HELDERSCHE
NIE1IWËD1EPER COURAST.
en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier,
1886. N°. 73.
Jaargang 44.
Vrijdag 18 Juni.
Uitgever A. A. BAKKER Oz.
POSTKANTOOR HELDER.
Blnnenlan d.
1
DE ANDERE.
„Wij huldigen
het goede."
Yenchijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.80.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentièn: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden,
gedurende de eerste helft der maand April.
Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming.
Mej. Hedwig BaumanAmsterdam.
Mej. Johanna BraaksmaFraneker.
J. Nieuwenburg's Gravenhage.
J. J. Visser
P. Mulder v. RoodtHilversum.
Van het Hulpkantoor Anna Paulowna:
Wed. J. BakkerHontenisse.
Briefkaarten
A. KoolAmsterdam.
P. A. W. Cools
Brieven, verzonden geweest naar Oost-Indië:
W. PieterseBatavia.
W. Pieterse
J. Egeter
St. Helena:
J. EgeterSt. Helena.
De Directeur van het Postkantoor te Helder
P O L V L I E T.
Over de vervolging sprekende, tegen den heer Domela
Nieuwenhuis gericht wegens smaad, den Koning aangedaan,
schrijft Damas in zijn „Haagsche Omtrekken:"
„Het recht hebbe zijn loop en de aangeklaagde schot
schrijvers mogen, voor mijn deel, hun twee of hun vier
jaren gevangenisstraf krijgen; ze hebben het, geloof ik,
ruimschoots aan ons volk verdiend.
„Maar een andere vraag is het of dat geïncrimineerde
artikel van den aanvoerder Domela Nieuwenhuis tegen
onzen Koning waard was beschouwd te worden als hou
dende: smaad jegens den Vorst? Bij den gerechten hemel
waar moet dat heen? Een prins uit het huis van Oranje
regeert ons sedert bijna veertig jaren in het licht der volle
openbaarheid, volgens eed en geweten, houw en trouw aan
zijn volk en aan de bezworen wetten; en dan zal de mallig
heid, de beuzelpraat en het laf geschrijf van een onrust
stoker smaad heeten, dien Koning aangedaan? Allons
Door W. HEIMBURG.
Te elf' uur was alles gereed om den pretendent te ontvangen.
Grootmama zat in haar zwartzyden japon in haar fauteuil, het
breiwerk in de hand; maar de naalden weerden zich niet. Ze
was nog altijd half verstijfd van verbazing over het onverwachte
feit, dat Frits Roden en barones Charlotte van Werthern een
paar zouden worden. „Meent hij Charlotte? Meent hij wezenlijk
Charlotte?" had zy wel driemaal gevraagd.
„Ja, beste grootmama!"
„En wil ze hem hebben? Charlotte, wilt gy de vrouw van
Frits Roden worden?"
„Ja!" klonk het voor wie weet de hoeveelste maal uit haar
mond. Het meisje stond met de armen over elkander geslagen
by den haard; ze had de schouders opgetrokken en zag er won
derlijk koud en bleek uit. De prachtige vlechten, die zij anders
op den rug liet hangen, had zy nu tegen het achterhoofd be
vestigd. Zy maakte den indruk, alsof ze op eens verscheidene
jaren was verouderd, en toch was zy beeldschoon schooner
dan ik haar ooit had gezien.
Toen de bekende stap zich op de trappen deed hooren, werd
zy nog een tintje bleeker en was 't alsof zij wilde wegloopen;
maar daar zwierven hare oogen af naar een portret boven de
sofa dat van Johan, in volle uniform; een groote, prachtige
photographie, die eerst onlangs was betaald met de rest van mijn
opgespaard zakgeld. Zy huiverde en bleef.
Grootmama ging naar de deur, en opende deze zelve, toen hij
klopte. Op hetzelfde oogenblik, dat hij binnenkwam, begaf ik
my naar de slaapkamer en trok de deur achter my dicht. Niets
hooren! Niets zien! Maar alleen het allerliefst dood zijn!
riep een stem binnenin mij. Was het mogelijk, kon men
zooveel martelingen verdragen en niet van verdriet sterven?
En zoo stond ik daar en hoorde hem in de verte verward en
onduidelijk praten, boorde den ontroerden toon, dien ik den vorigen
dag ook in zyn stem had opgemerkt; ik zag zyn gelaat vóór mij,
zoo ernstig, zoo trillend van aandoening, en ik hield de kruk
van de balkondeur krampachtig omklemd en staarde naar buiten
in het winterachtig landschap, zoo arm aan alles, zelfs aan hoop
Daar hoorde ik zachte Bchreden achter my. Ze was eensklaps
naast my op een stoel neergevallen en zag er voorwaar niet
uit als een gelukkige verlooide!
„Ga mede!" stamelde zy, terwyl ze myne hand greep, „ik
moet naar zijne moeder."
Ze zag my zoo smeekend aan, dat ik het hart niet had baar
verzoek te weigeren. Wy kregen hoeden en mantels en gingen
tezamen naar de huiskamer terug. Hy hield grootmama's hand
in de zynen en sprak; hem, den stillen man, had het geluk
welbespraakt gemaakt; hy putte zich uit in betuigingen van
innige liefde en dankbaarheid en de oude vrouw legde hem de
hand op het blonde haar en zeide: „Ik geloof u, myn beste
Roden ik geloof, dat gij 't oprecht meent!"
Ik stak hem de hand toe, maar kon hem niet aanzien. Hij
dankte my fluisterend en drong er nu op aan, dat wy zouden
vertrekken. „Mijne moeder wacht!" zeide hy.
„Tonia gaat mede," antwoordde Charlotte met kinderlyken
angst. Hy zweeg; hy had zich verheugd alleen met haar te
zyn, maar zy trok my heimelijk aan myn japon, en zoo gingen
wy het lange, door taxisheggen ingesloten pad af. Hy liep gearmd
doncIndien het een onbeschaafd man ware, dan kon
men zich nog genoodzaakt zien hem te straffen als een kind,
en achterklap met.... (achter)klappen vergelden; maar hier,
waar het een geleerde en een geletterde is die zich zoo
danig vergeet, en zich zoodanig verlaagt, dat hij tot een
vuil bazelen afdaalt, hier moge die geleerde en geletterde
in eigen verachting smoren. Het staat boven zijn kracht
de Majesteit te schenden; hij schendt hoogstens zijn eigen
naam en faam, en dat moge hij voor zichzelven weten
Te Amsterdam is een telegram ontvangen, dato
14 dezer uit Penang verzonden, meldende dat de onder
neming Tanaran (in Langkat bij Deli) van den heer Harrison,
met succes door Atjehers was aangevallen. Twee assistenten
werden gedood. Van de soldaten werden twee man gedood
en acht gewond, terwijl vier geweren door de aanvallers
werden medegenomen. Troepen-versterking werd zeer
dringend noodig geoordeeld.
De mail brengt uit Atjeh weinig nieuws. Nog steeds
wordt over de beri-beri geklaagd. Zonder die ziekte zou
de toestand zeer houdbaar zijn.
De jaarlijksche algemeene vergadering van het Algemeen
Nederlandsch Werkliedenverbond, in het lokaal „Amster-
damsche Werkmansbond," de beide Pinksterdagen te Am
sterdam gehouden, was druk bezocht.
De voorzitter, de heer B. H. Heldt, opende de verga
dering met een beschouwing over den strijd tusschen
kapitaal en arbeid.
Hij sprak de wensch uit dat de verkiezingen van Dins
dag jl. in dien geest mogen uitvallen, dat grondwetherziening
mogelijk wordt en algemeen stemrecht het geheele volk
gelijk recht zal verschaffen. Hij wees der vergadering op
de misleiding die uitging van hen, die den werkman ver
betering voorspellen door revolutie.
Vervolgens kwam het jaarverslag aan de orde, dat gunstig
genoemd mag worden. Het aantal leden is vermeerderd.
De verschillende werkzaamheden van de Vereeniging worden
in het verslag besproken. De vraag omtrent kinderarbeid
werd niet geheel opgelost. Omtrent den normaal-arbeidsdag
was door 19 Vereenigingen een rapport uitgebracht, dat
gedrukt zal worden. Eveneens een populair werkje van
den heer D. Stigter, te Goes, betreffende 't programma
met het slauke meisje dat nauwelijks de vingertoppen op zijn
arm had gelegd. Op het voorplein trok zy hare hand terug.
„Het gaat beter alleen hier op de steenen."
„O, doe mij het pleizier!" verzocht hij, terwyl hy haar opnieuw
den arm bood, „daar staat mijne moeder aan het raam."
En nu gingen zij naast elkander het voorplein over, de stallen
voorbij en op het woonhuis toe. Mevrouw Roden stond op den
drempel, toen het jonge paar naderde. De tranen stroomden
haar over de wangen, terwijl zy Charlotte beide handen toestak.
„God zegene u!" zeide zy, het meisje aan haar hart drukkende.
En toen wij in de huiskamer stonden, zeide zy nog eens: „God
zegene u, kind! Maak mijn jongen gelukkig, hy ia mijn eenige
Ze viel op haar stoel neer en snikte luid en innig bedroefd
met haar grooten zakdoek voor de oogen. Charlotte stond er
kalm naast. Zy en wy allen moesten gevoelen, dat de oude
vrouw bet zeer betwijfelde, of zy in staat zou zijn haar zoon
gelukkig te maken. Dezen scheen die uitbarsting dan ook ge
weldig te hinderen.
„Moeder!" riep hij op bijna strengen toon.
En nu droogde zy de oogen, en om het goed te maken, drib
belde zy naar haar schryftalel en kwam terug met een schitterend
halssieraad in den vorm van een kruis, met een fonkelenden
diamant in het midden.
„Zie," zeide zij, terwyl ze door haar tranen heen glimlachte,
„dit heeft mijn goede man mij op onzen verlovingsdag geschonken.
Neem gij het en moge het eens door een even gelukkige
bruid worden gedragen, als ik het geweest ben
Het schoone meisje hield het schitterend kruis in de hand,
zonder eenig spoor van ontroering; nu boog ze het hoofd, bood
den mond tot een kus en stamelde een paar woorden van dank.
En Frits Roden opende ondertusschen de deur en riep met zijn
helderklinkende stem: „Holla, menschen! Juf, Rika, Mina, komt
allen eens hierEn toen al de dienstboden kwamen aanloopen,
tot de onderkeukenmeid, de knechts en den kleinen staljongen
toe, toen vatte hij het prinsesje om haar fljn middel en zeide:
„Hier ziet ge nu myne aanstaande vrouw, menschen! Morgen
kunt ge onze verloving vieren, de juf moet daarvoor alles maar
eens leestelyk inrichten. Nu, David, kom hier en geef my de
hand. Toen wij, freule van Werthern en ik, elkander voor het
eerst gezien hebben, hebt gy ons gereden en als we trouwen,
zult ge dat weer doen! Niet waar Lotje?"
Of zy aan dien avond terugdacht? En aan haar spottende
gezegden? Zij staarde vluchtig voor zich en als over de aan
wezigen heen en allengs steeg een purperen blos haar naar het
gelaat. Met een haastigen hoofdknik scheen zij toestemmend te
antwoorden, en daarop keerde zy zich schielijk om. Frits moest
alleen alle gelukwenschen en handdrukken in ontvangst nemen,
terwijl zy met saamgeknepen lippen aan het venster stond. Ze had
iets ongeduldigs in haar geheele houding, alsof ze een last van
de schouders wilde werpen.
Veertien dagen waren voorbijgegaan sedert dien verlovingsdag
twee wonderlyke weken! Wij voelden ons allen gedrukt; het
cenige opgewekte waren de oogen van Frits. Eiken dag kwam
hij te vijf uur bij ons en bleef dan tot 's avonds. Gewoonlijk
hield hy by zijn binnenkomen de linkerhand, die een pakje
bevatte, op den rug, om dit met een gelukkigen glimlach en kon
't wezen ongemerkt, in Charlotte's werkmandje te verstoppen of
haar onverwachts op den schoot te leggen. Daar waren wonder
lyke presenten onder, zooals allepa iemand, die ten koste van
van den Bond. Instemming werd geschonken aan de brochure
van de Liberale Unie, omtrent de behandeling van eenige
sociale vraagstukken.
Amstels Eendracht stelde de vraag: „Wat is de richting
van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond?
Algemeen stemrecht of niet?" Na langdurige discussie stelde
de voorzitter voor, te stemmen over de vraag: „Draagt
het adres door het Centraal Bestuur te dezer zake aan de
Tweede Kamer gezonden, de goedkeuring der vergadering
weg?" wat met 23 tegen 3 stemmen werd bevestigd.
Den tweeden dag kwam de rekening en verantwoording
aan de orde, die werd vastgesteld met een ontvangst van
f 1641 en een uitgave van f 1610.
Zwolle stelde nu de vraag:
Kan het verbond meer krachten aan de beweging voor
algemeen stemrecht wijden? Naar aanleiding hiervan werd
een motie aangenomen om voortaan meer zelfstandig op te
treden.
De vergadering betuigde haar afkeer met het uitwerpen
van den heer B. H. Heldt uit den Bond voor algemeen
kie§- en stemrecht.
Omtrent de jaarlijks terugkeerende werkeloosheid werd
heel wat gesproken. Een woord van dank werd gebracht
voor den steun door de gegoede standen den werkman in
die tijden geschonken. Als middel ter bezwering van de
kwaal werd de droogmaking der Zuiderzee en het ontginnen
van heidevelden aanbevolen. Tot den Bond tot droogmaking
der Zuiderzee trad de vereeniging als lid toe.
Nu kwam aan de orde de wenschelijkheid tot het ver-
leenen van middelbaar en hooger onderwijs van Rijkswege
aan mingegoeden, die aanleg bezitten.
Door het Bestuur zullen pogingen in 't werk gesteld
worden om dat onderwijs te verkrijgen.
Ten slotte werd in hartelijke woorden dank gebracht aan
den heer B. H. Heldt, voor zijn leiding en de groote ver
diensten voor den Bond, waarop deze, onder dankbetuiging
voor de betoonde medewerking en het vertrouwen, de
vergadering sloot.
Door de Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij zijn
op de Pinksterdagen vervoerd 157,UUÜ, door de Haven-
stoom bootdienst 3ö,U33 passagiers.
eiken prijs iets wil geven, in een kleine stad kan oploopen:
fraaie papeteriën met gekleurd en beschilderd schrijfpapier, werk-
tascbjes met ^onbruikbare scharen en vingerhoeden, die veel te
groot waren voor Charlotte's kleinen vinger, parfumeriën, die
afschuwelijk roken, en soms ook een geurige ruiker violen, die
een gunstige uitzondering maakte op al die anderen zaken. Ik
kon er nooit toe komen, om Charlotte aan te zien, als zij die
goede gaven ontving; ze waren zoo weinig aan haar besteed,
en toch werden ze alle zoo blijmoedig gegeven, met zulk een
innige liefde uitgezocht, dat ik haar elke daarvan benydde.
Zij borg ze allen tezamen in een groote latafel weg, die zy
zelve tot dat doel leegmaakte. En ze kon zyn vragende, teedere
blikken met een volharding ontwijken, die by haar anders altijd
zoo levendig oogen- en gebarenspel een merkwaardige mate van
zelf beheersching vereischte. Voor het overige was zij veel stiller
geworden en had een fiere houding aangenomen, die een minder
opgewonden minnaar dan Frits Roden reeds na drie dagen tot
wanhoop zou gebracht hebben, maar waarmede zy hem ongemerkt
naar haar zin leidde, alsof hy een van de poppen uit hare
kinderkomedie was, die zy aan zyden draadjes liet dansen. Nooit
nam ze zijn arm, als zij gingen wandelen, en op zachten maar
stelligen toon had zy geweigerd, bezoeken by de voornaamste
inwoners van de stad met hem af te leggen, omdat zy nog
in te diepen rouw was.
Hij gal toe hij gaf haar alles toe. Hij kwam niet meer
in kaplaarzen, omdat zij eens gezegd had, dat hij er net als een
rentmeester uitzag; hij droeg geen bonte dassen meer, omdat zy
die zoo onfatsoenlijk vond. Hij had een langen brief aan het
domeinbestuur gericht, met verzoek de bovenste verdieping van
het huis geheel te mogen verbouwen, en hij wilde haar toekomstig
boudoir lichtblauw laten verven en behangen, omdat zy hierin
zoo verrukkelyk zou voldoen on lichtblauw immers haar lievelings
kleur was.
Grootmama zat er onverschillig by. De goede vrouw was in
den laatsten tyd zeer verouderd, alsof de gevolgen van al onze
treurige omstandigheden zich by haar lieten gelden, nu de
opwinding voorbij was. Geestelijk en lichamelijk scheen zij
verminderd. Mevrouw Roden kwam soms met haar zoon mede
en dan bleven de twee bejaarde dames in grootmama's kamer
en praatten over den ouden tyd. Frits zat tegenover Charlotte
en ik alleen aan myn werktafel.
Nu was het omstreeks Kerstmis een sombere, regenachtige
dag. Charlotte had de armen over elkander geslagen en keek uit
het venster; zy wendde haar aanstaande het profiel toe en hy
scheen geheel in haar aanblik verzonken. Niemand sprak een
woord.
Eindelijk keerde zy zich om. „Niet waar, Frits," zeide zy
op eens, „gij zijt rijk, is 't niet?"
Hij keek haar verwonderd aan, lachte en stak haar de
hand toe. „Ja, prinsesje, wy zullen ten minste geen gebrek
behoeven te lyden."
„Ik moet u eens iets vragen," hernam zij; „maar Tonia mag
het niet hooren."
Ik stond op en ging heen. „Dan zal ik onderwijl voor de
koffie zorgen," zeide ik Vriendelijk.
Na verloop van een kwartier kwam ik in ons slaapvertrek en
zag de deur naar de huiskamer openstaan. Toen ik deze wilde
sluiten, hoorde ik Frits zeggen:
„Alles wat ge wilt, Charlotte maar dat niet! Dat zou
lichtzinnigheid zyn." (Wordt vervolgd.)