HELDERSCHE
KN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor HoMs Noorderkwartier,
1886. N°. 67.
Vrijdag 4 Juni.
Jaargang 44.
NATIONALE MILITIE.
BEKENDMAKING.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elk#
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Inspectie voor de verlofgangers.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
brengen ter openbare kennis:
Dat het ONDERZOEK OVER DE VERLOFGANGERS
van de Militie te land, bedoeld bij art. 138 der wet op de
Nationale Militie, voor deze gemeente is bepaald op Donderdag
den 10 Juni 1886, des voormiddags ten 10 ure, in de Bouwzaal
achter het Bureau voor Gemeentewerken, naast het Weeshuis alhier.
Aan dat onderzoek moeten deelnemen alle verlofgangers der
Militie te land, die vóór den lsten April 1886 in het genot van
onbepaald verlof zijn gesteld, onverschillig tot welke lichting zij
behooren.
De belanghebbenden worden herinnerd aan de volgende wets
bepalingen:
Art. 140. De verlofganger verschijnt bij het onderzoek in
uniform gekleed, en voorzien van de kleeding- en uitrusting
stukken, hem bij zijn vertrek met verlof medegegeven, van zijn
zakboekje en van zyn verlofpas.
Art. 141. Behoudens het bepaalde in art. 130 kan een arrest
van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastby gelegen
provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring of arrest, door
den militie-commissaris worden opgelegd aan den verlofganger:
1. die zonder geldige redenen niet by het onderzoek verschijnt;
2. die daarbij verschenen zynde, zonder geldige redenen, niet
voorzien is van de in het voorgaand artikel vermelde voorwerpen
3. wiens kleeding- of uitrustingstukken bij het onderzoek niet in
voldoenden staat worden bevonden4. die kleeding- of uitrusting
stukken, aan een ander toebehoorende, als de zijne vertoont.
Art. 142. Is de verlofganger, wien krachtens het voorgaand
artikel arrest is opgelegd, bij het onderzoek tegenwoordig, dan
kan hy dadelijk onder verzekerd geleide in arrest worden gebracht.
Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hy zich niet aan de
hem opgelegde straf, dan wordt hy op schriftelijke aanvrage van
den militie-commissaris, te richten aan den Burgemeester der
woonplaats van dien verlofganger, aangehouden en onder verzekerd
geleide naar de naastbij gelegen provoost of het naastbij zynde
huis van bewaring of arrest overgebracht.
Art. 143. Onverminderd de straf, in art. 141 vermeld, is de
verlofganger verplicht, op den daartoe door den militie-commissaris
te bepalen tijd en plaats, en op de in art. 140 voorgeschreven
wijze, voor hem te verschijnen om te worden onderzocht.
Art. 144. De verlofganger, die zich bij herhaling schuldig
maakt aan het feit sub. 4. van art. 141 bedoeld, of niet over
eenkomstig art. 143 voor den militie-commissaris verschijnt, of
aldaar verschenen zijnde, in het geval verkeert, sub. 2 en 3 van
art. 141 vermeld, wordt onder de wapenen geroepen en van 3
tot 6 maanden gehouden.
Art. 145. De verlofganger der militie, die niet voldoet aan
eene oproeping voor de werkelijke dienst, wordt als deserteur
behandeld.
Art. 130. Het Crimineel Wetboek en het Reglement van
krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zijn op de manschappen
der militie te land, die zich onder de wapenen bevinden, van
toepassing en met opzicht tot de verschillende gevallen van desertie
op al de bij de militie te land ingelijfden.
Die manschappen worden geacht onder de wapenen te zijn
1. zoolang zij zich bij hun corps bevinden; 2. gedurende
den tyd, dien het in art. 143 bedoeld onderzoek duurt; 3. in
het algemeen, wanneer zij in uniform zijn gekleed.
Helder, den 22 Mei 1886.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
De BURGEMEESTER der gemeente Helder maakt ter
voorkoming van ongelukken, gedurende de practische schiet
oefeningen, bekend
dat het gevaarlyk is projectielen aan te raken of op te nemen,
die op de „Onrust" ongesprongen blijven liggen, en het den
j visscbers aangeraden wordt, bij het vuren van het fort Erfprins
(kenbaar aan een roode vlag van de Batterij), niet tegen wind
i en stroom in het Noordergat voor anker te komen.
Helder, 31 Mei 1886.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
3)
DE ANDERE.
Door W. HE1MBURG.
Ja, dat scheiden viel ons zéér hard, en toch lieten we niets
anders achter dan een dood verleden.
Het had dien morgen licht gevroren en het was vry koel,
toen wy in onze vigilante door de nog in rust gedompelde stad
reden. Wij hadden van niemand afscheid genomen en bet uur
van ons vertrek zorgvuldig verzwegen, zoodat wij nu onze bagage
ongestoord bezorgen en ongemerkt in een damescoupé tweede
klasse sluipen konden. Charlotte, die haar laatste zakgeld aan
een plaatskaartje voor Puck had uitgegeven, nam als een offer
lam op de harde lederen banken plaats; ze was geweldig bleek,
maar schreide niet. Met behulp van kussens en sluimerrollen
maakte ik een gemakkelyk zitje voor de oude dame en gaf haar
een bankje onder de voeten. Charlotte verroerde zich niet; met
strakken blik tuurde zij naar de reeks van huizen, die de trein
eerst voorbijspoorde. In de hand hield zij een grooten ruiker
viooltjes, die den vorigen avond met een kaartje, waarop een
adellyk wapen prijkte, voor haar was afgegeven; maar toen wy
de laatste huizen voorbijstoomden, wierp zij de bloemen haastig
uit het portier, alsof zij door niets meer herinnerd wilde worden
aan alles, wat zij daar ginds achterliet. Vervolgens haalde zij
diep adem, boog het hoofd achterover, trok den sluier voor het
gelaat en bleef gedurende de gansche lange reis in die houding
zitten.
De streek, waar wij doortrokken, was allengs schooner ge
worden en het vlakke land had reeds lang voor een heuvelachtig
terrein plaats gemaakt. Nu hier, dan daar dook een dorp tus-
schen het bonte najaarsloof van de bosschen op, een heldere
hemel breidde zich over ons uit. 't Was de eerste fraaie dag
na een langen regentijd, de laatste groet van September. Als
het wat lichter om ons heen wordt, vat men ook weer nieuwen
moed, en wat ik in lang niet had kunnen doen ik begon
opnieuw te hopen, plannen te maken, luchtkasteelen te bouwen
Wie weet welk geluk ons in dat landstadje wacht? Het zit
misschien al op den drempel van onze kleine woning en beidt
slechts onze komst om ons zijn rozen in den schoot te werpen.
Mogelijk komt Charlotte wel een prins tegen, en zal grootmama
nieuwe krachten en gezondheid opdoen in die versterkende lucht
en in den omgang met haar oude bekenden, en wie weet of er
op een goeden dag niet eens aan de deur wordt getikt en onze
beste Johan binnenkomt, kalm en geposeerd en voorgoed van
zjju loszinnigheid genezen Dat zou nog het heerlijkste van alles
zijn En alsof al die idealen al werkelijkheid waren geworden,
schoof ik wat dichter naar mijn oude grootmoeder toe en drukte
haar de hand, zeggende: „Alles zal ons nog wel meêvallen,
denk ik!"
De oude vrouw boog ernstig het hoofd. „Dat's wel mogelyk
Maar 't is toch goed, dat de toekomst voor ons verborgen is."
Eer de zon onderging, kwam de trein te Triebelsberg aan,
waar wy onzen coupé met een omnibus moesten verwisselen,
daar Rotenberg nog niet in het spoorwegnet was opgenomen.
„Nu komt het ergste en vermoeiendste van de geheele reis aan
znchtte grootmama. „Misschien vindt ge my wel dood in die
martelkist zitten, als wy te Rotenberg stilhouden. Maar daaraan
is nu niets te doen; we moeten verder! Charlotte, geef my den
arml Tonia, zorg gy voor de bagage en bestel plaatsen in die
arke Noachs."
Het lange smalle voertuig met de twee uitgemergelde paarden
zag er inderdaad niet aanlokkelyk uit, toen ik haastig den hoek
van het stationsgebouw omliep; maar daarnaast stonden een
paar groote, wèl doorvoede schimmels op het kiezelzand te stampen
De vertrekdagen der mails naar Üost-Indië gedurende de maand
Juni zijn als volgt
5 Juni Fransche mail (over Napels).
8 Juni Hollandsche mail (over Marseille).
9 Juni Hollandsche mail (uit Amsterdam).
11 Juni Engelschc mail (over Brindisi).
19 Juni Hollandsche mail (uit Amsterdam).
19 Juni Hollandsche mail (over Marseille).
20 Juni Fransche mail (over Napels).
25 Juni Engelsche mail (over Brindisi).
29 Juni Hollandsche mail (over Marseille).
30 Juni Hollandsche mail (uit Amsterdam).
Laatste buslichtingen aan het Postkantoor te Amsterdam:
Ned. mail (uit Amsterdam) brieven 8 u.'s morgens; drukwerken
den vorigen avond 8.45.
Ned. mail (over Marseille) brieven 4.30 u. 's avonds; druk
werken 2 u. 's avonds.
Fransche mail, brieven 4.30 u. 's avondsdrukwerken 2 u. 's av.
Fransche mail (Napels) brieven 11 uur 's morgens; drukwerk
10 u. morgens.
Engelsche mail, brieven 11 u. 's morg.; drukwerken 10 u. 'a morg.
Om van de aansluiting te Brindisi zeker te zijn, is het raad
zaam daags te voren, op hetzelfde uur, van de voorloopige ver
zending gebruik te maken.
JBlxmenland..
Het jaarverslag der Maatschappij van Weldadigheid,
jl. Dinsdag ter algeineene vergadering te Amsterdam uit
gebracht, was, wat landbouw en veeteelt betreft, ongunstig
de juteweverij en de mandenmakerij leverden goede resul
taten op. Aan giften en legaten werd ontvangen f 32,532
en sedert 1 Januari nog f 8000. De balans sluit met
f 10,641 verlies, wat werd opgewogen door de buitengewone
inkomsten aan giften en legaten ad f 12,510. De bezit
tingen bedragen f 1,300,000, die op ultimo December
daalden tot f 1,291,873. De schuldenlast verminderde van
f 135,730 tot f 126,292. Een denkbeeld der financiëele
commissie tot oprichting eener houtteeltschool zal overwogen
worden door het bestuur. Het verslag en de balans werden
goedgekeurd. De heer Quarles van UfFordt werd met
en op den bok van den fraaien landauer zat een koetsier, die
zelfs een soort van livrei droeg, een jonkman met een byzonder
knap uiterlijk. Hij hield de zweep, waaraan een donkerrood
snoer was bevestigd, zooals een schildwacht het geweer, en floot
onderwyl een deuntje. Dat rijtuig trof mij bijzonder of was
het jaloezie? Ik moest er in het voorbygaan nog eens nkar
kijken. „Als ik d&t voor grootmama had!"
Daar trad iets tussschen my en het voorwerp mijner bewon
dering, en klonk een mannenstem: „Excuseer! Heb ik het ge
noegen een van de freules van Werthern te zien? Ik ben Frits
Roden en hier gekomen om de dames met ons rijtuig af te
halen."
Reeds bij zijn eerste woorden had ik verheugd toestemmend
gebogen en legde nu mijne hand in de zyne, die hij mij een
voudig toestak. Het waren een paar ernstige, oprechte oogen,
die min of meer verlegen op mij neerzagen, want Frits Roden
was een jonge reus, die, ofschoon ik volstrekt niet tot de kleintjes
behoorde, wel een hoofd boven my uitstak. En die oogen werden
door een gewelfd voorhoofd overschaduwd met dik en blond
krulhaar daarboven, even blond en dik als van onzen Johan. Ik
had volstrekt geen gevoel, dat hij ons eigenlijk volslagen vreemd
was, toen ik hem aanstonds aan mijne grootmoeder en zuster
voorstelde, die juist op ons toetraden en natuurlijk verrukt waren
over het vooruitzicht van dat gemakkelijke voertuig gebruik te
kunnen maken en zulke vriendelijke menschen in het onbekende
Rotenberg aan te treffen.
Hij had wezenlyk iets onbeholpens, die jonge Roden, want
toen hij nu voor grootmama en Charlotte stond, kon hij byna
geen woord uitbrengen. Hij stamelde slechts een paar onver
staanbare klanken en schudde de oude dame de hand, alsof zij
een boezemvriendin van hem was; en toen Lotje, die haar voile
nu naar achteren had geslagen, hem van het hoofd tot de voeten
bekeek, waarbij zich een glimlach van verbazing allengs over
haar lief gezicht verbreidde, werd hij zoo rood als vuur en liep
schielyk vooruit naar het rijtuig. Toen wy ingestegen waren,
sloeg hij, nog dieper blozend, onze uitnoodiging af, om naast
my Charlotte kon niet goed tegen achteruitraden plaats
te nemen en sprong bij den koetsier op den bok. Charlotte had
ondertusschen met denzelfden verbaasden blik, waarmede zij Frits
Roden opnam, den koetsier, de paarden en de gehaakte kleedjes
op de kussens van het rijtuig gemonsterd. Nu leunde zy achter
over, terwyl Puck tusschen haar en grootmama lag; zy liet den
zwarten krippen sluier rondom haar bleek gelaat fladderen en
den avondwind met de lokjes op haar voorhoofd spelen en ver
zonk in overpeinzingen, zooals zy dit soms kon doen.
Grootmama sliep en Puck legde den kop op Charlotte's schoot
en knipoogde nog een paar malen, maar sliep vervolgeus ook in.
Het rytuig reed langzaam voorwaarts in de toenemende schemering
en achter ons ging de zon als een vuurroode bol onder. Ik had
zoolang daarin getuurd, totdat de oogen mij zeer deden, en toen
ik half verblind omkeek, zag ik door de groene en zwarte dan
sende stippen voor myne oogen Frits Roden, die zich op den bok
half had omgekeerd en Charlotte aanstaarde. Toen mijn blik nu
naar haar afdwaalde, merkte ik dat zy hem ook aankeek; maar
er lag een norsche uitdrukking in haar mooie groote oogen,
alsof zij wilden vragen: „Wie zyt gij? Wat wilt ge? Is 't de
moeite waard notitie van u te nemen?"
Op dat oogenblik begreep ik die uitdrukking niet; alleen ver
dween eensklaps het gelukkig gevoel, dat my nog zoo even had
doortinteld; een onaangename gewaarwording maakte zich van
mij meester, en ik was boos op myzelve en kon niet zeggen
waarom. Na een korte poos boog Charlotte zich voorover en
fluisterde my lachend in:
Alles van één en hetzelfde kaliber, Tonia: die dikke schim
mels en die groote man in kaplaarzen en jachtbuis; de paarden
zullen niet licht doorgaan, en hijZij zweeg plotseling, daar
hij zich juist weer naar ons omkeerde en zeide: „Nu zijn we
aanstonds thuis."
Het was geheel donker geworden, toen het rijtuig wat sneller
door een dichte laan reed en vervolgens over akelige keisteenen
ratelde, zoodat grootmama onzacht gewekt werd en kuchend
rechtop ging zitten. En nu reden wij langs huizen met ver
lichte vensters en door een gewelfde poort en over een zacht
geplaveiden weg, voorby zwaar geboomte, waarachter zich een
hoog gebouw als een donkere steenen massa verhief, en daarop
nog eens door een poort en toen kwamen wij aan een groot erf.
Verlichte vensters wenkten ons gezellig toe, hondengeblaf klonk
ons tegen, het rijtuig hield bij de geopende voordeur stil, en
door de helder verlichte gang kwam een kleine oude dame, die
zich in allerijl de handen aan haar witten voorschoot afveegde,
ons schielijk tegemoet.
„Welkom hier, mevrouw van Werthern!" riep zij. „Hoeveel
genoegen doet het mij u bij mij te zien Och, en die*lieve kinderen
ook! En toen barstte zy in tranen uit.
Dat was de moeder van Frits Roden. Juist zóó moest ze er
uitzien, dacht ik, toen wy al lang in de huiskamer aan de gedekte
tafel zaten en ik niet moede werd haar vriendelijk gelaat te aan
schouwen. Ja, kon ik die gezellige omgeving maar naar waarde
beschrijven! Dat groote, niet al te hooge vertrek, die sneeuwwitte
venstergordijnen, dien wit geschuurden vloerin het midden de
tafel met het fijne, eigenhandig gesponnen damastgoed en de
ouderwetsche borden en schotels de hangklok tegen den mnur,
het groote mahoniehouten schrijf bureau en de kachel van geel-
achtigen gebakken steen, die zoo lustig knetterend in den hoek
stond, met den leuningstoel daarnaast. En dan die vlugge,
knappe vrouw met haar innig goedhartige wezenstrekken en
blauwe oogen, die zich dien avond telkens, als zij ons aanzag,
met tranen vulden. En hoe zacht ging die reus met zijn moedertje
om, alsof ze nog een kind was, en hoe trotsch zag die moeder
haar „éénigc" aan, als hy door de kamer liep of op zijn bedaarde
manier baar soms wat rad spreken afbrak.
Hier, waar hij heer des huizes was, scheen hij alle verlegen
heid te hebben afgelegd en verkreeg hij eensklaps een soort van
waardigheid, die hem ontzaglijk goed stond. Hij had de eere
plaats aan het boveneind van de tafel en sneed vlug en net het
wildbraad voor, nadat hij eerst achter zijn stoel staande een kort
tafelgebed had uitgesproken. De beide oude dames zaten naast
hem, terwyl Charlotte en ik den kring sloten. Charlotte had nog
niets gesproken, maar hare blikken dwaalden voortdurend heen
en weder tusschen moeder en zoon.
„Men kan goed zien, mevrouw van Werthern," merkte onze
vriendelijke gastvrouw aan, „dat de beide meisjes maar halve
zustors zijn. Ze gelijken volstrekt niet op elkander."
„Een familietrek bestaat er toch wel," antwoordde grootmama,
wie het altijd hinderde als het gesprek op ons zoozeer verschillend
voorkomen viel.
„Daar is geen spoor van te ontdekken!" viel Frits hier in,
terwijl hij een flinken teug uit zijn glas nam. ,,'t Is onmogelyk,
dunkt mij, éénige overeenkomst te vinden 1 De eene van de dames
is bovendien blond, de andere een brunette." Nu nam hij zyn
glas ter hand en stond op. „Ik hoop, dat het de dames hier zal
bevallen," zeide hij eenvoudig, „eerst in myn huis, vervolgens
in uw eigen woning! 't Is hier niet slechter dan elders, overal
treft men menschen met een goed hart aan, en de zon schynt
j in ons klein Rotenburg even warm cn helder als in de residentie.
Ja, de lucht is hier zelfs oneindig beter, daar ze over bosschen
j en velden waait, eer ze onze straten binnendringt. En de sneeuw
is hier witter en zuiverder, en ja, [ook de rozen bloeien hier