HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en AdïerteiitieMad Toor Hollands Noorderkwartier.
1886. N°. 44.
Zondag 11 April.
Jaargang 44.
DE GELUKSBLOEM.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
Uitgever
A. A. BAKKER Cz.
J Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
franco per post 1.20.
B
UREAU: MOLENPLEIN.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
BI nnenlan d.
Uit een particulier schrijven uit Devonport wordt het
volgende aan het Dagblad meegedeeld omtrent de ramp,
aan het Gouvernement-stoomschip Java overkomen:
„Den 25 Maart vertrokken wij met de Java, door de
fabriek te Feijenoord alles behalve klaar afgeleverd, van
Maassluis naar zee. De eerste dag was zeer voorspoedig,
zoodat wij den 26 's middags reeds bij Wight waren. Daar
kregen we harden wind en hooge zee op den kop, zonder
veel te vorderen. In den avond van den 27sten, te 11.50 u.,
werden wij gewekt door een verschrikkelijk gekraak en
gebons. Dwars in waren wij aangevaren door een vierraast
zeilschip, dat los kwam na op de Java van den grooten
mast af alles te hebben geraseerd; de stalen groote mast
was in drie stukken naar beneden gekomende bezaansmast
was ir. twee stukken, twee groote sloepen met de davits
waren vernield en een groot gat in ons schip. Wij ver
wachtten, te zinken. Onmiddellijk werden de noodige
maatregelen genomen en het gat gestopt, alles met de meeste
kalmte; maar wij konden niet stoomen, daar de schroef niet
vrij was.
„Tegen den ochtend kwam een Engelsche stoomer op
ons afzetten, om adsistentie aan te bieden; wij namen hem
aan om bij ons te blijven en ons te vergezellen als we
den wal zouden instoomen.
„Toen wij te Plymouth aankwamen hadden we terstond
veel bekijkstoomscheepjes met heeren en dames kwamen
ons bezien. De Admiraal der haven kwam ook onzen toe
stand opnemen en wilde ons niet op de reede laten, die
niet veilig is, maar wees ons eene kalme plaats aan, waar
de Engelsche oorlogschepen repareeren. Hij verleende ons
alle mogelijke hulp. Kort daarna kwam per telegraaf uit
Den Haag de machtiging om te Devonport te repareeren.
„Wij ondervonden hier veel hulp en beleefdheden. De
officieren, wier longroora onbewoonbaar is, daar drie hutten
geheel open liggen, logeeren in een hótel aan wal."
Het constateeren, dat vervalschte waren worden
verkocht, is niet gemakkelijk, daar de winkelier natuurlijk
13;
Door E. Wekner.
Zonder eenig vermoeden te hebben van het onweer, dat zich
boven zyn hoofd samentrok, had ook dokter Gilbert intusschen
zyn gewone wandeling ondernomen, dat wil zeggen, hij bewoog
zich in een kring rondom de villa Iiehfeld, met een geregeldheid
en volharding, die de onderstelling van een idée-fixe inderdaad
scheen te rechtvaardigen. Gelukkig waren de tuin en paden
zoo uitgebreid, dat de weg rondom het yzeren hek best voor
een wandeling kon gelden, die men deed om het uitzicht over
het dal te genieten.
Dien dag scheen de jonge dokter echter iets bijzonders in zijn
schild te voeren, want hy had aan de achterzijde van het park
post gevat en tuurde onafgewend naar een klein priüel, dat binnen
het hek stond en reeds met jonge groene ranken bedekt was.
Het was op dit oogenblik leeg, maar het werkmandje op de tafel
en het daaroverheen geworpen borduurwerk verrieden, dat er
iemand geweest was, die er vermoedelijk ook zou terugkeeren.
Naast dat borduurwerk lag een sierlijk, verguld op snee
gebonden boekje, natuurlijk de nieuwe gedichten van Guido
Helmar, die juist uitgekomen waren en die hij zelf uit de resi
dentie had medegebracht, daar de villa den beroemden gast sedert
eenige dagen weer binnen hare muren bevatte. Hy had zijne
belofte, om in het najaar terug te keeren, niet kunnen volbrengen,
„wegens drukte bezigheden," zooals hij aan mevrouw Rehfeld
had geschreven. In ruiling daarvoor was hy thans gekomen
en had zyne plaats als huisvriend en „troubadour" even onbe
twist en met evenveel zelfgevoel ingenomen als het vorige jaar.
Dokter Gilbert keek voorzichtig en angstig rond, en toen zich
nergens een menschelijk wezen vertoonde, begon hy allerlei
wonderlyke dingen te doen. Eerst bracht hij een blad papier
te voorschyn, dat hij op zijn hart scheen te hebben gedragen,
en toen beproefde hy zijn arm door het hek te wringen en gezegd
papier in het werkmandje te leggen; maar dit gelukte hem
niet. Hoe hij zich ook draaide en keerde, het mandje stond te
ver af, en het plan was alleen uitvoerbaar, als men het priëel
zelf binnentrad.
Een paar minuten bleef de jonge man radeloos staan, maar
daarop scheen hy tot een besluit te komen. Na nogmaals een
schuwen blik aan beide zijden te hebben geworpen, maakte hy
aanstalten om het hek over te klimmen.
„Halt! Op die manier komt men niet in eens andermans
tuin!" klonk eensklaps een stem achter hem, terwijl een stevige
hand hem by den schouders greep. Gilbert schrikte zoo geweldig,
dat hij zich ylings weer naar beneden liet glijden, waarbij het
papier hem ontglipte en op den grond viel. Geheel onthutst bleef
hij staan en zag zijn aanvaller aan, die nu in een luiden, vroolyken
lach uitbarstte.
„Dokter Gilbert! Zijt gy het?"
„Mijnheer Kroneck!" stamelde Gilbert in de grootste verlegen
heid. „Het verheugt my zeer by deze gelegenheid de kennis
met u
„Ja, by deze gelegenheid had ik u bijna als landlooper by den
kraag gepakt," viel Hein hem in de rede. „Neem mij niet
kwalijk, maar waartoe dienen die gymnastische toeren? Waarom
gaat ge niet geregeld het hek in, als ge daarbinnen moet
wezen?"
Gilbert zocht tevergeefs naar een antwoord en ook tevergeefs
naar het papier, dat hy in de hand had gehad en eerst nu miste.
Het lag aan Hein's voeten en deze beurde het, niets kwaads
vermoedend, op, zag het vluchtig in, maar trad vervolgens verrast
eenige schreden achteruit.
geneigd is te verklaren, dat hetgeen onderzocht is niet
hetzelfde is als hetgeen bij hem is gekocht.
In Engeland wordt, volgens dr. Van Hamel Roos, op
de volgende wijze te werk gegaan.
Een persoon (natuurlijk aan den verkooper niet bekend)
koopt de een of andere waar, maakt daarna zijn naam
of kwaliteit bekend, en verdeelt het gekochte in drie
deelen, welke onmiddellijk behoorlijk verzegeld
worden. Eén deel behoudt de verkooper, een ander deel
de kooper, terwijl het derde aan een deskundige wordt
toegezonden.
Deze gewoonlijk een officieel persoon, d. w. z. een
door den staat aangestelde scheikundige (County Public
Analyst) verricht zijn analyse, zendt rapport in, en be
houdt gedurende een bepaalden tijd voor het geval van
reclame, een gedeelte van het monster in goed verzegelden
toestand.
Nu is een vergissing of ontkenning der identiteit nage
noeg onmogelijk geworden; mocht de verkooper zich
echter toch nog verongelijkt achten, dan beslist een tweede
deskundige, en in hoogste instantie het bekende Somerset-
House." Dat zich wel eens kleine verschillen bij de exper
tises voordoen, is niet te verwonderen, doch grove ver-
valschingen komen evenwel steeds op deze wijze aan het
licht. Gewoonlijk volgt dan een strenge veroordeeling
tot boete of gevangenisstraf en bekendmaking van het geval,
met den naam van den vervalscher.
Wij kunnen niet genoeg aandringen, aldus besluit
dr. Van Hamel Roos, op een navolging van deze uit
stekende methode ter ontmaskering der vervalschers, en
bevelen haar zeer in de aandacht, zoowel van particulieren
als van autoriteiten aan.
Het dividend over 1885 van de Koninklijke Neder-
landsche grofsmederij te Leiden bedraagt f 60 per f 1000
en f 12 per aandeel renteloos voorschot van f 200.
De exploitatie van het Nederlandsch Panopticum te
Amsterdam laat na afschrijving over 1885 geen uitkeering
van dividend toe.
„Dat is mijn eigendom als ik u verzoeken mag!" riep de
dokter angstig, tewyl bij de hand er naar uitstrekte; de jonge
Kroneck antwoordde echter bedaard:
Lén oogenblik, als 't u belieft het komt my voor, dat ik
eenig belang daarby heb!" En tevens begon hij te lezen.
Gilbert had wel in den grond willen zinken. Het was een
net afschrift van het gedicht, dat zyn chef in zulk een veront
waardiging had gebracht. Het droeg tot opschrift: „Aan
Cornelia!" en behalve dat deze naam driemaal daarin voorkwam,
had de eerstbeginnende dichter ook een allergeestigste woordspeling
van een slanke ree op een bloemrijk veld te pas gebracht, zoodat
de bedoeling niet misverstaan kon worden. En nu viel dat onge
lukkige blad juist in handen van den man, die bestemd was om
Corry's echtgenoot te worden. Vreeselijke toestand!
De bcleedigde persoon zag er evenwel voorshands nog niet
vertoornd of wraakzuchtig uit. Hy had veeleer te kampen met
een onweerstaanbaren lachlust; welke moeite hij ook deed om
ernstig te blijven, het ging niet hy schaterde het uit
„Dus zijt ge ook een dichter, dokter? Ge steekt waarachtig
onzen beroemden Helmar naar de kroon! Wat een verzen!"
„Mijnheer Kroneck," zeide Gilbert met bevende stem, „ge voelt
u beleedigd en terecht maar die smaad
„Volstrekt niet!" riep Hein, nog altijd lachende, „ik voel mij
volstrekt niet beleedigdIntegendeelAls ik geweten had, waarom
gij met zulk een doodsverachting over dat hek voltigeerdet, had
ik u misschien wel een handje geholpen."
„Mynheer!" En in een aanval van heldhaftigheid hief Gilbert
het hoofd op. „Gy schynt mij voor een lafaard aan to zien,
dien men ongestraft met hoon en spot kan overstelpen, maar
daarin vergist ge u toch. Ik neem uwe uitdaging aan we
zullen vechten!"
„Met alle plezier, als gij dat verlangt! Maar ten eerste heb
ik u nog niet uitgedaagd en ten tweede zoudt gij daarbij het
het onderspit delven, wyl ik in elk geval beter met de wapens
weet om te gaan dan gy. Neen, dokter, wij willen die zaak
liever vriendschappelijk afdoen. Ik ben ook incognito hier, daar
ik een verrassing op het oog heb. Laten we eerst maar samen
over het hek klauteren en in het priëel gaan zitten en dan
zullen we wel eens verder zien."
Gilbert staarde den spreker nog altijd als versuft aan. Deze
was te voet gekomen en in rei9COStuum; hij had een tasch met
een riem over den schouder geslagen en zwaaide zich nu behendig
over het hek van het park. Het volgend oogenblik stond hij
aan de binnenzijde en stak de hand op, alsof hij niet anders
verwachtte dan dat Gilbert hem zou volgen.
„Zou ik vroeg deze aarzelend.
„Ook daarover klimmenJa zeker. Maar pas op met die
yzeren punten! Zie zoo, daar zyn we!"
Zy stonden nu inderdaad in het park en betraden het priëel,
waar Hein met de grootste koelbloedigheid plaats nam.
„En nu, myn waarde dokter en medeminnaar, laten we nu
eens tot een helder verstand van de zaak komen. Gij hebt Corry
Rehfeld dus lief?"
„Ja!" zuchtte Gilbert uit het diepst van zyn hart. „Maar
ik weet in welke betrekking gy tot die jonge dame staat, gy
„Ik geef u mijn zegen!" viel Hein hem plechtig in de rede.
Het gelaat van den jongen geneesheer begon allengs op te
helderen.
„Hoe? Hebt gij Corry dan niet lief?"
„Ik houd dolveel van mijn nichtje en wensch haar alles goeds.
Maar trouwen zal ik haar niet, en daar zij mij dat misschien
kwolyk zou kunnen nemen, heb ik er niets tegen als een ander
myne plaats inneemt. Wy hebben dus volstrekt geen reden om
vyanden te zyn, zooals ge ziet."
Sedert eenige dagen liecrscht te Maastricht eenige
beweging en onrust onder de bevolking. Hier en daar
worden, vooral des nachts, ruiten verbrijzeld. De onte
vredenheid onder de arbeiders op de fabrieken van de firma
Regout schijnt aan deze verschijnselen niet vreemd te zijn.
Valsche munters. Yoor het Hof te Amsterdam
stonden jl. Donderdag terecht L. U., oud 29 jaar, van
beroep schilder, wonende te Amsterdam en P. J., oud
27 jaar, eveneens schilder van beroep en te Amsterdam
woonachtig. Beiden werden beschuldigd van het namaken
en in omloop brengen van in Nederland gangbare en wettige
zilveren munt.
De feiten droegen zich aldus toe. In den avond van
den 31 December jl. kwamen de beide beschuldigden in
eene tapperij in de Lindenstraat, alwaar een hunner, L.,
twee borrels bestelde. Toen hij daarop de tapster een
muntstuk, dat den vorm van een gulden had, in betaling
gaf, weigerde deze het aan te nemen: „denk je, dat je een
kind voor je hebt, dat je valsch geld in de handen kan
stoppen?„ klonk de vraag. J. nam het stuk terug en
betaalde daarop met echte munt. Een der bezoekers, die
het voorgevallene gezien had, gaf er de politie kennis van.
Een door haar ingesteld onderzoek bi'acht daarop aan het
licht, dat J. U. (de beschuldigden) nog een paar valsche
muntstukken bezaten en dat zich ten huize van een hunner
de noodige stoffen en gereedschappen tot het vervaardigen
van valsche munt bevonden.
De beide beschuldigden bekenden berouwvol, dat zij aan
hetgeen hun ten laste werd gelegd schuldig waren. Bittere
armoede had hun tot dit vergrijp tegen de wet gebracht;
werk hadden zij niet kunnen vinden.
Het O. M., waargenomen door den advocaat-generaal,
mr. Jolles, requireerde tegen ieder hunner eene tuchthuis
straf voor den tijd van vijt jaren. Wel viel het Z. Ed. Achtb.
hard die straf te moeten eischen, maar de wet gebood het
dus. Een eventueel verzoek tot gratie evenwel later zou
hulp kunnen aanbrengen.
De verdediger, mr. Noothoven van Goor, kon ten deze
Vijanden?" riep Gilbert in de hoogste verrukking. „O, we
zullen vrienden zijn, vrienden voor eeuwig!"
„Wel zeker, waarom niet? Dat is in elk geval beter dan te
duëlleeren. Maar nu de hoofdzaak; hoe staat ge met Corry?"
De gelukkige uitdrukking verdween van Gilbert's gelaat en
moedeloos sloeg hij de oogen neer.
„Ik? Eigenlijk sta ik nog in het geheel niet
„Beantwoordt zij uw gevoelens niet, meent ge?"
„Dat weet ik juist niet! Ik heb het nog nooit gewaagd haar
mijne gevoelens mede te deelen. Vandaag wilde ik het voor
het eerst eens probeeren en haar schriftelijk zeggen dat ik haar
al een jaar lang aanbid in stilte en hopeloos aanbid!"
„Dus hebt ge haar een geheel jaar zoo uit de verte aange
beden dat's kras!" zeide Hein hoofdschuddend. „Dat zou ik
u met den besten wil van de wereld niet nadoen. Waarom zijt
ge er al niet lang op losgegaan en hebt de vesting stormender
hand ingenomen?"
„Och, ik heb nooit iets stormenderhand ingenomen," bekende
de dokter weemoedig. „Hoe dikwijls heb ik mij al voorgenomen,
eens een gelegenheid op te sporen om Corry onder vier oogen
te spreken en uit haar mond mijn vonnis te hooren, maar mijn
ongelukkige verlegenheid heeft mij dat altijd belet. Nooit had
ik den moed om met haar te spreken."
„Heb dien dan nu vandaag! Stuur het vers als tirailleursvuur
vooruit en laat den aanval onmiddelyk volgen."
„Mijn verzen?" vroeg Gilbert benauwd, „'t Is mijn eerste
proef en ik geloof dat ik niet veel aanleg heb Zijn ze vreeselijk
slecht?"
„In elk geval zijn ze goed gemeend," stelde Hein hem gerust,
zich opnieuw geweld aandoende om niet in lachen uit te barsten.
„Bij een jonge dame van zeventien jaren is het hoofdzaak dat
zij bezongen wordt, het hoe komt er minder op aan, en ik houd
mij overtuigd dat dat „slanke ree op het bebloemde veld" haar
bijzonder zal treffen Voorwaarts dus!"
„Ja, ge hebt gelijk!" riep de jonge dokter, als met nieuwe
geestkracht vervuld. „Het moet toch eens tot een verklaring
komen laat het dan vandaag geschieden! Ik zal Corry hier
afwachten en met haar spreken ik zal haar zeggen daar
komt ze aan! In 's hemels naam, laat mij gaan,mynheer Kroneck
„Gaan? Waarheen?" riep Hein, terwijl hij den vluchteling bij
zijn rokspand greep en vasthield.
„Weg! Ik kan niet ik kan waarachtig niet."
„Dat zal niet gebeuren! Ge blijft hier en declareert u ik
zal op de wacht blyven staan, zoodat ge niet gestoord wordt!"
„Maar ik kan geen woord uitbrengen," klaagde Gilbert!"
„Voorwaarts! Tot den aanval!" commandeerde Hein, terwijl
hij den blooden minnaar op de bank duwde, hem het vers in de
hand schoof en toen ijlings ter zijde achter het struikgewas ver
dween. Het was hoog tijd, want juist boog Corry den hoek van
het grasperk om en binnen een paar minuten betrad zy het
priëel.
De jonge man, die met zulk een roerende zelfopoffering waakte,
zoodat een ander zijne aanstaande ongestoord een liefdesverklaring
kon doen, had zyn wachtpost vrij ver gekozen. Hij kon niets
zien of hooren van hetgeen er in het priëel voorviel, en boven
dien scheen daar zeer zacht gesproken te worden. Na omstreeks
tien minuten kwam Gilbert terug, maar alleen en met een gelaat,
dat niet veels goeds voorspelde. Met groote, haastige schreden
stapte hij naar den tegenovergestelden kant van het park, waar
de uitgang lag, toen Hein hem opving.
„Nu, hoe staat het er mede?" vroeg hij schielyk. „Hoe
trekt ge zoo'n zuur gezicht licbt ge een blauwtje geloopen?"
„Neen, neen!" stamelde de dokter, terwijl hy in censtormpa3
voortliep en Hein dientengevolge noodzaakte, zich in het zelfde