HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
- Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noeriertwartier.
1886. N°. 52.
Vrijdag 30 April.
Jaargang 44.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
DE GELUKSBLOEM.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plnatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De BURGEMEESTER der gemeente Helder brengt in
herinnering, dat het vergunningsrecht voor den kleinhandel in
sterken drank vóór den eersten Mei e. k. ten kantore van den
gemeente-ontvanger moet worden voldaan.
Bij niet voldoening van het recht wordt het geacht, dat de
vergunning niet is verlengd, en moet die handel op dien datum
gestaakt worden.
Helder, 27 April 1886.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Binnenland.
De Koning en de Koningin namen op den eersten
Paasckdag deel aan het Avondmaal, bediend door ds. Knott-
norus, in de Kloosterkerk te 's Hage. De Koningin woonde
den tweeden Paaschdag de godsdienstoefening bij in de
Fransche kerk, onder gehoor van ds. Bourlier.
HH. MM. de Koning, de Koningin en het Prinsesje
zijn jl. Dinsdag namiddag te 2 u. 40 min. op het Paleis
te Amsterdam aangekomen en werden door duizenden begroet.
2. M. was in admiraals-uniform, H. M. in een donker
zomér-costuum, terwijl het Prinsesje, in haar wit satijnen
pakje, met een hoedje van dezelfde stof met witte veêren,
er allerliefst uitzag.
Toen de Koninklijke Familie op het balkon verscheen,
was het een jubelen zonder einde.
Z. M. de Koning wenschte bij zijne aankomst den kolo
nel-commandant der dd. schutterij, den heer Van Someren
Brand, geluk met 7;ine benoeming tot ridder van den
Nederlandschen Leeuw en overhandigde hem persoonlijk
de insigniën.
H. M. de Koningin bracht onmiddellijk na aankomst
een bezoek aan de Koningin van Zweden in het Amstel-
Hótel.
Woensdag middag was er diner ten Hove van 25 couverts;
onder de genoodigden waren o. a. de burgemeester van
Amsterdam, de Commissaris des Konings in Noordholland,
de commandant der stad en de commandant der Marine
aldaar.
21;
Door E. Werner.
De Koningin van Zweden bracht 's namiddags ten 5 ure
een contra-bezoek aan H. M. de Koningin.
Bestaan er in Nederland geen wetsbepalingen tegen
Majesteitsschennis? vraagt De Tijd, naar aanleiding van
een artikel van Recht voor Allen over de komst des
Konings te Amsterdam.
Slechts een paar staaltjes halen wij aan om den geest
van laatstgenoemd artikel te doen kennen.
De Koning wordt daar. genoemd „iemand die weinig
werk van zijn baantje maakt." Voorts vindt men er deze
zinsneden
„De zoogenaamde geestdrift bij de komst der Koninklijke
Familie is al merkelijk bekoeld in vergelijking van 10 of
20 jaar geleden, en zonder de straatjongens kwam er niets
van de vertooning terecht. Natuurlijk, de burgemeester
en dergelijke lui veinzen geestdrift, want hun baantje hangt
af van hun vleien en buigen, oftewel de lust in een ridder
orde vergoedt het spelen van knecht gedurende een week.
Reeds dat bezoek zou het een man van karakter onmogelijk
maken burgemeester van Amsterdam te zijn; maar waar
vindt men dezulken op de zetels der machthebbers?'
Het Dagblad doet uitkomen, dat ettelijke bladen,
zooals het Rott. Nieuwsblad, het Handelsblad, de Middelb.
Courant en de Echo, niet ingenomen zijn met het in het
Dagblad geopperde denkbeeld om een anti-sociaal-demo-
cratischen Bond op te richten. De een meent, dat de
Staat reeds zulk een Bond is; de ander, dat men geen
vrees voor de socialisten aan den dag leggen moet; een
derde, dat de pers voldoende bij machte is, de socialistische
dwalingen te bestrijden en dat een ageerende en agitee-
rende Bond tot spanning en rustverstoring aanleiding zou
geven.
Uit een en ander kan dus veilig de gevolgtrekking
worden gemaakt, zegt het Dagblad, dat de algemeen e
samenwerking tot stichting van den Bond, die noodig werd
genoemd om hem zijn doel te doen bereiken, vermoedelijk
niet zal verkregen worden.
Door den scheepsbouwmeester J. Zwanenburg, te
Texel, is een nieuw model reddingboot gebouwd, welke
Intusschen waren allen het vertrek binnengetreden, waarKreszens
en de veehoeder de onverwachte gasten met open mond aan
staarden. Deze namen plaats om wat uit te rusten, en na eenig
heen- en weerpraten kwam Ambroos allengs op de hoogte van de
omstandigheden
Den vorigen dag in den namiddag was een vreemdeling met
twee gidsen op weg gegaan om den Sneeuwtop te bestygen. Zij
wilden in de vluchthut overnachten, om bij het aanbreken van
den dag den tocht naar den bergtop te ondernemen. Zeker hadden
zij ook dit plan volvoerd, daar het 's morgens vroeg helder en
zonnig was geweest, en ze moesten reeds lang op den terugweg
zyn, toen het onweer was losgebarsten. Als dit hen evenwel in
de open lucht had overvallen, stond het ergste te vreezen, en
dientengevolge was het geheele dal in beweging gekomen.
De bloedverwanten van den jongen vreemdeling hadden al het
mogelijke gedaan, om berichten in te winnen en zoo noodig hulp
tc verschaffen, en zoo was er dan ook spoedig een aantal onver
schrokken mannen gevonden, die, ondanks den stortregen, den
tocht bergop ondernamen. De herbergier, die als een goed
klimmer bekend stond, had zich aan het hoofd der expeditie
geplaatst en dokter Eberhard zich vrijwillig daarbij aangesloten.
Men wilde eerst bij Berghofer vragen, of de vermisten soms bij
hem een onderkomen hadden gevonden, en anders zoo mogelijk
tot de vluchthut trachten door te dringen.
„Zullen wy het zoover kunnen brengen, denkt ge?" vroeg de
herbergier; maar Ambroos schudde bedenkelijk het hoofd.
„Ik geloof het niet. Het weer is daar boven al te bar geweest
en juist in die richting is een sneeuwstorm neergekomen - ik
hoorde 't daar donderen en rommelen. Het zou ook geheel
onnoodig zijn. Of ze zitten veilig en wel in de hut, en dan is
er geen gevaar en kunnen ze het best uithouden tot morgen
het ding zit stevig genoeg in elkaar en uit de sneeuw graven
wy ze wel op! óf ze zijn daar niet en dan sta God hen bij!
Dan krijgen wij met onze hulp ook niets meer gedaan!"
De herbergier knikte toestemmend en de anderen zagen elkander
zwygend aan. Berghofer gold voor een autoriteit in dergelijke
zaken. Als hij zeide, dat er niets aan te doen was, was er
werkelijk ook niets aan te doen en moest men er in berusten.
Alleen dokter Eberhard, die nooit van eenige autoriteit wilde
weten, barstte toornig uit:
„Zoo! Dus zullen wij hier rustig by Berghofer blijven zitten,
terwijl dat drietal daar boven misschien door die lawine is over
vallen en een schietgebed doet! Dat zal een spektakel geven,
als wy met dat bericht beneden in het dal terugkomenMevrouw
Rehfeld overleeft het niet dat staat vast. Als ze nog maar
geschreid en gejammerd had! Maar die doodelijke angst, die
stomme wanhoop, zonder een enkelen traan te vergieten, die
starende blik waarmee ze mij aanzag, toen ik haar op de hand
beloofde mede te gaan, die moeten haar opbreken en dan
heb ik mij een geheel jaar tevergeefs met haar bemoeid, en dan
zegt Mertens zegevierend dat hy toch gelyk heeft gehad, en
moet ik er het zwygen toedoenO, als die Hein Kroneck my
ooit weer in handen valt, dan zal ik hem kapittelen en voor
goed afleeren, de menschen op die manier angst aan te jagen
Ambroos hief verschrikt het hoofd op, toen hij dezen naam
hoorde noemen en keerde zich haastig tot den spreker.
„Wien zegt ge? Wien is daar boven?"
„De jonge mijnheer Kroneck," viel de herbergier in. „Gy
kent hem wel, Ambroos; hy is verleden jaar immers dikwyls
hem door het plaatselijk bestuur over de reddingsmiddelen
der Noord- en Zuidholl. Reddingmaatschappij was besteld.
Deze boot heeft den vorm eener groote Noorsche vlet, is
buiten boord van een kurken gordel en binnen boord van
luchtkasten voorzien, doch bezit niet het vermogen om het
inslaande water te loozen. Visschers en zeelieden, die deze
boot hebben gezien, zijn van oordeel, dat zij bijzonder
zeewaardig zal zijn, en niet gemakkelijk zal kunnen omslaan.
Een treurig ongeval heeft Volendam in rouw ge
dompeld. Een visschersknecht is nabij Enkhuizen over
boord gevallen en verdronken, en bijna op datzelfde oogen-
blik beviel zijne arme vrouw van baar vijfde kind. Er
heeft zich eene commissie gevormd, met den burgemeester
van Edam en den pastoor aan het hoofd, om giften in te
zemelen.
Uit Kinderdijk schrijft men aan de N. Rott. Crt.:
„Nu het electrische licht gedurende eene week als ver
lichting aan den Kinderdijk gebruikt is, kan men eenigszins
over de uitkomsten oordeelen. Veertien lantaarns aan den
openbaren weg, en vele particuliere woningen worden van
zonsondergang tot middernacht door twee machines verlicht.
Wil men ook verlichting na middernacht, dan betaalt men
f 1.50 per uur. Des winters heeft men bovendien verlich
ting van kwart over zessen tot zonsopgang. Per lamp van
16 kaarsen betaalt men per jaar f 12.84, voor twee lampen
f 12.12 per lamp, voor 5 lampen f 11.34 per lamp, voor
10 lampen f 10.92 per lamp, voor 20 lampen f 10.62 per
lamp. Indien een huis gedurende eene maand of langer
niet bewoond wordt, betaalt men voor dien tijd slechts 20
cent per lamp en per maand. Eene lamp kan ruim 1000
uren branden; voor gebroken lampen moet f 2.25 aan de
vennootschap vergoed worden.
Algemeen wordt het licht geprezen, en men is zeer
ingenomen met de nieuwe verlichting."
Het bericht, als zou de heer Domela Nieuwenhuis
eene som gelds hebben gegeven ten behoeve van een eigen
gebonw voor de sociaal-democraten, is, naar de Haarl. Crt.
meldt, volkomen ongegrond.
hier geweest. Ja, die naai den Sneeuwtop en Vinzenz Ortler
en Sebastiaan heeft hij medegenomen."
Op het gelaat van den ouden boer verscheen een uitdrukking,
die de gebruinde, verweerde trekken willicht sedert jaren niet
gekend haddeneen wilde uitdrukking van hartgrondigen angst.
En met half verstikte stem barstte hij uit:
„Is hy weer daarheen? Dat heb ik niet geweten Dan
moet er hulp verschaft worden het moed!"
Hij trad schielyk op het venster toe en zag eenige seconden
naar buiten, terwyl de anderen in angstige spanning zwegen.
Eindelijk vroeg de herbergier:
„Hoe is het? Zouden we ons een weg tot aan de hut kunnen
banen
„Misschien!" zeide Berghofer, terwijl hij zich weer omwendde.
De witte wenkbrauwen van den ouden man waren dicht saam-
getrokken en een zonderlinge, bijna akelige flikkering vertoonde
zich in zijne oogen. „Misschien," herhaalde hij, „maar ons eigen
leven is met dien gang gemoeid. Blijft gij soms achter, dan ga ik
alleen."
„Met deze woorden stapte hy op den muur toe, waar zijn
bergmantel hing en zijn stok in den hoek stond. De herbergier
begon zacht en druk met zijn makkers te praten, terwyl dokter
Eberhard mompelde:
„Die Hein is toch maar brutaal gelukkig! Zoodra er sprake
is van hem, heeft ieder zijn leven veil. 't Is alsof hij de geheele
wereld betooverd heeft. Maar 't is waar ik doe ook al om
het hardst mede!"
Ambroos was nu gereed en nam zyn alpenstok ter hand, toen
de herbergier hem ter zijde trad.
„Wij gaan allen mede!" zeide hij op vaste toon, terwyl ook
de anderen luid en levendig hunne toestemming te kennen gaven.
„Met ons zessen krijgen wij het misschien gedaan, maar de dokter
blijft hier."
„In geen geval!" verklaarde Eberhard, terwyl hy zich mede
in het gelid schaarde. „De dokter gaat mede."
„Gij houdt het niet uitl" zeide Ambroos kortaf „En ge hebt
't immers gehoord ons leven is er mede gemoeid."
„Dat's mijne zaak 1 Het kan u niemendal schelen wat ik met
mijn leven doe!" riep Eberhard driftig. „En wat het uithouden
betreft, durf ik het nog best tegen u allen opnemen. Vraag het
maar aan den herbergier; die heeft het zelf gezien op weg hier
heen. Ik ga mede en daarmede is het uit! Als we het drietal
werkelijk vinden, zal een dokter bovendien wel het eerst en het
meest te pas komen.,,
Dit laatste motief was zóó afdoend, dat zich niets meer daar
tegen liet inbrengen; zelfs Ambroos sprak niet meer tegen. Hij
stelde zich aan de spits van de kleine schaar, die nu moedig
door de nog altyd vallende sneeuw oprukte.
De weg naar de vluchthut was ook in gewone tijden niet
zonder gevaar te begaan, zelfs voor knappe bergbeklimmers,
maar thans deden de mist en de versch gevallen sneeuw dat
gevaar nog aanmerkelijk toenemen. De afgrond werd gedeeltelyk
door den nevel aan het oog onttrokken, de spleten en kloven
waren oversneeuw, elke stap moest eerst beproefd worden, en
menigmaal vond de voet nergens een vast steunpeunt; soms
werd ook de mist zóó dik, dal men het pad, dat hoogerop voerde,
niet eens kon onderscheiden. Nu moest men zich uit een sneeuw-
kuil omhoog worstelen, waarin men tot dc knieën was verzonken,
dan zich trachten te verweren tegen de losse ijslawinen, die van
de hoogte neervielen. Een enkele dier lawinen kon de geheele
schaar bedelven. Ambroos Berghofer had wél gelijk, dat het
leven by dien onversaagden tocht gemoeid was, en de betrekkelyk
korte afstand tot aan de hut scheen zich eindeloos uit te strekken.
Men sprak weinig onderweg, maar ging onafgebroken voor
waarts. De lieden waren gewoon aan hard werk en vertrouwd
met de gevaren van het gebergte; ook was het niet de eerste
keer, dat zij uittrokken om hunne medemenschen van den dood
te redden. Maar toch staarden zy met stomme bewondering
dokter Eberhard aan, die met jeugdige vlugheid, met ongeloofe-
lijke volharding in al hunne moeiten en bezwaren deelde. Zij
kenden hem slechts als een menschenhater, die zich mokkend en
morrend van de wereld afzonderde, als een egoïst, die de hulp
behoefenden ongetroost wegzond en halsstarrig weigerde met zijn
medische kennis zieken en zwakken te helpen; en nu deelde hy
vrijwillig gevaar en nooden met hen en ontzag zich niet zijn
eigen leven op het spel te zetten om dat van een vreemdeling te
redden. Als bij onderlinge afspraak hadden zij hem in het midden
genomen en wedyverden met elkander om elke zijner schreden
te behoeden, elk beletsel voor hem uit den weg te ruimen. Zy
schenen hem al3 een huD toevertrouwd goed te beschouwen, voor
welks veiligheid zij allen verantwoordelijk waren.
Eindelijk had men den moeilijken weg achter den rug, de
laatste hoogte was bestegen en, naar den ademhijgende, zagen de
lieden het lage dak van de vluchthut voor zich. Als de vermisten
zich daar bevonden, was alles goed; maar de luide kreten, die
nu reeds werden aangeheven, werden door geen blijden tegen-
groet beantwoord, en toen men den ingang bereikte en de deur
opende, bleek het dat zij leeg en verlaten was dat nergens
een menschelijk wezen, nergens een spoor van de vermisten was
te ontdekken.
Dat was een bittere teleurstelling voor de redders! Nu bleef
er weinig hoop meer over, het drietal levend terug te vinden.
Zelfs als zij gedurende het onweer in de eene of anders rots
kloof een schuilplaats gezocht en gevonden hadden, zouden zij,
daar de storm zich reeds sedert drie uren gelegd had, reeds lang
hier hebben kunnen en moeten zijn, wijl de beide gidsen maar
al te goed wisten, dat een nacht in de open lucht bij die sneeuw-
stortingen niet anders dan noodlottige gevolgen kon hebben.
De lieden beraadslaagden nu onderling. Het was thans de
vraag, of men hier een poos zou blijven wachten of aanstonds
den terugweg naar de hoeve van Berghofer aannemen. De
stemmen waren verdeeld, maar eindelijk besliste Ambroos de
zaak.
„Laten we nog iets probeeren," zeide hij vastberaden. „De
weg loopt nog een eind tot aan de sneeuwgroeven voort, en
zoover kunnen wy ons wel een pad banen. Vinden we ook
dahr geen sporen, dan zoeken wij vandaag niet verder en zullen
we omkeeren."
Dit voorstel vond algemeenen bijval en na oen korte rust begaf
men zich weder naar buiten. De vluchthut, die de beklimmers
van den Alp gewoonlijk tot nachtkwartier diende en bij het
woeden der elementen een veilige schuilplaats bood, lag in het
ravyn van den kolossalen berghier begonnen de gletschers van
de sneeuwgroeven, en de weg naar den top liep inderdaad nog
een half uur langs den zoom daarvan, eer hij door de rots
kloven steil naar boven ging. Bij helder weer had dit minder
gevaar in, maar wie in mist of sneeuwjacht den koers verloor
en in die groote ysvelden, die zich uren ver uitstrekten, ver
dwaald raakte, kwam daar ontwijfelbaar aan zijn eind.
Omstreeks een kwartier was men voortgedrongen, en in ver
gelijking met den vorigen, leverde deze weg bijna geen gevaar
op, daar hij in een en dezelfde richting voortliep. Eindelijk
werden aller pogingen met een goed gevolg bekroond. Men stiet
op een dónker voorwerp, half onder de sneenw bedolven, dat bij
nader beschouwing een menschelyk lichaam bleek te zijn. De
I medegenomen werktuigen werden aanstonds ter hand genomen