HELDERSCHE
EN \IEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollauds Nooriertwartier.
1886. N°. 47.
Zondag 18 April.
Jaargang 44.
BEKENDMAKING.
DE GELUKSBLOEM.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnemenur^rys per kwartaal 0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Oz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De VOORZITTER van den RAAD der gemeente Helder
maakt bij dezen bekend, dat de LIJSTEN DER KIEZERS voor
de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Provinciale Staten
en den Gemeenteraad, door hem op heden gesloten, opnieuw
aangeplakt, en op de Secretarie der gemeente voor een ieder ter
inzage zijn nedergelegd.
Helder, den 14 April 1886.
De Voorzitter voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Blnnenla.na.
Thans is in druk verschenen het rapport van het Neder-
landsche Landbouw-Comité over de adressen, waarin op
invoering van een matig recht op granen wordt aangedrongen.
Gelijk men weet, is in de vergadering op 24 Februari met
14 van de 16 stemmen besloten, eene heffing van rechten
op granen en meel zoo stellig mogelijk af te keuren. Tevens
werd echter besloten, de in het ontwerp slechts aangestipte,
wenschelijk geachte, gedeeltelijk reeds in het Limburgsche
adres aangegeven verbeteringen in het belang van den land
bouw wat meer te ontwikkelen. Aan die nadere toelichting
outleenen wij het volgende:
Waar ten behoeve der nijverheid belastingen worden
afgeschaft of verminderd, moet 's Rijks schatkist daarvoor
passende equivalenten verkrijgen. Vraagt het Comité dus
afschaffing of aanmerkelijke vermindering van: zout en zeep-
accijnsen; belasting op het geslacht; mutatie-rechten op
onroerend goed; grondlasten; voorts meer, goedkooper en
uitgebreider onderwijs over het geheele land ten behoeve
van de landbouwers; betere vervoermiddelen in het binnen
land, waar andere goede verkeermiddelen ontbreken, en het
uitlooven van premiën of prijzen voor het beste fokvee, de
beste hengsten, de beste landbouw-exploitatie, enz., tegen
over dat alles wijst het dan in de eerste plaats op bezui
niging in alle takken van bestuur;
2. op de schreeuwende onrechtvaardigheid om het roerend
16;
Door E. Werner.
Martijn zag van den eenen jonkman naar den anderen; hy
sprak geen enkel woord, maar eensklaps maakte hij rechts
omkeert en een oogenblik daarna hoorde men hem de trap op-
strom pelen.
,/Voor een begin was dit niet kwaad!" luidde Hein'a lofspraak.
„Maar liet hooldtreffen met den dokter staat u nog te wachten
en dan is het natuurlijk op eens met de vriendschap, gedaan.
Zijt gij desnoods gereed om het huis te verlaten?"
„Ja als het niet anders kan!" zeide Gilbert met een diepen
zucht. „Maar waarheen?"
//Voorshands naar de herberg in het dal. Daar zyt ge in den
eersten- tijd goed bezorgd en dan moet ge terstond de noodige
stappen doen om ergens geplaatst te worden. Met uwe dissertatie
hebt ge immers alle eer ingelegd, en nu zijt ge verscheidene
jaren assistent geweest bij een autoriteit op wetenschappelijk
gebied, wat natuurlyk ook in uw voordeel zal zijn, als gij naar
de eene ol' andere betrekking solliciteert. Overigens kunt ge
voorloopig over myne, zy het ook bescheiden, kas beschikkeu."
„Ik dank u, mynheer Kroneck, maar in dit opzicht kan ik
myzelf helpen. Ik heb wat geld dc opbrengst van mijns
vaders bibliotheek, die na zijn dood verkocht werd. 't Is niet
veel, maar toch genoeg om er het eerste jaar mede rond te komen."
„Des te beter! Maar houd u nu gereed, want daar hoor ik
deuren openen en dichtslaan en hoogst verdachte voetstappen
naderen. De dokter schynt in eigen persoon zyn weerspannigen
leerling te komen kastijden. Wees standvastigIk blijf hier
en dek u den rug. Denk aan Corry!"
„Ja aan Corry!" herhaalde Gilbert. „O, zou ik haar ooit
de mijne mogen noemen?"
Hein glimlachte slechts. Hy beschouwde die zaak als beklonken
en had daarvoor zijn goede redenen. De donkere blos op Corry's
gelaat, toen hij haar dien morgen ecnige oogenblikken alleen
aangetroffen en het gesprek op dokter Gilbert gebracht had,
haar opgewonden partij trekken, toen liy zich opzettelijk eeuige
onschuldige spotternyen omtrent den jongen assistent veroorloofde,
hadden hem voldoende ingelicht. Het was nu echter te laat
voor allo nadere verklaringen en uitleggingen, wyl de zware
stap van den dokter zich inderdaad op de trap liet hooren.
Onmiddellyk daarop trad hij binnen, gevolgd door Martyn, die zich
als aanklager en tweede voogd van den jongen man gerechtigd
gevoelde de executio bij te wonen.
„Goedendag, dokter!" zeidc Hein, zich verplicht achtende het
eerst in de bres te springen. Eberhard, die natuurlyk reeds
van zyne aanwezigheid onderricht was, zag hem wantrouwend
aan en begon lont te ruiken.
„Mijnheer Kroneck zijt gy daar ook weer? Wat doet ge
hier by mijn assistent? Hoe kent gy hem eigenlijk?"
„Dokter Gilbert vergezelde u immers bij gelegenheid van uw
eerste bezoek op de villa Rehfeld. Toen heb ik hem het eerst
gezien," antwoordde Hein ongedwongen.
„JuistEn terstond daarop zijt gy vertrokken," hernam Eberhard
grommende, die thans werkelijk begon te gelooven, dat het bezoek
toevallig was. En bovendien, de jonge man was immers de
aanstaande van die Cornelia Rchield, en als hy hoorde hoo de
vork in den steel zat, trok hij natuurlyk aanstonds partij tegen
zyn medeminnaar. De dokter zag er dan ook geen bezwaar in,
zijn onderstelden bondgenoot tot getuige van het gesprek te maken,
dat hem zoo na aanging.
„Wat moot dat beteekenen, Gilbert?" begon hy op een toon,
die voorloopig nog als een onweer uit dc verte klonk. „Martyn
schynt u niet recht begrepen te hebben. Wat hebt ge my eigenlyk
laten zeggen?"
vermogen, in het bijzonder dat in portefeuille, grootendeels
onbelast te laten;
3. op regeling van het verzekeringswezen (als aanhangsel
van de grondbelasting op de gebouwde eigendommen) als
middel tot stijving der schatkist, evenals
4. op het meer dienstbaar maken van de spoorwegen
voor het goedkoop vervoer van meststoffen naar het binnen
land uit de steden, waarbij ook deze laatsten veel kunnen
worden gebaat;
5. op het recht van den Staat om bij de ophanden zijnde
herziening van het octrooi der Nederlandsche Bank een
veel grooter aandeel te verkrijgen in de winsten, welke het
monopolie voor die Bank zoo ruimschoots oplevert;
en ten 6. op den grooten economischen misslag, die na
1870 is begaan in een naburig Rijk, door de onttrekking
van het zilver aan zijne vroegere bestemming als waarde
meter, en waardoor vele anderen en ook wij moesten volgen
om alleen de vrije munting van goud toe te staan.
„De wanverhouding zegt het Comité tusschen den
voorraad en de jaarlijksche productie van dit metaal, tegen
over de steeds toenemende behoefte daaraan, treedt dagelijks
meer en meer in het licht. De klove wordt elk oogenblik
wijder en stellig moet nog verdere depreciatie volgen, als
niet zeer spoedig wordt teruggekomen van dien heilloozen
misstap. Zelfs in Engeland, waar sedert lang alleen de
gouden standaard heerscht, wordt het bewustzijn wakker,
dat men niet op dien voet kan blijven voortgaan."
Het Comité wijst op eenige autoriteiten, die dezelfde
meening zijn toegedaan, en vraagt ten slotte de krachtige
medewerking der Regeering om tot het bimctallisme terug
te keeren, in vereeniging met andere, grootere volken. In
verband tot onze koloniën, haar uitgestrekt gebied en 40
millioen inwoners, behoeven wij ons niet te klein te achten
om desnoods het initiatief te nemen tot een internationaal
Regeerings-congres over dat onderwerp, afgescheiden van
hetgeen men gewoon is de Latijnsche Unie te noemen.
De jonge assistent was drie schreden achter uitgeweken. Hoe
dapper hij zijne nieuw ontwaakte zelfstandigheid tegenover Martijn
had weten te handhaven, wilde deze niet standhouden, toen zijn
„tiran" hem in eigen persoon te lyf kwam. Gelukkig zag Hein
het dreigend gevaar van dien toestand in en vatte vlak achter
hem post, wat zijn beschermeling eenigszins scheen te bemoedigen,
zoodat hij dan ook op vrij vasten toon antwoordde:
„Zooals ge ziet, dokter, heb ik bi-zoek, en Martijn kwam mij
roepen op een wijs, die uiterst heleedigend was."
„En toen hebt ge verklaard, dat ge niet wildet komen."
„Ja dat heb ik verklaard."
„Maar dat is iets geheel nieuws en ongehoords!" barstte
Eberhard thans in blakende woede uit. „Eerst wordt ge buiten
myn toestemming verliefd en dan zegt gij mij de gehoorzaamheid
op. Denkt ge soms dat ik mij dat alles laat welgevallen?"
„Dokter, ik protesteer tegen tegen Hier bleef Gilbert
steken. De stem weigerde hem den dienst, hetzij van angst,
hetzy van verontwaardiging, wie zou 't zeggen? Maar thans
fluisterde Hein hem in, zóo zacht dat niemand dan hij het
verstaan kon, maar toch volkomen duidelijkdie onwaardige
behandeling."
„Die onwaardige behandeling," herhaalde Gilbert lnid.
,,'t Komt niet te pas dat gy protesteertriep Eberhard. „Zult
ge nu ia de bibliotheek komen?"
„Neen, dokter, en als gij voortgaat met op dien toon tegen
mij te spreken, dan blyft mij niets anders over Weer bleef
hij steken.
„Dan het huis te verlaten," fluisterde Hein opnieuw.
„Dan het huis te verlaten," verklaarde de jonge geneesheer,
ditmaal reeds op veel beslister toon.
„Probeer het nietl" viel de dokter uit, terwijl hij volgens
ouder gewoonte op de tafel sloeg, dat deze dreunde en kraakte.
„Sla gij nu op dien stoel!" kommandeerde Hein en was zelf
verrast dat hij zoo schielijk gehoorzaamd werd. Gilbert sloeg
zoo hevig op den voor hem staanden stoel, dat deze met een luid
geraas omviel. Dit had inderdaad eeuige uitwerking, daar het
thans de dokter was, die drie stappen achteruitsprong.
„Gilbert, ik geloof dat gij krankzinnig zijt geworden," zeide hij.
„Neen, ik ben slechts tot besef van mijn menschenwaarde
ontwaakt," verklaarde de jonge arts, terwijl hy de daad bij het
woord voegde door den omgeworpen stoel nog een flinken schop
te geven.
Eberhard zag hem eenige seconden strak aan en wendde zich
vervolgens tot Martijn, die naar de deur was gevlucht.
„Heb ik 't niet gezegd? 't Is een hersenziekte! Die geheele
liefdesgeschiedenis was daarvan al een symptoon nu barst
ze uit."
„Mag ik u verzoeken my niet door zulke onderstellingen te
beleedigen!" riep Gilbert. „Ik heb uw dwingelandij jaren lang
verdragen, omdat ge myn weldoener waart, maar alles heeft zijn
grenzen. Dankbaarheid is goed en best maar 't is een domme
streek aanspraak te maken op iemands geheele leven, op iemands
gansche toekomst, alleen omdat men hem eenige weldaden heeft
bewezen."
„Goed van buiten geleerd!" fluisterde Hein, verheugd over de
uitstekende memorie van zijn discipel, en deze ging thans als in
geestvervoering voort:
„Maar ik zal nu myn vryheid handhaven, en als ge my wilt
weerhouden, sla ik deuren en vensters in
„Dokter Eberhard, kom mede, nu wordt het gcvaarlyk, zeide
Martiju, terwyl hij zyn meester bij een pand van zijn jas trachtte
mede te voerenmaar deze kon zich de plotselinge verandering
van zyn altyd zoo onderdanigen, beschroomden assistent slechts
door een krenking in zijne verstandelijke vermogens verklaren,
en daar hij als geneesheer wist, hoe men met zulke zieken moest
omgaan, sloeg hy een anderen toon aan en zeide zoo zachtzinnig,
Men schrijft uit Apeldoorn:
„Het bezoek van het Koninklijk Hof aan de hoofdstad
der rijks zal gevolgd worden door een verblijf op het
koninklijk lustslot Het Loo, alwaar het Hof op 3 Mei a. s.
verwacht wordt. Het vertrek van hier naar het buitenland,
vermoedelijk naar Wildungen, moet vastgesteld zijn op
15 Mei a. s."
Uit het verslag aan de aandeelhouders in de Neder-
landsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij over het
jaar 1885 uitgebracht, blijkt, dat dit jaar voor de Maat
schappij vrij wat minder ongunstig: is geweest dan 1884.
Moest toch in dat jaar, ten einde de noodige afschrijvingen
te doen, de winst- en verliesrekening met een belangrijk
verliessaldo sluiten, in 1885 heeft de exploitatierekening
genoeg opgeleverd, om eene behoorlijke afschrijving op de
stoomschepen te bewerkstelligen, het ketel- en reparatie
fonds met circa f 50,000 te doteeren, en bovendien nog
iets tot vermindering van het verlies-saldo bij te dragen.
De pacht der uiterwaarden onder de gemeente Wage-
ningen is gegund. Gemiddeld bedraagt de huurprijs een
vijfde minder dan in het vorig jaar.
Bij de dezer dagen gehouden grasverpachting der
zoogenaamde „Loterijlanden" van den polder de Bergermeer
werd ingeschreven voor f 1716, tegen f 1621 in 1885.
In eene daarna gehouden vergadering met hoofd-ingelanden
is tot secretaris van dien polder benoemd de heer J. H.
Holland.
Naar de N. Rott. Crt. verneemt, zal een der per
sonen, te den Ham door een dollen hond gebeten, naar den
heer Pasteur vertrekken, ten einde de inenting te onder
gaan. De andere door denzelfden hond gebeten personen
zijn daartoe niet te bewegen.
Volgens de Dordr. Crt., is liet kindje van den heer
J. v. G., aan 't welk bij vergissing door den vader zelf
uit het verkeerde fleschje het kind had een middel van
inwendig en een van uitwendig gebruik is ingegeven,
als hem slechts mogelijk was:
„Gilbert, houd je bedaard dat alles komt terecht. Ga naar
bedik zal u wat kalmcerends voorschrijven en dan zal Martijn
„Met Martijn wil ik niets meer te maken hebben en recepten
kan ik mijzelf voorschrijven!" riep Gilbert, huiten zichzelf van
drift, dat de ander voortging met aan zijn verstand te twijfelen.
Als benauwde en schuchtere mcnschen een aanval van held-
haltigheid krijgen, vervallen zij doorgaans in het andere uiterste,
en dit was ook hier het geval. Al de vernedering en onder
drukking, die de jongo man in de laatste jaren had moeten ver
kroppen, gaf hij thans in verwijten lucht, waarmede hij zijn
beide dwingelanden zonder eenige verschooning overstelpte.
Martijn, die alleen wccrloozen aandurfde, had zich reeds lang
op den drempel teruggetrokken, van waar hij alles met ontzetting
mede aanhoorde. Eberhard trachtte een paar malen den woorden
vloed te stuiten, maar ook hij was buiten zichzelf van schrik en
verbazing, en zoo had het ongehoorde feit plaats, dat zijn assistent
hem overschreeuwde en het laatste woord behield.
„Zie zoo, dokter Gilbert, nu is het genoeg! Schei nu uit,
anders eindigt het nog met moord en doodslag," zeidc Hein,
terwyl hy den geweldig overspannen jonkman bij den arm greep.
Zyne stem bracht dezen eenigurmate tot bezinning; maar toch
vroeg hy nog op zeer strydlustigen toon:
„Vindt ge werkelijk dat 't genoeg is?"
„Onvoorwaardelijk! En nu beet Hein hem in het oor,
„maak nu dat ge het huis uitkomt! De reactie kan niet uit
blijven verlaat dus als overwinnaar het veld!"
Gilbert gaf aan dien raad gehoor, nam zijn hoed, die op tafel
lag, en stapte op de open deur toe.
„Vaarwel, dokter! Ik zal niet rusten eer ik u alles kan terug
geven, wat gij aan mijn onderhoud en studies te kosten hebt
gelegd. Liefde behoef ik u niet te vergelden, want die heb ik
nooit van u ontvangen. Vaarwel!"
„Martyn, houdt hem tegen!" riep Eberhard, die thans eerst
tot besef kwam, dat het ernst was met de scheiding; maar Martijn
stond in den donkersten hoek van de gang, zonder zich te ver-
roereu, en nu werd de dokter zelf door Hein tegengehouden, die
hem den weg versperde en zijn beschermeling den rug dekte.
„Maar, mynheer Eberhard, gij kunt uw assistent toch niet met
geweld vasthouden, als hij hier niet langer wil blijven," zeide
hy met klem en nadruk. „Hij behoort immers niet tot de
onroerende goederen iu uw huis, die men niet van hun plaats
mag nemen!"
„Kiest gy soms zyn partij?" riep de dokter gramstorig, „'t Is
waar, gij weet nog niet wat er al achter steekt, ge vermoedt
nog niets van wat er gaande is Gilbert is verliefd op dat
kleine schepseltje, op die Cornelia Rehfeld, en als ge hem laat
begaan, verliest ge nog uw aanstaande vrouw en de erfenis en
alles!"
„Verontrust u niet! Ik zal die zaak wel beredderen. Laat alles
maar aan my over."
„Ja, gy zijt de eenige persoon, die hier helpen kan. Ge moet
aanstonds dat schepseltje trouwen hoort ge direct! En
dan neemt ge haar mede naar de residentie. Als Gilbert niets
meer van haar hoort en ziet, zal hij zijn gezond verstand wel
terugkrijgen. Zult ge zeker trouwen?"
Die vraag klonk als een dreigement; maar Hein antwoordde
met een geruststellenden glimlach:
„Stellig! Enkel en alleen daarom ben ik hier gekomen."
„Goddank!" riep Eberhard met een zucht als van verademing,
daar de mogelijkheid hem voor de oogen zweelde, om zijn assi
stent, aan wiens voortdurende verwijdering hij nog altijd niet
geloofde, zoolang op te sluiten, totdat dat huwelyk voltrokken
en het gevaar dus geweken zou zijn. „Martijn, gij lafaard, komt
ge eindelyk weer te voorschijn? Ik geloof, dat ge van angst zijt