De nieuw aangelegde grindweg van Burg naar Koog
op Texel is jl. Zondag op feestelijke wijze in gebruik ge
nomen. Vooral de bevolking van de Koog, voor wie deze
weg van groot belang is, had van hare blijdschap doen
blijken. In het dorpje waren drie eerepoorten opgericht,
waarvan de eerste prijkte met het opschrift: „Hulde aan
den burgemeester!" De heer Loman toch, burgemeester
aldaar, had veel bijgedragen tot het tot stand komen van
den onmisbaren weg. Begunstigd door het fraaiste zomer
weer hadden er tal van volksspelen op het zeestrand achter
de Koog plaats. Honderden woonden de feestelijkheden bij,
terwijl niet weinigen van de gelegenheid gebruik maakten
om zich door een bad in de Noordzee te verfrisschen.
f Men schrijft ons van Texel, dd. 5 dezer:
„In de zitting van den Gemeenteraad, welke heden ge
houden werd, is in de plaats van wijlen den heer S. Keijser Sz.
tot Wethouder benoemd de heer J. R. G. Coninck Westen
berg."
Te Midsland op Terschelling werd gisteren een Rijks-
telephoonkantoor voor het algemeen verkeer geopend.
De heer W. F. Ruvgrok, adjunct-commandant, belast
met het toezicht op den arbeid, in de militaire strafgevan
genis te Oegstgeest, is bestemd met 1 September a. s. op
te treden als directeur der werkinrichting te Hoorn.
De Raad der gemeente Purmerend heeft besloten tot
het aangaan eener geldleening, groot f 136,000.
Door de Alkmaarsche Harddraverij-Vereeniging is
besloten, om op den 25 Augustus a. s. weder eene hard
draverij te houden voor paarden van inlandsch ras, aan
gespannen voor tweewielige rijtuigen, om prijs en premiën
van f 250, f 100 en f 50.
De Willem Barends is gisteren middag te Amsterdam
in publieke veiling voor f 2950 verkocht, 't Hoogste bod was
slechts f 2550.
Naar men verneemt, bestaat er een plan tot oprichting
eener militaire school voor volontairs, dingende naar den
rang van 2den luitenant der infanterie.
Als iets merkwaardigs voor bloemenliefhebbers kan
gemeld worden, dat te Lobit in den tuin van den heer
S. een rozenboom staat, welke geheel in den vorm van een
bouquet is geleid en ongeveer 15,000 witte rozen en knoppen
draagt.
De secretaris van het Nederlandsche gezantschap te
Weenen, de heer Crommelin, vertrok op 23 Juni met den
markgraaf Alfred Pallavicini, om een tocht te maken op
den Gros-Glockner (Oostenrijksche Alpen). Zij waren
voornemens jl. Donderdag terug te komen, maar zijn niet
teruggekeerd, en alle navragen per telegraaf, omtrent hen
gedaan, bleven zonder gevolg. Men vreest, dat hun een
ongeluk overkomen is.
Zondag voor acht dagen zijn de reizigers het laatst
gezien bij de zoogenaamde „Stüdlhütte" op den Glockner;
daar lieten zij ook hun bagage achter. Met hen waren
2 gidsen, die ook niet teruggekomen zijn. Sedert Woensdag
worden allerwege nasporingen gedaan. Men vond reeds een
ransel met mondvooraad, aan de reizigers behoorende.
De Maandag avond ontvangen Neue Freie Presse bevat
eenige bijzonderheden omtrent het plan, dat de heeren
Crommelin en Pallavicini gemaakt hadden om den Grosz-
Glockner te bestijgen; het plan, dat, naar men uit tele
grafische berichten reeds weet, vermoedelijk met noodlot-
tigen afloop geëindigd is. Wel bestond er Zaterdag te Weenen
nog eenige hoop, dat men de vermiste toeristen met hunne
gidsen nog vinden zou, maar in den laten avond van dien
dag kwam een telegrafisch bericht uit Lienz (in het Puster-
dal), dat men het spoor der bergstijgers tot op zekere
hoogte van den berg had kunnen volgen, maar het verder
door versch gevallen sneeuw onkenbaar geworden was;
men vreesde, dat zij op de gladde rotsen uitgegleden en
in een afgrond van deu Grosz-Glockner gestort waren.
Graaf Pallavicini is een te Weenen welbekend officier,
die door buitèngewone lichaamskracht uitmunt en een er-
geweken. Charlotte schreef een briefik dacht er niet over aan
wie. Toen hoorde ik zware voetsrappen in de kamer naast ons
de kist werd gebracht. Maar ik had het hart niet meer, dat
verstijfde aangezicht nog eens te zien.
En onderwijl begon reeds de storm op te steken, waarvan de
wereld zou gewagen. Op straat schoolden de menschen samen
en spraken van de „oorlogsverklaring," die elk oogenblik werd
verwacht. Van huis tot huis, van hart tot hart verspreidde zich
het gevleugelde woord: „De oude vijand! We zullen hem be
vechten met goed en bloed, met alles wat wij hebben! Geen
enkele dacht aan zijne eigen belangen; de honderdduizenden
harten klopten éénstemmig om de eer van het Duitsche vader
land te handhavenWie toen onzichtbaar door steden en
dorpen had kunnen dwalen, hoeveel edele geestdrift, hoeveel
oifervaardigen moed, hoeveel groothartigheid en zelfverloochening
zou hij in paleizen zoowel als in hutten hebben aanschouwd!
Alleen ik treurde en kon niet tot bedaren komen.
Oorlog! Wezenlijk oorlog! Dat is toch hetzelfde als tranen
en droefheid, en droefheid en tranen! Alsof de wereld nog niet
genoeg smart opleverde! Dat was alles wat ik kon denken.
En die dag ging om en een nieuwe brak aande dag van de
begrafenis. Te elf uur werd de kist de smalle trap afgedragen
en door den tuin naar den lijkwagen gevoerd. Ik heb niets van
dat alles gezien en gehoord, want ik zat in de kleine keuken,
de eenige plek waar ik ongestoord kon vertoeven. Alleen klonk
het klokgelui mij in de ooren, waaronder de goede oude vrouw
grafwaarts werd gebracht.
En te midden van die vreedzame tonen weerklonk de kreet:
cTe wapen! 't Is oorlog! De eerste lichting is uitgeschreven!"
Ik wist het nog niet, toen Charlotte met dat bericht bij my
in de keuken kwam vliegen. De predikant, van de begrafenis
terugkomende, had het medegebracht. Ze was bleek, ze wrong
de handen, ze beefde van top tot teen. Het was, alsof haar
gezicht mij met geweld uit mijne verdooving opwekte.
„Tonia, dat is vreeselijk!" stamelde zij.
Ik volgde haar naar de voorkamer, waar de predikant zich nog
bevond. Buiten op de straat scheen het byzonder druk en levendig
te zijn. „Uwe droefheid zal allengs opgaan in de groote ramp,
die allen treft," zeide de goede man. „Helpt haar mededragen
eendracht sterkt en vertroost."
Toen hij weg was, trad ik op Charlotte toe en lagen wij één
oogenblik in eikaars armenik voelde haar hart tegen het mijne
kloppen en hoorde hare krampachtige ademhaling.
,,'t Is vreeselyk!" fluisterde zy. „Ik had altijd nog gehoopt,
dat de storm zou voorbijtrekken."
„Bedaar, Lotje, we zijn immers bijeen, we hebben elkander
tot steun!" Nu zij sidderde, kreeg ik weer moed. „We zyn
immers soldatenkinderen," voegde ik er bij. terwijl ik haar losliet,
„en beiden hebben we niemand, die mede mag uittrekken.
Als papa nog leefde of als Johan nog hier
Maar zy luisterde niet en liep naar de deur, en hier bleef zij
staan, de handen tegen het voorhoofd gedrukt; toen kwam zij
aan het venster. Blijkbaar was zij geweldig ontroerd.
(Wordt vervolgd.)
varen bergbeklimmer is. Hij bad met den heer Crommelin, j
secretaris der Nederlandsche legatie te Weenen, afspraak
gemaakt om den 23sten Juni te Lienz bijeen te komen, j
ten einde den Grosz-Glockner te bestijgen langs een vroeger j
nooit gekozen weg. De heer Crommelin had reeds op 20
Mei Weenen met verlof verlaten en moest 1 dezer op j
zijn post terug zijn. Kort vóór zijn vertrek uit Weenen j
wees graaf Pallavicini zijn vader op eene photografie van j
den berg den weg, dien hij dacht te nemen; hij voegde j
daarbij, dat het weder der laatste dagen voor zulk eene
onderneming niet gunstig was. Toen daarop zijn vader hem j
ried, den tocht uit te stellen, antwoordde graaf Pallavicini, j
dat uitstel moeielijk was, omdat de heer Crommelin niet
langer dan tot 1 Juli tijd had en zij reeds lang te voren
hadden afgesproken, elkander den 23sten Juni te Lienz te
vinden. Zoo werd dan de tocht ondernomen. De oude graaf
Pallavicini had Vrijdag reeds om inlichtingen aangaande
het verblijf van zijn zoon geseind, en toen Zaterdag ochtend
het bericht kwam, dat de toeristen met hunne gidsen ver
mist werden, is de vader des avonds zelf naar Lienz ver-
trrkken, ten einde het mogelijke te laten doen om zeker
heid te verkrijgen; hetgeen tot heden echter nog niet ge
lukt schijnt te zijn*
Een der verpleegden te Veenhuizen, No. 2, is ont
slagen, ten einde eene erfenis in ontvangst te nemen van
f 40,000, benevens eenige vaste goederen.
Bij het verhoor, dat Belderok, de Amsterdamsche
socialist, voor den rechter-commissaris onderging, antwoordde
hij op de vraag, waarom hij de bewuste biljetten had aan
geplakt: „Natuurlijk opdat het publiek ze lezen zou!"
Jl. Vrijdag nacht werd weder een oproerig, majesteit-
scliennend biljet tegen de muren der Beurs te Amsterdam
geplakt.
Volgens het Geïl. Politienieuws verzette Belderok zich
bij zijne arrestatie niet, en was hij zelfs zóó ontsteld, dat
hij, aan het bureau van politie gekomen, vier kommen
water gebruikte om wat tot bedaren te komen.
Het Fransche oorlogsschip Mouette, kapitein Bayen,
- is gisteren ten reede Amsterdam aangekomen.
Tegen jl. Zondag morgen was in het Volkspark te
Amsterdam een meeting aangekondigd, waar de heer Domela
Nieuwenhuis het woord zou voeren. Tevens was bekend
gemaakt dat hij met den trein van halftien zou aankomen,
wat vele partijgenooten naar hot station lokte om den leider
I naar het Volkspark te vergezellen.
In optocht ging het langs de Heerengracht, waar bij de
j Heerenstraat reeds een botsing ontstond tusschen de politie
i en de menigte, waarbij door stok- en sabelslagen een paar
j socialisten werden gewond. Te 12 uren was de zaal in
j het Volkspark stampvol. Op het tooneel, van waar ge
woonlijk het woord gevoerd wordt, waren een achttal roode
i banieren van vakvereenigingen geplaatst, terwijl uit het
gebouw aan den ingang een groote roode vlag wapperde,
i Terwijl de heer D. N. er zijn stellingen verdedigde, had
buiten het gebouw een feit plaats, waaromtrent het Hld. het
volgende mededeelt:
„Op den commissaris van politie, den heer Stork, werd
een even laf hartige, als boosaardige moordaanslag gepleegd.
Toen deze ambtenaar het terrein van het Volkspark betrad,
loste de socialist Geel, achter een boom te voorschijn
komende, bout portant op hem een schot, uit een met
zes schoten geladen revolver, onder het geroep: „zal je ons
nog langer trotseeren?" Gelukkig zag de heer Stork den
toeleg, zoodat hij nog tijdig het hoofd kon afwenden, en
de kogel hem voorbij het oor snorde. Onverwijld schoten
de inspecteur Doorenbos en de rechercheurs Harms, Wage
naar en Panhorst, benevens twee rechercheurs van het
hoofdbureau, V. d. Bult en Van der Loo, toe, om Geel te
beletten verder te vuren, waarop hij naar het bureau aan
de Oude Brug werd gebracht. Dit geschiedde niet dan
onder verzet van een deel der menigte, welke op het
terrein aanwezig was. Met krachtige hand werd toen het
geheele terrein en het daarvoor liggend pleintje door de
politie schoongeveegd, waarbij eenige arrestatiën plaats
vonden en eenige personen gewond raakten, o. a. de col
porteur van „Recht voor Allen" Kramer. Deze bekwam
een belangrijke verwonding aan het hoofd en werd op last
van den commissaris Stork naar het Binnengasthuis vervoerd.
Het gepeupel poogde toen weder het Volkspark binnen te
j dringen, door een gedeelte der schutting af te breken,
welke dit terrein omsluit. Toen ook dit door de politie
i werd belet, wierp men met steenen, welke voor de hand
lagen.
Door dit rumoer ontstond in de zaal een ware paniek.
De honderden hoorders en hoorderessen zochten links en
j rechts een uitweg en, waar zij dien niet vonden, werden
de ruiten stuk geslagen. Niet dan met veel moeite gelukte
het den president de orde te herstellen, waarna D. N. zijn
rede kon vervolgen.
Aan het einde daarvan werd door een betsuurderesse
van de „socialistische Vrouwenvereeniging," aan D. N.,
„haar patroon," een roode banier, versierd met bijl en
phrygische muts, en een rood gekleurde lauwerkrans over
handigd.
Ook bij het vertrek van D. N., die zich te 3.25 u.
naar Rotterdam begaf, waakte de politie tegen stremming
van het verkeer, wat hier en daar niet zonder moeite
plaats had, vooral aan het station. Te halfvier kon de politie
aftrekken en was alles rustig als gewoonlijk.
Wij vernemen nog dat Geel, aan het bureau van politie
aan de Oude Brug gebracht, aldaar met cynische bedaard
heid tot den commissaris Stork zeide, dat zijn doel geweest
was hem te dooden.
Door den substituut-officier, mr. Schimmelpenninck, den
rechter-commissaris Schol ten, en diens griffier, is in de
woning der moeder van Geel een huiszoeking ingesteld.
Aan het commissariaat van politie vervoegden zich de
burgemeester, de procureur-generaal en de officier van
justitie, om den heer Stork persoonlijk geluk te wenschen
met den gelukkigen afloop van den aanslag.
Nadat de minister van Justitie door den procureur-generaal
met den mislukten aanval in kennis was gesteld, moet de
heer Stork o. a. ook een warmen gelukwensch vanwege
de Regeering hebben ontvangen.
Nadat de heer D. N. Zondag avond nog te Rotterdam
(waar hij door duizenden van den trein werd gehaald en
I er naar toe werd gebracht) op een meeting het woord had
gevoerd, vertoonde hij zich in den laten avond daar in
„Walhalla," waar even halfelf een soort van optocht werd
i geformeerd; voorop liepen D. N. en eenige andere leiders
der partij, die een grooten lauwerkrans en grooten ruiker
droegen, beide met lange roode linten, en daarachter een
menigte van p. ra. 300 personen, waarin vooral jonge, net
gekleede meisjes zeer sterk vertegenwoordigd waren. Onder
het zingen van „Marseillaise," „Soldatenlied," het „Stem
rechtlied" van Van Raaij !j (waarvoor de auteur indertijd
terechtstond), soms afgewisseld door juichkreten ter eere
van D. N. en Croll, het socialisme, enz., toog men naar de
Malakkastraat, waar voor de woning van D. N. nog een
manifestatie plaats had, waarna men op dezelfde wijze,
schoon met afnemende sterkte, weder naar „Walhalla"
terugkeerde.
„Niet steeds is de liefde bestendig van duur"
Dit ondervond weder een paartje te Rotterdam. Het was
jl. Woensdag middag gehuwd, en nog was de zon niet
onder, toen reeds hun huwelijkszon taande en de bruidegom
zijn bruid met een bezem achterna zat.
De kleinste „generaal" ter wereld, de dwerg Mite,
en vrouwtje, bekend onder den naam van de „American
Midgets," zijn jl. Donderdag van Keulen te Vlissingen
aangekomen, om hun terugreis naar Engeland met de
mailboot „Prins Hendrik" voort te zetten. Het miniatuur
echtpaar wandelde met bevalligen trots tusschen de groote
passagiers aan boord.
De Amsterdamsche straatjongens ze worden nog
geen haar beter maken van alles gebruik om te ravotten.
Zoo zagen we er jl. Zondag een, zegt de Standaard, die
door verschillende collega's door een modderplas werd
gesleurd, en zich daar heftig tegen verzette. Toen een
voorbijganger daar tusschen kwam, antwoordde een der
bengels: „We doene Belderokkie; hij is Belderok en ie
mot na 't beroDe arrestant werd weder door een ander
vervangen, die zich eveneens over de straat liet trekken.
Of de moeders dezer jeugdige „Belderokkies" wel erg
in hun schik zullen zijn met het oog op het havenen van
hun plunje, mag betwijfeld worden.
Wanneer gij een vrouw zoekt, houd beide oogen open
Wanneer gij een vrouw hebt, doe één oog dicht.
Raadgeving van een kwaker.
Geen beter vluchthaven om aan de stormzee van zinne
lijke passiën te ontkomen, dan het huwelijk met een goede
vrouw; edoch, wie een verkeerde keus doet, voor hem
stormt het ook in de haven. Petit Senn.
Wanneer de echtvereeniging een zedelijke daad is en
niet louter een formaliteit, op het Raadhuis voltrokken,
neemt de liefde, onder langzame gedaante-verwisselingen,
telkens de tinten aan der verschillende leeftijden. De sterk
gloeiende hartstocht, de schitterende liefdevlam tempert
zich tot een zacht weldadig lichtde aanbidding van elkan
der treedt terug voor de gemeenschappelijke zorg der
ouderliefde; in het eind, bij verzwakking der zinnelijke
aandrift, komt de innige verknochtheid, de macht der ge
woonte, het zoet geheim van volledige intimiteit, de beko
ring der herinnering en de dankbaarheid, de aangename
gedachte aan den natuurlijken steun, dien men vindt in
elkander, waar de leeftijd, waarin alles ontvalt, nadert.
Jean Paul.
Buitenland.
Een grappenmaker heeft beweerd, zoo meldt men o. a.
uit Parijs aan de Haarl. Crt., dat de zomer niet in het
land wilde komen, alvorens de Prinsen het verlaten hadden.
Eene beschuldiging meer of minder maakt niet uit! Toe
vallige overeenstemming: met het vertrek der drie banne
lingen is het schoone weder, waarop het jaargetijde ons
recht geeft, als door een tooverslag in de plaats getreden
van den aanhoudenden regen. Thans felle zonneschijn en
hooge thermometerstand. Juichende landbouwers, maar vele
hijgende en blazende ontevredenen onder de overige sterve
lingen. Ik wil daarlaten,, of de Prinses in gemoede verant
woordelijk gesteld kunnen worden voor deze verandering
en of zij op zich zelve al dan niet wenschelijk is. Daaren
tegen moet ik opmerken, dat men in de laatste weken veel
meer dan noodig was over deze staatsburgers heeft getwist,
geschreven en gesproken; evenzeer de aanhangers als de
tegenstanders; veel te veel lof en veel te veel blaam.
Sedert weken kunnen wij geen dagblad opnemen, of het
is vol van de Prinsen. Ziet, zelfs nu zij al lang over de
grenzen zijn, volgen wij hen nog op den voet. Hadden
wij niet hier en daar het verhaal van èen moord en, naar
aanleiding van het duel tusschen de heeren Arthur Mever,
directeur van de Gaulois, en den heer Drumont, schrijver
van „la France Juive," welk duel voor het gerecht kwam
de netelige en boeiende kwestie te behandelen, of de eerste
zich van zijne linkerhand bediend heeft en in hoever het
gebruik der linkerhand in een tweegevecht strafbaar en
oneerlijk is, hadden wij die afwisseling niet, dan zouden
wij in de kolommen onzer tallooze dagbladen vruchteloos
naar iets anders gezocht hebben dan artikelen, die Hunne
Hoogheden beurtelings in de wolken verhieven of door het
slijk sleurden. Te vergeefs vorschen wij naar hetgeen hun
zoo plotseling deze overwegende beteekenis verleend kan
hebben. Niets ter wereld. Nu is het waar: wij zijn „en
pleine morte saison," wij zijn in den vollen komkommertijd.
Laat ons de zaken niet uit haar verband rukken; laat
ons het vergrootglas ter zijde leggen. „Ni eet excès d'hon-
neur, ni cette indignité." Door de verbanning worden de
Prinsen noch meer, noch minder dan zij steeds geweest zijn,
te weten: gewone stervelingen, van wie de meesten zich
nooit door iets bijzonders hebben onderscheiden. De ver
banning is eene ongerechtigheid, toegegevendoch
misschien niet treffender dan eenige andere ongerechtigheid,
aan eenigen anderen burger begaan. Hoevele tranen er
heinde en ver naar aanleiding van dit drievoudig vertrek
gestort zijn, valt niet te begrooten. Oneindig meer dan
bij de afreis van driehonderd arme roodbroeken naar
Tonkin. Wij zijn onthaald op de aandoenlijkste beschrij
vingen der laatste uren; beschrijvingen, waarin de waarheid
op alleraangenaamste wijze afwisselde met de verbeeldings
kracht van den overgevoeligen berichtgever. Het is
zeker hard, zijn vaderland te moeten verlaten. Het is vooral
dè,n hard, als men er een eigen haard bezat en gewend
was, rondom dien haard aan te zitten met een talrijk en
geliefd gezin. Een ieder, die niet volkomen verblind is
door partijhaat, zal dan ook innig mededoogen gevoelen
met den kleinzoon van Louis Philippe, die even innig
mededoogen als hij gevoelen zou met den kleinzoon van
wien dan ook, die weggernkt was uit een dierbaar tehuis
en van het ziekbed van een kind. Wat de Bonapartes
betreft, men kan hen nauwelijks beklagen, al blijft eene
ongerechtigheid tegenover hen even goed eene ongerechtig
heid. Zij zijn nu met eene zekere apothéose verdwenen