EN HELDERSCHE NIEUWEDIEPER COURAIÏT. Nieuws- en AMriieklai voor Hollands NoorMwartier 1886. N°. 42. Woensdag 7 April. Jaargang 44. Uitgever A. A. BAKKBE Cz. DE GELUKSBLOEM. „Wij huldigen hel goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. Prijs der Ad ver tent iën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. franco per post 1.20. B UREAU: MOLENPLEIN. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. De vertrekdagen der mails naar Oost-indië gedurende de maand April zijn als volgt 7 April Hollandsche mail (uit Amsterdam). 10 April Fransche mail (over Napels). 16 April Engelsche mail (over Brindisi). 17 April Hollandsche mail (uit Amsterdam). 17 April Hollandsche mail (over Marseille). 24 April Fransche mail (over Napels). 27 April Hollandsche mail (over Marseille). 28 April Hollandsche mail (uit Amsterdam). 30 April Engelsche mail (via Brindisi). Laatste buslichtingen aan het Postkantoor te Amsterdam: Ned. mail (uit Amsterdam) brieven 8 u. 's morgensdrukwerken den vorigen avond 8.45. Ned. mail (over Marseille) brieven 4.30 u. 's avonds; druk werken 2 u. 's avonds. Fransche mail, brieven 4.30 u. 's avondsdrukwerken 2 u. 's av. Fransche mail (Napels) brieven 11 uur 's morgens; drukwerk 10 u. 's morgens. Engelsche mail, brieven 11 u. 's morg.; drukwerken 10 u. 's morg. Om van de aansluiting te Brindisi zeker te zijn, is het raad zaam daags te voren, op hetzelfde uur, van de voorloopige ver zending gebruik te maken. Binnenland. Meer nog dan de meesten zijner landgenooten behoort een welgezind Hagenaar den terugkeer der lente met vreugd te begroeten, zoo meldt men o. a. uit de Residentie aan de Zwolsclie Crt. Als bewoner der ooievaarstad voelt hij toch iets in zich kloppen bij het aanbreken van het jaar getijde, dat ook de ooievaars allerwegen terugbrengt. Bovendien coquetteert hij graag een beetje met de stad zijner inwoning, en hij weet dus natuurlijk ook, dat het lentekleed overal een sieraad haar bijzonder goed staat, die langs pleinen en grachten zoo mild met veel soortig geboomte is getooid. Daarbij komt, dat met het voorjaar allengs de klachten verstommen, althans zeer ver flauwen, die de winter steeds zoo overvloedig doet rijzen, en indien Kamer of Regeering zijn goed humeur ten minste niet op al te harde proef stellen, is hij dus als April haar intrede doet bijzonder wel in zijn schik, en flaneert langs 's Heeren straten met dien blik van bourgeois Door E. Werner. De gasten van mevrouw Rehfeld zouden vertrekken. Nog heden wilden zij naar het station rijden, om den volgenden dag van daar naar de residentie terug te koeren. De raadsheer Kroneck was in eon min of meer gedrukte stemming; hy had stellig gehoopt dat zyn zoon als Corry's verloofde zou vertrekken, maar die hoop was niet vervuld. Eveline had hem vriendelijk, maar op afdoende wijs gezegd, dat hare dochter nog te jong was om zich te engageeren en dat men haar althans tot het volgend jaar vry moest laten. Kroneck kon eigenlijk niets hiertegen inbrengen. Het jong meisje was immers onlangs nog pas zestien jaren oud geworden; maar het verwonderde hem toch wel eenigszins, dat Eveline, die zich eerst zoo geneigd had betoond om de zaak te bespoedigen, thans uitstel verlangde, en hy gaf zijn zoon eenig en alleen de schuld daarvan. Die Hein, die deugniet, was in staat al zijn schitterende voor uitzichten te verspelenOndanks slle vermaningen had hij zich hier van zijn lichtzinnigsten kant leeren kennen, en als hy nu naar de residentie terugkeerde, begon het oude leventje natuurlyk opnieuw. Zijn aanstaande schoonmoeder scheen op de eeDe of andere wijs iets daarvan vernomen te hebben, en als zij soms nog eens nadere berichten inwon, kon het geheele plan in duigen vallen. Hij had dit Hein telkens voorgehouden, maar zonder eenig gevolg. De jongen bracht zijn vader bijna tot wanhoop met zijn voortdurend verzet tegen het «huwelijksjuk." Het was inderdaad onbegrijpelijk, hoe zulk een nauwgezet en gemoedelijk man, zulk een voorbeeldig raadsheer aan dien mis lukten spruit kwam, die het zeker nooit tot raadsheer zou brengen. Ja, als hij het geluk had gehad zulk een gevierden, voortrcffe- lyken zoon als Guido Helmar te bezitten! De oude heer maakte in gedachten menigmaal deze parallel, die hy dan gewoonlijk sloot met een zucht over de onrechtvaardigheid van het lot. Voor het laatst hadden allen zich nog eens in het salon verzameld. Hendrik gaf opnieuw blijk van zijn gebrek aan gevoel, daar hij, geheel onbekommerd over het op handen zynde afscheid, allerlei gekheid met Corry zat te maken, die ook van haar kant niet tegen de scheiding scheen op te zien, en in zyn vroolyke stemming deelde. Des te droefgeestiger was de groep bij Eveline's fauteuil. De raadsheer staarde ernstig voor zich uit; in deze oogenblikken traden allo baatzuchtige berekeningen op den achtergrond, bij de gedachte dat hij de jonge vrouw waaarschijnlijk nooit zou terug zien. Zeker zou zy den volgenden zomer niet beleven, als men plan had gemaakt weer tezamen te komen. Daarvoor behoefde men maar een blik op haar gelaat te werpen, dat er dien morgen zoo ontzaglyk bleek en lijdend uitzag. Zij schreef dit wel is waar aan een slapeloozen nacht toe, maar men kon duidelijk merken dat zij bovendien geschreid had, en hiervan wist zy geen rekenschap te geven. Helmar ontdekte de sporen dier tranen met innige voldoening, daar zijn aanstaand vertrek ze natuurlyk had uitgelokt. De afwyzingng, die hij ontvangen had, bracht hem niet van stuk. Eveline had maar neen gezegd, wijl ze hem en zyn roem als dichter te hoog schatte, om hem aan het ziekbed eener lijdende wederhelft gekluisterd te houden. Zij stelde zijn geluk boven het hare en wendde zich met bloedend hart van den «zonnestraal" af. Deze had echter volstrekt geen plan afstand van haar te doen. Hy deelde juist zyn voornemen mede, na verloop van eenige maanden naar het hem zoo dierbaar geworden dal terug saiisfaitdie hem naai- hij meent gunstig van de meeste andere stervelingen onderscheidt. Toch kan juist nu bij een wandeling door de voornaamste winkelstraten dat genoegen niet onvermengd zijn. Op al te veel plaatsen toch ontwaart inen het woord «liquidatie" achter de spiegel ruiten en men weet maar al te goed, dat de jaren, waarin van tijd tot tijd de affaires geliquideerd werden, omdat de eigenaar zijn schaapjes op het droge had, ver achter ons liggen. Die welvarende winkelstand, waarvan vroeger en met recht gesproken werd, is als 't ware een schaduw beeld uit den voortijd geworden, en dus vraagt men zich af, wie de vele nog leege winkels in de Passage zullen gaan betrekken, alsmede voor wie eigenlijk de talrijke magazijnen, welke in de nieuwe Prinsenstraat met groote snelheid verrijzen, bestemd zijn. In laatstgenoemde trekt op den hoek der Nobelstraat de groote, nieuwe zijgevel van Eigen Hulp de aandacht, en zeker zijn er weinige gebouwen te Amsterdam, die zoovelen met leede oogen aanzien, als juist deze stichting, wier uitdagend optreden «the struggle for life" voor de kleine neringdoenden niet weinig verzwaart. Een eindweegs verder, op den hoek der Molenstraat, prijkt een ander gebouw met nog fierder gevel, maar de concurrentie, welke van daar zal uitgaan, rooft aan niemand de nachtrust. Dédr toch heeft de stad haar nieuwe gemeente-apotheek gebouwd, die met Mei zal geopend worden; en met welgevallen zien velen den sier lijken en kloeken gevel aan, die in deze breede straat een zeer goed figuur maakt. Men moet de spraakmakende gemeente dan ook geheel gelijk geven, toen zij dezen bouw met den naam van «pillenpaleis" doopte, en er is dan ook zoowel bij de keus van dit dure hoekje als bij den aanblik der grootsche afmetingen menig verwijtend woord aan den gemeenteraad en speciaal aan B. en W gericht over de weelderigheid, waarmee ten dezen met de gelden der stad wordt omgesprongen. Indien wij onze wandeling voortzetten, zouden wij ook elders nog vele malen winkelhuizen in wording aantreffen, maar het is reeds meer dan genoeg om tot de uitspraak gerechtigd te zijn, dat de overbouw, die reeds langen tijd te kceren en dan het najaar hier door te brengen. Tot zijne verbazing vervroolykte ook dit bericht de jonge vrouw nog niet zij glimlachte wel even, maar hare oogen behielden hun droevige uitdrukking en zwierven soms als half verwytend naar het schertsende paar bij het venster af. Helmar had natuurlijk zijn gevoelens en gewaarwordingen naar aanleiding van het afscheid in eenige dichregelen uitgestort, die bij even natuurlijk voorlas, eer hij ze aan mevrouw Rehleld overhandigde. Bij deze gelegenheid verliet ook Corry hare plaats, om in de algemeene aandoening te deelen. Hein daarentegen nam er wederom niet de minste notitie van. Zoodra het manus cript te voorschijn kwam, zeide hy dat hy nog even naar zijn kamer moest, om iets dat hij vergeten had in zijn koffer te pakken, en dat hij dat vers ook al kende, daar Guido het hem den vorigen avond reeds had voorgelezen. «Alsof men zoo iets niet tweemaal kon hooren!" riep de raads heer, verstoord over de ergernis, die hem nog in deze laatste oogenblikken werd berokkend. Guido legde echter kalmeerend de hand op zyn arm. «Laat hem maar zijn gang gaan, papa Kroneck! Hij heeft nu eens geen gevoel voor poëzie, maar dat kan hij wezenlyk niet helpen." «En hij schijnt ook geen gevoel voor het afscheid te hebben," viel Eveline hier met nauwelijks weerhouden bitterheid in. «Ik geloof, dat Hendrik al verlangt dat hij in het rytuig zit." Hein was reeds lang de deur uit. Guido begon nu zyn aan dachtig luisterende toehoorders de coupletten voor te lezen, die uiterst droefgeestig en overvloeiende van leed en scheiding, de dames onmiddelijk aan het huilen brachten. Zelfs de oude heer haalde zyn zakdoek uit en eindelijk kwamen ook den dichter zelf de tranen in de oogen. Hein scheen ondertusschen zeer weinig haast met pakken te hebben, want in plaats van de trap naar de logeerkamer op te gaan, stapte hy de gang door en opende een deur aan het einde daarvan. Het was een klein, gezellig vertrek, dat de jonge man thans binnentrad. Het eenige, breede raam bood wel is waar niet zulk een uitgestrekt vergezicht, als men uit het salon en van het terras genoot, daar men van hier slechts het uitzicht op een stil, boschrijk landschap had, volkomen gelyk aan dat op de bergvlakte. Ook hier had men een kijkje op het meer, maar thans glinsterde het in den helderen zonneschijn, terwijl de boomtoppen zich in het volle zonlicht baadden. In het kleine boudoir was het daarentegen lommerrijk en koel. De donkere tapijten, het groen damast van meubels en gordijnen, de bloemen aan het venster en in do vazen, alles gaf de kleine kamer iets recht huiselijks en gezelligs. Boven de sofa hing een schildery, een allerliefst kinderportret. Hein kende dat sierlijke figuurtje in het witte kleedje en met het kort afge knipte krulhaar, dat thans nog even schelmsch uit de oogen keek en niet minder hartelijk kon lachen dan toen, maar zijn blik gleed slechts vluchtig langs de beeltenis zijner aanstaande en bleef op een aquarel rusten, die vlak daaronder hing. Zy stelde de jonge stiefmoeder voor en was waarschijnlijk vervaardigd in den tyd, toen zy Corry's vader hare hand reikte. Het tengere, achttienjarige meisje was nauwelijks schooner geweest dan de drieëntwintigjarige vrouw; alleen de lydende trek ontbrak op dat fyu besneden gelaat, en de groote, donkere oogen, die thans zulk een kwynende, afgematte uitdrukking konden hebben, tintelden nog van levenslust en blyde hoop. Zouden ze ooit eens weer zóo kyken? j De jonge man stond verscheidene minuten in den aanblik van hier bestaat getuigen de vele nog onbewoon Ie huizen nog geenszins aan een eind is. Het is voor de toekomst een bedenkelijk verschijnsel, dat men hier te werk gaat, als ware de residentie een stad van steeds toenemende weelde, terwijl ontegenzeglijk het omgekeerde waar is. De nu vervlogen winter heeft hiervan ook weer de duidelijkste bewijzen geleverd. De groote wereld heeft ditmaal al zeer weinig aan partijen gedaan. Die lange files van eigen en huurrijtuigen, welke men vroeger bijna dagelijks in de aristocratische wijken zag, kwamen maar hoogst zelden vóór den dag, en nu moge 't waar zijn, dat de stilte ten hove, waar ditmaal niet één groot feest plaats vond, het hare heeft bijgedragen tot deze uitkomst, toch mag men er ook een teeken in zien van de ongunst der tijden, die in alle kringen voelbaar is. Vooral bleek dit ook uit de weinige opgewektheid der Indische families, die natuurlijk geenszins tot de voorname wereld worden toegelaten, maar die weleer in weelde van huishouding, enz. menig lid der aristocratie overtroffen. Bovendien is haar aantal sterk verminderd; de crisis op Java heeft velen harer tot een terugkeer daarheen, min of meer hals over kop zelfs, ver plicht. Voegen wij nog hierbij de kolossale concurrentie, die de groote Parijsche magazijnen aan hij na al onze nij- veren aandoen, dan verbazen wij ons niet over de menig vuldige liquidatiën, maar wal over de waaghalzerijen der genen, die op speculatie altijd maar doorbouwen. In de jl. Vrijdag gehouden vergadering der Vereeniging tot bevordering van Fabrieks- en Handelsnijverheid, afdeeling Amsterdam, trad de heer A. A. Beekman, van Zutphen, als spreker op met eene verhandeling over «de afsluiting en droogmaking der Zuiderzee." Spreker behandelde de drie volgende punten: 1. geschiedenis, ontstaan en ligging der Zuiderzee; 2. overzicht der voornaamste ontwerpen van afsluiting, droogmaking enz.; 3. tegenwoordigen stand der kwestie en de vraag, wat thans wenschelijk is. Na behande ling van het eerste punt wees spreker op de verschillende ontwerpen, o. a. dat van den ingenieur Van Diggelen in 1849, die een dijk wilde leggen van den Helder over Terschelling naar den Dollart, waardoor ongeveer 475,000 het portret verzonken, maar richtte zich op eens met een onge duldige beweging op. «Ik ben waarachtig op weg nog een echte droomerte worden, en ik moet toch den tyd waarnemen, terwijl Guido daar binnen alles met zijn afscheidstranen onder water zet. Gisteren was het niet mogelyk den diefstal te plegenmisschien gelukt het nog in de laatste minuut." Hij trad op de schrijftafel toe, die bij -het venster stond, en monsterde met een snellen blik het sierlijke schrijfgereedschap en de boeken. De gedichten van Guido llelmar in prachtband en verguld op snee met een eigenhandige opdracht in vers van den schrijver, namen natuurlyk de eereplaats in; maar Hein schoof ze minachtend ter zijde. «Gelukkig heeft mijn schoone Alpenfee daarin geen rustplaats gevonden!" zeide hy spottend. «Het was een ander boek, een oud exemplaar, zoo iets van vóór den zondvloed ik heb duidelijk de geel geworden bladen gezien. Waar kan het gebleven zyn? O, daar is het!" Met deze woorden haalde hij een oud, leelijk boek onder den brievendrukker te voorschijn, dat blijkbaar als bloemenpers was gebruikt, want toen de jonge man het opende, viel het donker blauw zijner «Alpenfee" hem tusschen het gele papier aanstonds in het oog. ,t Was niet te miskennen, dat de bloem met de grootste zorgvuldigheid en voorzichtigheid was gedroogd. Kleur noch vorm had iets geleden, alleen was het purper in den kelk donker- paarsch geworden; maar het gouden kroontje had nog onver anderlijk denzelfden sierlijken vorm behouden. Een beschreven papier lag cr naast, waarop Hein zijn eigen handschrilt herkende liet versje, dat de oude sage van de geluksbloem bevatte. «Eigenlijk is het toch diefstal!" mompelde de jonge man besluiteloos. «Nu, in den grond van de zaak steel ik toch mijn eigendom. Wat ik schenk, kan ik ook terugnemen, en ik heb meer behoefte aan dat onderpand dan zij." Hij strekte de hand uit en stond op het punt om de bloem uit het boek te nemen, toen eensklaps een stem achter hem zeide «Hendrik zyt ga daar? Hein ontstelde, alsof hij werkelijk bij een diefstal was over vallen. Als een op heeterdaad betrapt misdadiger stond hij daar het aangezicht in vuur en vlam, terwijl Eveline er met de grootste verbazing op liet volgen: «Ik dacht dat gij boven op de loogeerkamer waart." «En nu wilt gij natuurlijk weten, wat die in dringer in uw boudoir en aan uw schrijftaiel heeft te maken zeide Hein, zich schielijk herstellende. De jonge vrouw zweeg, maar die vraag stond duidelyk genoeg in hare oogen te lezen; blijkbaar kon zy zich zijne aanwezigheid niet verklaren. «Nu dan ik wilde stelen!" «Stelen?" «Ja, ontkennen kan ik het helaas niet, want hier ligt het corpus delicti, en ge moet wel gezien hebben dat ik de hand daarnaar uitstak." «Wilt ge die bloem meenemen? Waarom vraagt ge dan niet ronduit uw eigendom terug? Gij hebt het immers met levens gevaar veroverd." «Neen, daarom hecht ik er geen waarde aan, ik heb wel twaalf zulke bergtochten gedaan." verklaarde Hein* «Maar ik wilde nu ja, ik wilde gaarne een herinnering hebben aan dien avond, toen zeker iemand my zoo nadrukkelijk de les heeft gelezen, en ik schaamde my dit te bekennen."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1