HELDERSCHE
IVIEEWEDIEPER COURANT.
- en Aivertentieblad voor HollanJs Noorderkwartier
1886. N°. 81.
Jaargang 44.
Woensdag 7 Juli.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke
regel meer 16 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De vertrekdagen der mails naar Ooat-Indië gedurende de maand
Juli zijn als volgt
9 Juli Engelsche mail (over Brindisi).
10 Juli Hollandsche mail (uit Amsterdam).
10 Juli Hollandsche mail (over Marseille).
17 Juli Fransche mail (over Napels).
20 Juli Hollandsche mail (over Marseille).
21 Juli Hollandsche mail (uit Amsterdam).
23 Juli Engelsche mail (over Brindisi).
31 Juli Hollandsche mail (uit Amsterdam).
31 Juli Hollandsche mail (over MarseiUe).
31 Juli Fransche mail (over Napels).
Laatste buslichtingen aan het Postkantoor te Amsterdam:
Ned. mail (uit Amsterdam) brieven 8 u. 's morgensdrukwerken
den vorigen avond 8.45.
Ned. mail (over Marseille) brieven 4.30 u. 's avonds; druk
werken 2 u. 's avonds.
Fransche mail, brieven 4.30 u. 's avondsdrukwerken 2 u. 's av.
Fransche mail (Napels) brieven 11 uur 's morgens; drukwerk
10 u. 's morgens.
Engelsche mail, brieven 11 u. 's morg.; drukwerken 10 u. 's morg.
Om van de aansluiting te Brindisi zeker te zijn, is het raad
zaam daags te voren, op hetzelfde uur, van de voorloopige ver
zending gebruik te maken.
Binnenland.
Het artikel in de Arnh. Crt. over de houding der
Regeering tegenover de sociaal-democraten resumeerende,
voegt het Haagsch Dagblad er het volgende aan toe
„De vrijheids-theorie op zichzelf is zeer schoon, maar
het is niet hetzelfde tegenover wie men zich bij haar toe
passing geplaatst vindt. Er is een klasse van menschen,
helaas! ondanks ons veeljarig hooggeroemd onderwijs, die
de boven kleingeestige en meer rumoerige dan gevaarlijke
bewegingen verheven voornaamheid van de overheid en
haar zelfvertrouwen, als vrees zouden kunnen beschouwen
een wijze van beschouwing, welke op den duur een al
te voorrJaiiié driestheid zou kunnen plaatfeen tegenover een
al te voorname onverschilligheid."
17)
DE ANDERE.
Door W. HEIMBURG.
Ook de Tijd is het met de opvatting van de Arnh. Crt.
niet eens. Zij schrijft:
„'t Is waarlijk stichtend, dat optreden voor de vrijheid!
Vooral wanneer de Arnh. het niet bij een beoordeeling
van feiten laat, maar parmantig voortgaat tot het stellen
van algemeene regelen. „Men moet," zoo beweert het
blad, „bij overtredingen bij mond of pen niet naar de boos
aardigheid of de bedoeling zoeken, om de strafbaarheid te
beoordeelenmen vrage alleen naar de gevolgen, die woord
of geschrift heeft gehad."
Ziedaar een theorie, waarmee men ver kan komen
Predik vrij oproer en verzet, moord en doodslag! als het
oproer niet lukt, dan zijt gij niet strafbaar; lukt het wel,
dan kunt gij evenmin gestraft worden, want ge hebt zelf
het hecht in handen! Trouw aan een dergelijk stelsel,
vindt dan ook de Arnh. in de sraaadkreten, voor 's Konings
paleis te 's Hage uitgegalmd, niet anders dan... „een
quaestic van smaak, meer niet!' 't Is sterk!"
Het Wag. Weekblad geeft nog een enkel woord over
den uitslag der verkiezingen. „Op kibbelarijen tusschen
de bladen der verschillende partijen gaan wij niet in, schrijft
het blad. De pot verwijt den ketel dat hij zwart is. Vrome
praatjes beteekenen in deze niets. Wanneer bv. de Standaard
beweert: Onder de liberalistische kiezers zijn de vloekers,
dronkaards, bordeelhouders, met heel de bent van Jan Rap
en zijn spottenden maat," en dat het door derzulken hulp
is, dat die partij in de kamer meesteresse werd, dan
hangt ze zelve op onwaardige wijze den vrome uit en
verbeurt het recht anderen over hunne onbehoorlijkheden
terecht te zetten. Immers weet ieder, die bezuiden den
Moerdijk geen vreemdeling is, hoe het daar onder de
Roomsche kiezers gesteld is. De kerk wordt niet verzuimd;
wat Heer-oom zegt is een Evangelie. Maar heeft men zijn
„plicht* gedaan, dan brengt men 't overig deel van den
Zon- of feestdag in de sociëteit of herberg door. Of wil
de Standaard er de Roomschen buiten laten en doelt ze
alleen op haar speciale aanhangers, ook dan zou ze wijzer
gedaan hebben de bovenaangehaalde woorden in de pen te
Charlotte, die mijn uitroep gehoord had, kwam nog in haar
nachtjapon aanloopen. Eén blik was voldoende om haar het vreese-
lijke te doen beseflen. „Dood?" vroeg zij angstig, terwyl zij van
het hoofd tot de voeten beefde.
„Dood!" Dood!" kermde ik, „en dat is uw schuldOnzeeenige
troost, onze eenige toevlucht!"
En ditmaal was Charlotte de krachtigste, de kalmste van ons
beiden. „Tonia, wees bedaard! Tonia, geef mij de hand, sta
toch op! Wij zijn niet zonder hulp en bescherming stel je
toch niet het ergste voor!" duisterde zij mij toe. En langs mij
heen drukte zij haar warm, jong aangezicht op de kleine, gerimpelde
hand van de doode. „Vergeef my, grootmama!" En terwijl ik
als verpletterd voor het ledikant bleef liggen, kleedde zij zich
schielyk aan. Van verre hoorde ik, dat zij de werkvrouw met
het doodbericht naar Anita zond. Het duurde ook niet lang, dat
de kleine brunette de sterfkamer binnenkwam.
Charlotte en zy hieven my op en geleidden mij naar de huis
kamer; ik voelde mijn slapen met eau de Cologne bevochtigen
en dronk bittere, zwarte koffie, die Charlotte my voorhield, en
onderwyl klonk haar stem mij als in een droom in de ooren
„Anita, zorg dat het terstond wordt geschreven
„Ja, freule! De freule behoeft zich over niets te bekommeren,
ik zorg voor alles. En nu zal ik verder voor mevrouw de
barones zorgen en de kamer opredderen en bloemen uit den tuin
halen, en als de freule soms rouwtoilet verlangt en de kist
Nu hief ik het hoofd op. „Gij raakt mevrouw van Werthern
niet aanriep ik.
„Maar, Tonia, gij kuDt alles toch niet alleen bestieren," zeide
Charlotte op kalmeerenden toon. Maar ik had de deur van de
sterfkamer al achter mij gesloten. Ze lieten mij begaan, en zoo
zat ik daar aan het bed van de oude vrouw en dacht aan niets
anders, dan dat wij, Charlotte en ik, onzen laatsten steun hadden
verloren.
Een zachte hand op myn schouder deed mij opzien. „Arm
kind!" klonk de goedaardige stem van mevrouw Roden. „Mijn
goede oude vriendin!" En ze liefkoosde de gerimpelde wang van
de ontslapene, bond een linnen doek boven de geloken oogen,
vouwde de handen over de borst samen en streek de plooien
van de lakens glad.
„Kom nu mede, Tonia!" zeide zij daarop. „Ik zal hier de
gordijnen sluiten en de vensters achter openzetten. Zy ligt hier
stil en vreedzaam ga nu mede naar uw slaapkamer of naar
de keuken daar zyn wy alleen."
Ik volgde haar. Wij moesten de huiskamer doorgaan. Charlotte
zat, geheel gekleed, aan de schryftafel; Anita had aan het venster
plaats genomen, druk in de weer met zwart krip en gaas. Goede
hemel! Maar ja, het moest wel! Gelukkig degeen, die krachtig
genoeg is in zulke uren de uiterlijkheden niet te vergeten.
In de keuken zonk ik als half bedwelmd op den eersten den
besten stoel neer.
„Niet den moed verliezen, Tonia!" hield de goede vrouw mij
voor. „Denk eens, hoe bejaard je grootmama al was; 't is zoo
natuurlyk dat ze eindelyk de oogen heeft gesloten Zy zweeg,
daar zy waarschynlyk zelve gevoelde, dat dit geen troost voor
mij was.
„'t Is te veel op eens!" barstte ik uit. „Al teveel! Wat moet
Lotje beginnen? Och, Lotje!"
„De goede God verlaat niemand, Tonia!"
„Ja wel, als de goede God mij dat maar zelf luid en duidelijk
wilde zeggenmaar daar kwam geen antwoord op myn angstig
houden. Onder de Kuyperianen en hun nasleep zijn ook
tal van schurftige schapen. En of ze dan al wat minder
in de kroeg komen en Gods naam niet misbruiken, wanneer
ze niettemin andere ongerechtigheden doen en daarbij de
huik naar den wind hangen, dan achten we ze geen haar
beter dan de openbare vloekers en dronkaards, gesteld dat
men deze vergeefs onder de volgelingen van de Standaard
zoekt."
„Maar gelijk wij zeiden, aldus vervolgt het blad en
wij denken hier onwillekeurig aan Haspelstok's woorden in
de „Kiesvereeniging van Stellendijk:" „Ik vind dat er nog
al veel is dat hij niet zeggen wil, maar hij zei het toch
maar" we zullen ons met deze zaken niet inlaten. We
willen op wat anders wijzen. De Standaard weet de neder
laag te Zutfen aan de partij van ds. Van Dijk te Doetin-
chem. En als haar nu wordt medegedeeld hoever ze in
deze de plank missloeg, dan zegt ze zeer laconisch: „Het
ons goed deze zekerheid te hebben uitgelokt."
De Banier ergert zich aan het antwoord en zegt:
„Is zoo iets niet gruwelijk?
„Op die wijze mag men allerlei verdachtmakingen en
lasteringen uitstrooien.
„Hoe zou de Standaard het noemen, als een der liberale
bladen eens het bericht verspreidde: „De Redactie van de
Standaard ontvangt jaarlijks een vaste som uit een zekere
Roomsche kas, om daarvoor Rome zooveel mogelijk in de
hand te werken." En als dan datzelfde blad, als dit bericht
van allerlei bevoegde zijden was tegengesproken, op hoogen
toon ging verklaren: „De Redactie van de Standaard
ontvangt geen vaste som uit een zekere Roomsche kas.
{Iet is goed, deze zekerheid te hebben uitgelokt."
„Wij zouden geen oogenblik aarzelen, zulk een handel
wijze jezuietisch te noemen."
„Waarlijk, het is geen wonder, dat vele geloovigen zich
van de Standaard losmaken, daar ze van zulke praktijken
grii wen We verdenken de redactie ras dit blad niet van
schijnheiligheid, maar dat ze door aldus voor te gaan, die
zonde in de hand werkt, kan moeilijk tegengesproken worden."
en wanhopig: „Wat nu?"
Zóó zaten wij een geruimen tijd. Eindelijk stond mevrouw
Roden op. „Ik ga nu naar huis, Tonia," fluisterde zij, „om al
het noodige voor de begrafenis te bezorgen, weet ge; ook
middagoten en wijn zal ik hierheen sturen." Zij zweeg eensklaps,
daar de deur werd geopend en Charlotte het hoofd naar binnen
stak.
„Vindt ge 't goed, Tonia, als wii de begrafenis op den negen
tienden Juli bepalen?" vroeg zij. Ik zag op en dacht even na;
we hadden nu den zeventienden.
Zoo schielijk?" vroeg ik.
Waarom zouden we langer wachten? Nu, de timmerman
moet het weten, 't Is goed, niet waar?"
Inderdaad werd het hoofd van een man achter haar zichtbaar.
Mevrouw Roden luisterde met de grootste verbazing.
Ik knikte toestemmend, en Charlotte verdween.
„Ik ben hier overbodig, zooals ik merk, Tonia!" hernam de
oude vrouw met bevende stem. „Anita schijnt voor alles te
zorgen. Dat moet ze dan maar doen maar, beste kind, als
gy behoefte hebt aan een hart en een goed woord, kom dan by
ons!" Ze legde even de hand op mijn hoofd en ging toen
heen.
Charlotte handelde voor mij of liet handelen. Alles wat
in dergelijke treurige omstandigheden moet geschieden, geschiedde
stil en zonder gedruisch. En toen de avond aanbrak, brandden
de kaarsen tusscben het groene loof, waarmede men grootmama's
laatste legerstede had omringd. Midden in de kamer lag zij op
de doodbaar o zoo kalm en rustig! Charlotte en ik hadden
haar daar voor het laatst gezien, toen Anita ons riep. Nu zaten
wij, nog zonder licht, in de huiskamer en spraken geen woord.
Nu begon zij zacht heen en weder te loopen op den rand
van het tapijt. Hare zwarte gedaante gleed mij telkens als een
schaduw voorbij en zacht ritselde de sleep van haar rouwjapon
achter haar.
„Zeg toch eens iets!" sprak zy mij eindelijk aan.
„Ik zie de toekomst zoo donker in!" zuchtte ik.
„Het zal wel beter afloopen dan ge denkt!"
„Hoe komt ge toch aan dien moed, Charlotte? We zyn er
erger aan toe dan gewone bedelaarstere."
„Dat zullen we eens zien!" zeide zy. „Ik wanhoop niet zoo
schielyk."
„Onze eenige toevlucht hebt gy lichtzinnig verspeeld
„Dat was niet de eenige! Ik heb geen zorg!" klonk het als
het ware op zegevierenden toon. Ik vroeg onwillekeurig nog
maals: „Hoe komt ge aan dien goeden moed?" En toen zij
zweeg, ging ik voort: „Over mijzelve bekommer ik mij niet;
op mijn veertigste jaar kan ik in een stichting te Berlijn
worden geplaatst en tot zoolang zal ik wel door werken in myn
onderhoud kunnen voorzien. Maar gij, Lotje, boe zult gij het
ooit onder vreemden uithouden? Het is zoo hard dienstbaar
te zijn."
„Ik dienstbaar?" riep zij en daar was een wonderlyk
spottende klank in haar stem. Maar verder zweeg zij en begon
hAar wandeling opnieuw. Soms trad zij op het openstaande
venster toe en scheen dan naar iets te luisteren. Het eene
kwartier na het andere weergalmde van de slottoren; eindelijk
sloeg het elf uur. „Kom," zeide ik, „laten we maar naar bed
gaan. Misschien ontfermt de slaap zich over ons."
„Neen, ik kan niet slapen, nog lang niet," antwoordde zij
gejaagd. „Blyf hier by mij, Tonia, ik smeek het u!" Ik leunde
met het hoofd achterover en veBtigde weer de oogen'op het
flauwe licht, dat door de reet van de deur der sterfkamer drong.
„'t Is zoo akelig, een lyk in huis nog altyd meent men
die zware ademhaling te hooren, dat steunen, dat rochelen
hoort gij niets?" fluisterde Charlotte.
„Ja. Maar 't is verbeelding."
„Neen, daar komt een rijtuig, hoor! Ik heb mij niet vergist."
En ze snelde Daar het raam en stak het hoofd zoover mogelijk
naar buiten.
Ik hoorde een rijtuig in volle vaart voorbijrijdenna een paar
seconden hield het geratel op; het scheen zijn bestemming bereikt
te hebben. „Wat hebt ge, Lotje?" vroeg ik, terwijl ik ook op
het venster toetrad en hare hand vatte. Zij antwoordde niet,
maar ik voelde dat zij beefde en naar den adem hijgde. Naar
de richting van haar hoofd te oordeelen, tuurde zij onafgebroken
naar het kasteel, üit de kamers van den prins drong een matte
lichtstraal door de gordijnennu werden deze teruggeslagen, een
mannelijke gedaante verscheen op den verlichten achtergrond en
opende het venster. Charlotte bewoog zich niet. En nu een
geluid, alsof twee handen even ineengeslagen werden, en daarop
vielen de gordijnen dicht en hingen de plooien weer onbeweeglijk
naar beneden.
„Tonia! Tonia!" fluisterde Charlotte, den arm om mijn hals
slaande. „O, Tonia!" En toen trok ze mij mede in de kamer,
en terwijl ze my drong op de sofa te gaan zitten, knielde
ze voor mij neder en verborg haar gloeiend gelaat in myn
schoot: „Wees maar niet bedroefd, heb maar geen zorg, alles
komt terecht!"
Plotseling schoot mij het gezegde van mevrouw Roden te binnen:
„Hoe zal Zijne Doorluchtigheid juichen, als hij hoort dat Charlotte
weer vrij isZou zij tóch gelijk hebben „In 's hemels naam,
Charlotte, wat bedoelt ge? Charlotte, het zou ontzettend zijn
ook dat nog!"
„Ik weet niet wat ge meent," antwoordde zij zenuwachtig
en gejaagd; „vraag mij maar niets en maak je maar niet
bezorgd. Ik ben volstrekt niet te beklagen zwyg toch als 't
u belieft!"
„Lotje," zeide ik nochthans, hare hand grijpende, „ik kan
werken, ik zal goed voor je zorgen, beloof mij alleen
„Ik beloof niets!" riep zij trotsch. „Ik herhaal het, ik zal u
nooit tot last zijn dan ging ik nog liever naar Amerika, naar
Johan! Maar zwijg toch ik zie de toekomst allesbehalve
wanhopig in." En nu stak zij licht aan, begaf zich naar de
slaapkamer en begon zich te ontklceden.
Ik bleef alleen in het donker huisvertrek achter. Telkens
opnieuw kwam de vraag by mij op: Wat nu? Naar de resi
dentie terug! was het antwoord. Charlotte moest een onderkomen
vinden in het huis van haar voogd, en ik ach, voor mijzelve
maakte ik mij immers niet bezorgd! En eindelijk behield de
vermoeienis de overhand en kón ik niet meer denken; op den
tast bereikte ik de slaapkamer en wierp mij aangekleed op mijn bed.
Den volgenden morgen werd ik met zware hoofdpijn wakker
en als met looden zwaarte drukte mij het tegenwoordige.
Ik richtte my op; een blauwe lucht en zonneschijn schemerden
door de gordyuen. Charlotte was al op; in de zijkamer hoorde
ik haar zacht praten en herkende Anita's stem. Het scheen mij.
toe, alsof er iets onderdanigs in haar toon was, dat ik vroeger
nooit daarin had opgemerkt. Toen ik na een poos in de huis
kamer kwam, stond Charlotte al geheel aangekleed voor haar
schrijftafel en bekeek min of meer verlegen haar kleine, blanke
hand. Zij kwam mij niet tegemoet, maar knikte slechts zwijgend
met het hoofd. Anita was verdwenen.
O, hoe drukkend stil en benauwd was het in dat vertrek,
ondanks de irissche ochtendlucht! Naast Charlotte's theekopje
lag een ruiker sterk geurende oranjebloesems die mijn hoofd
pijn nog deed toenemen.
De voormiddag ging stil v orbij; alle veerkracht was van mij