang van Helder's jeugd. «Wie heeft u dat gezegd?" vroeg Ambroos, opmerkzaam geworden. «Een man, dien ik voor het eerst van mijn leven zag, toen ik hem daar beneden ontmoette. Vinzenz Ortler noemde hij zich. Gij kent hem zeker, want hij zeide juist by u geweest te zyn." Het gelaat van den ouden boer betrok. Hij staakte zijn werk. «Vinzenz? Ja, die is hier geweest. Dus waart gij het, dien hij bedoelde! Mynheer Hein, ik raad u tot uw eigen best laat het meisje met rust! Met Ortler is geen gekscheren!'' «Zou ik hem zijn meisje willen afnemen Ik denk er niet aan «Nu, als gy het niet doet, dan denkt Gonda daaraan. Vinzenz is woedend, wyl ze op het punt stond hem te laten loopen." «Om mijnentwille?" «Ter wille van een vreemdeling, die haar overal naloopt en mooi weer met haar speelt en dat zijt gij zeker? Maar ik zeg u nog eens: bemoei u niet verder met het meisje 't loopt anders nooit goed af." De stem van den ouden man klonk verstoord, terwijl hij die waarschuwing tot Hendrik richtte; maar deze zag hem vragend aan. Eensklaps scheen hem een licht op te gaan, en tevens verspreidde een minachtende uitdrukking zich over zijn gelaat. «O zoo!" mompelde hy. «Nu begin ik iets te begrijpen! Daarom bestudeert zeker iemand het volksleven 'in de herberg ginds in het dal en «walgt" hij van die ruwe elementen! Zie mij maar niet zoo knorrig aan, Ambroos, want ge vergist uIk ken die mooie Gonda wel en heb soms in de herberg met haar gepraat en gelachen, zooals elke bezoeker doet. Een paar dagen geleden ben ik haar toevallig tegengekomen en een eind met haar voortgegaan, on toen zal die dorps-Othello ons gezien hebbenNu begrijp ik pas zijn bedreigingen en waarom hij zoo boos op my was. Hij moet zich daarmede maar tot een ander wenden, want hy vergist zich in den persoon. Ik verzeker u, dat er niet de minste vertrouwelijkheid tusschen het meisje en mij bestaat." Deze woorden k.onken zóó stellig en de jonge man zag den ouden daarbij zoo eerlijk en oprecht in de oogen, dat diens somber gelaat eenigszins opklaarde. «Als gy dat zegt, zal 't wel waar zyn," merkte hij aan «Maar dan moet ge Vinzenz ook aan het verstand brengen dat hy zich vergist. Anders kon het nog slecht voor u eindigen." «Zou ik hem soms achternaloopen en zoete broodjes bakken riep Hein knorrig. «Neen, daarvoor was hij al te brutaal! Als de y verzucht hem zoo dol en blind maakt, dat hij op den eersten den besten aanvalt, zonder te vragen of hij wel den rechten persoon voor zich heeft, dan moet hij ook de gevolgen maar dragen. Laat Gonda hem maar inlichten ik doe het niet!" Hy leunde achterover en wijdde zijne belangstelling opnieuw aan de bergen. De omliggende kruinen baadden thans in purper en ook de hoogste van allen, de Sneeuwtop, werd allengs met een rooden glans overtogen. Het ijsveld in de sneeuwgroeven, dat een verstyfden stroom geleek, die zich in het dal wilde uitstorten, maar door een hoogere macht in bedwang werd gehouden, schitterde met een rozerooden gloed; maar de kleuren werden van minuut tot minuut donkerder. Berghofer had zyn werk weer opgenomen, maar schudde bezorgd het hoofd. «Heeft Vinzenz u gedreigd, zegt 'ge? Dan moet ge u toch in acht nemen. Die dreigt niet alleen die slaat ook toe!" «Nu, dan zal hy ondervinden, dat ik mij ook niet alles geduldig laat welgevallen. Ditmaal heb ik de geheele zaak nog In do zitting van dun Gemeenteraad van den 2 Maart 11. werd, op zijn daartoe gedaan verzoek, aan den heer Daarnhouwer een eervol ontslag verleend uit zijne betrekking, tegen 1 Mei a. s., onder dankbetuiging voor de vele en veeljarige goede diensten, aan deze gemeente bewezen. De laatste schooldag in April zal dus voor den achtenswaardigen man de reeks van jaren besluiten, die hij wijdde aan de opleiding van het opkomend geslacht. Mogen dan voor hem nog verscheidene jaren van rust volgen, in 't genot eener goede gezondheid! Moge hij nog in zijn ouden dag veel vreugde en genoegen belevenEn moge hij het voorrecht smaken om van zijn werken en streven de vruchten te zien in de welvaart en in 't geluk zijner vroegere leerlingen, die de lessen en 't voorbeeld van hun leermeester in 't leven trachten na te volgen! Blnnenlano. Rijks-Postspaarbank. Gedurende de maand Febr. 1886 is ingelegd f 536,158.40 en terugbetaald f 306,999.12 Dus meer ingelegd dan terugbetaald f 229,159,27^. Aan het einde der maand Januari was ten name der ver schillende inleggers ingeschreven f 6,645,284.90, zoodat het gezamenlijk tegoed der inleggers aan het einde der maand Februari bedroeg f 6,874,444.17^. In den loop der maand Februari zijn 3453 nieuwe boekjes uitgegeven; 739 zijn er geheel afbetaald, zoodat er aan het einde der maand 118,917 in omloop waren. Jl. Donderdag herdacht de Rijks-Postspaarbank het eerste lustrum van haar bestaan. Vóór vijf jaren begon zij hare diensten het publiek aan te bieden en in dien tijd heeft zij zich buitengewoon ontwikkeld. Gedurende dien tijd zijn ingelegd 16^ millioen gulden, terugbetaald ruim 91 millioen, verdeeld over circa één millioen inlagen en 200,000 terugbetalingen. Door het hoofdbestuur der Hollandsche Maatschappij van Landbouw is besloten, omtrent de herziening van de belastbare opbrengst der ongebouwde eigendommen een plaatselijk onderzoek te doen instellen. Daartoe zijn uitge- noodigd de heeren: Th. J. Waller te Anna Paulowna,"C. J. Van der Oudermeuler. te Wassenaar en J. Zaaijer Pzn. te Dirksland. Nader vernemen wij uit Twisk, dat verbrand zijn 4 boerenplaatsen, nl. van G. Zijp Gzn., C. Kok en H. als een grap beschouwd; ik wist eigenlijk volstrekt niet wat hij meende. Maar komt hij mij nog eens met die praatjes aan boord en wil hij niet naar rede luisteren, dan zal ik hem toonen dat ik hem noch zijn buks vrees." «Als het dan nog vroeg genoeg is," merkte Ambroos bedaard aan. «Zijn kogel kan u bereiken, eer ge hemzelf te zien krijgt.'' Hoe? Zoudt ge denken, dat hy mij uit een hinderlaag zou kunnen treffen?" «Waarom niet? Dan was hij in zijn recht." «In zijn recht?" viel de jonge man verstoord uit. «Ambroos, zijt ge krankzinnig?" «Nu, niet tegenover u, mijnheer Hein, dat spreekt van zelf, maar tegenover dien ander, die hem het meisje afhandig maakt. Als hij dien neerschiet «Dan zou het toch ook een moord, en sluipmoord zijn!" Ambroos liet een rouwen en kort afgebroken lach hooren. t Zou zijn verdiende loon zijn, niets meer,« zeide hij hard cn stug, «en ik zou Vinzenz daarom geen kwaad hart toedragen. Wat zal men anders doen, als het meisje dwaas genoeg is met open oogen haar ongeluk tegemoet te gaan en van eerlijke ver keering niets weten wil?" «Dan moet men open en ruiterlijk voor zyn liefde strijden," verklaarde Hein met nadruk. «En als men niettemin wijken en voor een slechteren het veld ruimen moet wel nu, dan was de uitverkorene ook niet veel waard en moet men zijn leed verkroppen." «Zoo, moet men dat?" barstte de oude man met bitteren hoon uit. «Ik zeg u dan, men verkropt het niet, en dat behoeft ook niet. Het meisje wil wel, als men maar met haar weet om te springen en die ander uit den weg is. Maar uit do weg moet hij anders heeft men nooit rust." Hein zag hem verbaasd aan. Voor de eerste maal trof hem op Berghofer's gelaat een zonderlinge uitdrukking, een koele, wreede trek. Daarbij waren de grijze wenkbrauwen dreigend saamgetrokken, terwijj de bruine gespierde vuist zich om den bijlsteel klemde, alsof 't een wapen was. 't Was waar, die bergbewoners waren in velerlei opzichten nog onbeschaafd en onontwikkeld en huune begrippen van recht en onrecht lieten in juistheid menigmaal veel te wenschen over. Ambroos vond het blijkbaar niet meer dan natuurlijk, dat men zyn medeminnaar uit den weg ruimde, al moest men desnoods een kogel te baat nemen. «Ge spreekt, alsof gijzelf die ijverzucht gekend hadtzeide de jonge man eindelyk. «Hebt gy in uwe jeugd ook liefde en leed ondervonden?" Ambroos lachte wederom weer diezelfde rouwe lach, die zoo akelig klonk. «Nu, lang heeft dat leed niet geduurd," antwoordde hij. «Ik heb er bij tijds een eind aan gemaakt. Toen ik een vrouw gevraagd had en we al op trouwen stonden, is er ook zoo'n smeerlap met allerlei mooie praatjes gekomen en heeft haar het hoofd op hol gebracht. De heeren uit de stad hebben daarvan zoo den slag 't is een vreemdeling geweest." Hein hief eensklaps het hoofd op. «Een vreemdeling hcrhaaldde hij op vorschenden toon. «Soms een van de toeristen, die zomers het dal bezoeken?" «Ja, maar ik heb hem weggestuurd zoodat hij vergat om weer te komen." De jonge man stond plotseling op en week een stap achteruit. Hein was niet vreesachtig van aard, maar toch overviel hem een rilling by den blik, die deze woorden vergezelde. Hij drukte

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1