HELIIERSCHE EK KIEUWEDIEPER COURANT. a Advertentieblad toot Hollands Noorderkwartier. 1886. N°. 83. Jaargang 44. Zondag 11 Juli. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. j franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Ad vertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Binnenland. In de „Brieven uit de Hofstad'- wordt dd. 2 dezer aan de Middelb. Crt. liet volgende geschreven: wThans, nu alle verkiezingen voor de Tweede Kamer zijn afgeloopen, kunnen de overwinnaars eerst goed het terrein van den strijd overzien en eene keuze doen, in welke richting moet worden voortgemarcheerd om de vruchten van de behaalde zege te plukken. Eene vorige maal meldde ik, dat de liberale partij waarschijnlijk van den uitslag te Goes zou doen afhangen, of zij al dan niet de Regeering zou opeischen. Nu Goes aan de tegenpartij bleef, schijnt de linkerzijde werkelijk eene afwachtende houding te zullen aannemen en te willen zien, hoe Heems kerk het schip van Staat sturen zal. Hij behoort de voor genomen Grondwets-herziening weêr op te vatten, en naar den loop van deze zaak zal de houding der liberalen zich regelen. Intusschen zijn zij op alle eventualiteiten voor bereid en zijn de heer Gleichman en zijne vrienden zoo goed als gereed om op een gegeven oogenblik aan de groene tafel zitting te nemen. Zij zullen dit echter vooreerst niet doen dan daartoe zedelijk gedwongen, en wel om drie redenen. Vooreerst omdat het tegenwoordige Kabinet nog eene grootsche taak te vervullen heeft, ten aanzien waarvan het vrijwel eenstemmig denkt met de linker zijde, en welk werk van verzoening misschien het best door een niet te sterk gekleurd ministerie zal worden ten einde gebracht. Ten anderen omdat een te haastig optreden, zonder daartoe gedwongen te zijn, wellicht de oude breuk in de liberale gelederen weder zou in het leven roepen. Bij de verkie zingen is van die breuk gelukkig geen spoor meer te zien geweest, maar te groote krachtsontwikkeling mocht haar eens opnieuw doen ontstaan. Doch bij gegronde redenen voor de liberale partij om de Regeering in handen te nemen kan men zeker zijn, dat alle naijver zal worden ter zijde gesteld en dat eendrachtig samenwerken het doel en streven van alle liberalen zal zijn. Daarvoor zijn de noodige voorzorgen genomen. Eindelijk wordt het minder wen- schelijk geacht om terstond na den verkiezingsstrijd en 19) DE ANDERE. Door W. HEIMBURG. midden in den zomer nieuwe agitatie teweeg te brengen door het uitlokken van eene ministriëele crisis. „In de politiek zijn dus ten minste een paar maanden van kalmte en rust te wachten." Jl. Woensdag is te 's Hage de algemeene vergadering van den Nederlandschen Vredebond gehouden. De algemeene secretaris, mr. G. Belinfante, bracht een uitvoerig verslag uit over de lotgevallen van den Vredebond gedurende het verstreken vijfjarig tijdperk, sedert de laatste algemeene vergadering. De vraag, gesteld door het algemeen bestuur: „Behoort de Vredebond zich tot de Staten-Generaal te wenden met het verzoek om naar aanleiding van de aanhangige Grondwets herziening art. 56 der Grondwet in dien zin te wijzigen, dat 's Konings oorlogsverklaring door een machtiging van de Staten-Generaal worde voorafgegaan," werd toegelicht, maar een besluit werd niet genomen. Na eenige discussie werd besloten in deze het oordeel der afdeelingen (niet alle ter vergadering vertegenwoordigd) in te winnen, met verzoek 1 October daaromtrent verslag aan het algemeen bestuur uit te brengen. Nopens de vraag: „Behoort de Vredebond gevolg te geven aan de uitnoodiging van het bestuur der Internationale Abitration and Peace Association, gevestigd te Londen, om zich op de voorgestelde grondslagen aan een „Inter national Federation of Peace and Arbitration Societies in Europe and America" aan te sluiten," werd besloten een afwachtende houding aan te nemen. Aan het in druk verschenen halfjaarlijksch verslag van den raad van administratie van waterleidingen in Nederland is o. a. het volgende ontleend: „De waterleiding van Alkmaar is den 15 November 1885 in werking getreden. Het buizennet is 16,000 M. groot. De drukking bedraagt p. m. 30 M. -j- A. P. in de gemeente. De garantie voor waterverbruik is door de gemeente voor vijf jaar verleend en bedraagt jaarlijks f 14,300. Sedert de opening der waterleiding heeft de Maatschappij 292 contracten gesloten, eenejaarlijkschecontri- „Mevrouw de gravin laat de freule verzoeken, in de schemering bij baar te komen," was de boodschap, die Anita mij den volgenden dag bracht, toen ze mij in onze woning opzocht, waar ik met hoofdpijn en bezwaard hart grootmama's nagelaten papieren rangschikte. Mevrouw Roden had my voorgesteld, reeds dien zelfden dag voor goed mijn intrek bij haar te nemen, en nu was er nog veel in orde te brengen, wat niet kon geschieden, eer ik Charlotte had gesproken. „Mevrouw de gravin?" vroeg ik. „Gravin Charlotte Kaltensee, de gemalin van Zijne Doorluchtig heid," antwoordde Anita, zonder een spier op haar gelaat to vertrekken. „O zoo mync zuster I Zeg dat ik zal komen. Is Zijne Doorluchtigheid vertrokken „Voor een uur ongeveer. De gravin is wanhopig bedroefd." Antia ging heen en ik redderde verder het een en ander op: maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen een blik naar de vensters aan de overzyde te werpen. Toen het begon te schemeren, begaf ik mij naar Charlotte niet vriendelijk jegens haar gestemd, moet ik eerlijk erkennen. Anita maakte mij open en bracht mij door de flauw verlichte gang tot boven aan de deur, die ik reeds ééns was binnen getreden, op dien dag toen de prins Charlotte voor de eerste maal zag. Ik volgde haar en betrad de kleine kamer. „Als ik u verzoeken mag, links, in het gele salon," fluisterde het Itali- aansche meisje, waarop zy zich verwijderde. Ik kreeg op eens een ontzettende hartklopping, toen ik voor de gesloten portières stond, en een soort van duizeling overviel mijof was het de eigenaardig drukkende atmosfeer in die vorstelijke vertrekken, geheel doortrokken van rozen en oranjebloesem? Met bevende hand scheidde ik eindelijk do zijden plooien en trad het vertrek binnen. Het werd door verschillende op etagéres en tafels staande lampen verlicht. Overal verguldsel, blinkende weerschijn, geritsel van zware, lichtgele stoffenlandschappen en portretten in brecde vergulde lijsten, prachtige antieke meubels, allerlei voorwerpen van weelde en smaak, en een zacht, donkerkleurig tapyt op den vloer. En daar, onder die groote schilderij, waarop spelende Amors hun rozeroode armpjes over de lyst schenen uit te strek ken, lag Charlotte op een chaise-longue, het hoofd in de kussens verborgen. Zij hoorde my niet. Hare lange zwarte vlechten vielen over het witte, met kanten bezettp négligé langs hals en schouders neder. Ze had dit eens bij gelegenheid van een lief hebberijkomedie gedragen, waarin zij de rol van een elegante jonge vrouw moest vervullen het was mij een akelige herinnering en stemde mij nóg bitterder. Alles komedie! dacht ik bij myzelve. „Charlotte!" riep ik. Nu schrikte zij open wendde het schoon, betraand gelaat naar my toe. „Tonia," smeekte zij op kinderlijken toon, „Tonia, blyf bij mij En opstaande, sloeg zij de armen om mijn hals en drukte haar gloeiende wangen tegen mijn schouder. „Ik ben zoo gelukkig, o zoo gelukkig, Tonia! Vergeef my en zeg toch, dat God niet zoo wreed zal zijn dat hy zal en moet terugkomen! Zegt ge niets, Tonia?" ging zij voort, terwijl ze het hoofd ophief. „Als ge wist, hoe onbeschryfelyk veel ik van hem houd, zoudt ge niet met zulk een streng gelaat voor mij staan. Gij zyt boos op my," liet zij er op volgen, en liet nu ook hare armen van mijn schouder glyden, „omdat ik alles buiten u om heb gedaan Maar [och, alles ging zoo schielijk in zijn werk. Op denzelfden butie van f'6057.5U opbrengende, liet gesloten getal abonne menten neemt dagelijks toe. Men schrijft ons uit Alkmaar, dd. 8 dezer: „De Arrondissements-rechtbank alhier wees heden de eisch van de wed. Siebrands, tegen de gemeente Alkmaar, wegens het overlijden van haren echtgenoot, door het vallen van een stuk hout van den steiger der Waag, toe tot een bedrag van f 6500. Zooals men zich herinnert, bedroeg haar eisch f 12,000.' Uit Wonseradeel (Friesland) schrijft men: „Het is een genot thans in onze welige landouwen rond te wandelen. Schier alle vruchten staan prachtig. Het vlas is over het geheel krachtig opgeschoten en vertoont eiken morgen een kleed van witte of blauwe bloempjes; de tarwe steekt op stevigen stengel fier de dikke aar in de hoogte; rogge en gerst golven met zwaar beladen top over den akker; het kanariezaad prijkt met één knop al knop; de haverstengel tooit zich met tal van takjes, waaraan de korrels als schelletjes afhangen: erwten en boonen liggen of staan in weelderige wasdom over het veld; hier en daar verspreid een klaverland, wit van bloem, een aan- genamen geur; de aardappel begint in zijne donkergroene ranken den bloeiknop te ontplooien, in één woord, het oog wordt op het aangenaamst gestreeld door eene groote ver scheidenheid in groen en bloem, en bijna alles belooft eenen rijken oogst. De hooibouw is reeds grootendeels bered. Bij het prachtige weder, dat wij de laatste dagen hadden, heeft alles wat maar handen aan het lijf had, daaraan medegewerkt. Over het algemeen is er enorm veel hooi gewonnen. De weiden hadden tot nu toe vol doend gras voor het vee; doch sommige zijn er, voor welke eene flinke regenbui niet van onpas zoude komen." In het adres van de Kamer van Koophandel te Amsterdam, in zake het verhoogde binnenlandsch telegraaf- tarief, wordt o. a. 't volgende gezegd: „Met groote teleurstelling hebben wij van dien maatregel kennis genomen, omdat daardoor een nieuwe belasting op den handel gelagd en volstrekt geen rekening gehouden is dag, dat ik mijn engagement verbrak, had hy al bericht gekregen, dat de oorlog onvermijdelijk was, en toen toen heeft hij stor menderhand mijn toestemming veroverd. Hij reisde aanstonds naar zyne moeder. Die ontzettende haast, die mij evenzeer tegen de borst stuit als u daaraan is de oorlog schuld; natuurlijk zouden we anders een poos fatsoenlijk hebben gewacht. Maar zóó als men elkaar zóó liefheeft en niet weet of men elkander ooit zal weerzien, dan vervallen alle kleingeestige be denkingen. 't Is waar," ging zy na een korte poos ongeduldig voort, „dat kunnen alle menschen zoo niet begrypen, daartoe is diep gevoel, ware hartstocht echte liefde noodig!" „Ja," zeide ik, en het hart klopte mij in de keel, „en er is nog iets meer noodig om met den verlovingsring aan den vinger een aDder zijn hart te schenken." „Ach, Tonia," hernam zij medelydend, „daarvan hebt gij geen verstand; laten wij er maar niet meer over praten. Gij kunt evenmin begrijpen, dat ik niets voor Frits gevoelde, als dat ik mijn i hier bleef zij steken „mijn man onnitsprekelyk liefheb." „Dan hadt ge Roden's aanzoek ook niet mogen aannemen." „Maar toen kende ik Otto nog niet!" riep zij ongeduldig. „Ik heb Roden immers alleen mijn jawoord gegeven, om ons beiden voor verhongeren te bewaren!" „O, dat's vreeselijk, Charlotte!" „Goede hemel, Tonia, dat gebeurt immers wel meerMisschien had ik er mij eindelijk in geschikt en zou ik in die solide burgerlijkheid langzamerhand smaak hebben gekregen, evenals in de aardappel-salade, waarop gij ons in den laatsten tijd een paar malen 's weeks hebt vergast Maar toen zag ik hém en van den eersten dag, van het eerste oogenblik at had ik hém lief. Weet ge nog wel, hier in deze zelfde kamer? En toen „Dan hadt gij Frits Roden bijtyds moeten zeggen, hoe ge over hem dacht." „Maar ik wist immers niet, of de prins mij i,0, ik begrijp u," viel ik haar bitter in de rede: „dat hebt ge eerst willen afwachten? Als de schitterende bonte vlinder was weggevlogen, hieldt ge dat burgelijke, vertrouwende hart altijd nog aan een lijntje en hadt ge daarmede genoegen genomen „Tonia, zwijg als 't u belieft!" riep zij driftig. „Wees blijde, dat ik op het oogenblik, toen wij geheel verlaten achter bleven, een reddende hand heb gevonden, die ons behoedde voor het ergste, wat iemand kan overkomen voor gebrek en ellende!" En toen ik zweeg, ging zij wat kalmer voort: „Daar over wilde ik met n spreken. Otto wenscht dat gij bij mij blijft. Vooreerst zal ik deze vertrekken bewonen. Het kasteel Kaltensee is nog niet in orde; het ligt in Beieren, waar de hertog groote bezittingen heeft, en is voor royn toekomstige woonplaats bestemd. Ik voer ook dien naam, zooals ge weet. Alles ging zoo schielijk, juist als in een droom. Ik heb een groot speldengeld; voor ons beiden is gezorgd. Is dat niet gelukkig, Tonia?" Ze was in een lagen fauteuil neergevallen en leunde met het fraaie hoofdje achterover, j „O, Tonia, die akelige oorlog!" zuchtte zij nu. „Verbeeldje, ik heb niet eens een bruidsjapon gehad; die oude witte kasjmiren j moest ik aantrekken, en dc dominee sprak zoo kort en zoo weinig plechtig alles is in duigen gevallen door die nare mobielverklaring. Twee heeren, een ritmeester van C. en een kamerheer van de hertogin, zijn overgekomen om als getuigen bij het huwelijk tegenwoordig te zijn. In allerijl heeft Anita nog een mirtekrans voor my in elkander gedraaid, en als deze zich niet om een juweelen haarband had geslingerd, zou niemand my voor de bruid van een prins hebben aangezien. Maar zeg nu toch eens een woord, Tonia! Wilt ge een glas wijn met wat vruchten In de eetzaal staat nog ons eenige en laatste middag maal, zoo goed als onaangeroerd Och, Tonia, ik kon niet eten van verdriet! Wanneer zal ik ooit weer tegenover hem zitten en een abrikoos voor hem schillen? En ze sprong op, vloog de kamer door, sloeg de handen voor de oogen en lachte en schreide tegelijk. „Het liefst volgde ik hem in den oorlog," snikte zij. „Dat ik hier moet zitten wachten vol angst en verlangen Goede hemel, hoe houd ik het nog uit!" Ze was allerbekoorlijkst in hare jonge opgewondenheid, in haar angst voor den geliefden man. Maar ik bleef koel en kalm daaronder. Ik dacht aan Roden's bleeke wezenstrekken, en aan zijne oogen, waaruit al het lieven scheen geweken, toen hij vernam dat zij de vrouw van een ander was geworden. „Gij blyft nu dadelijk hier, niet waar?" vroeg zij. „Ik wilde u nog verzoeken, uit mijn naam aan mijn voogd te schryven; alles moest inderhaast per telegram gaan. De goede man zal in ééne verbazing zijn. Och, Tonia, grootmama! Geloof toch, dat ik haar hartelijk betreur!" Waarschynlyk had ik een afwerend gebaar gemaakt; zij ver stomde althans. „Ik wil dien brief wel voor je schrijven, Charlotte," zeide ik nu, „maar ik kan niet hier blijven. Ik heb Roden beloofd zijne moeder gezelschap te houden, terwijl hij van huis is." Charlotte was eerst sprakeloos van verbazingen daarop werd zij boos. Dat gaat niet!" riep zij op stelligen toon. „Ja, dat gaat wel, Charlotte!" „Maar ik mag niet alleen blijven. Dat wil Otto niet hebben." „Uw man zal toch wel kunnen zorgen, dat gij geschikt gezel schap hebt! En Anita is er immers ook," antwoordde ik. „Die kan ik niet meer uitstaan!" barstte zij uit. „Ze is zoo brutaal en wil zoo vertrouwelijk zijn. Wat hebt gij met die Roden's te maken? Immers niets!" „Niets dat's waar! Maar mijn gevoel zegt mij, dat het niet meer dan billijk is, eenigszins het verdriet tc vergoeden, dat hen van onzentwege is aangedaan. En bovendien ik houd van mevrouw als „Als van een moeder!" viel Charlotte hier spottend in. „Ja!' stemde ik van ganscher harte toe. „Otto zal 't u zeker kwalijk nemen," hernam zij na een pauze. „Gisteren avond zeide liij: „Op je zuster zet ik natuurlijk een jaargeld vast zooals Ik ging rechtop zitten. „Hij is wel goed, maar ik moet daar voor bedanken." „Wat hebt gij nu weer tegen hem?" vroeg zij pruilend. „Dat hy lafhartig, dat hij eerloos heeft gehandeld, toen hij de verloofde van een braaf man dezen in het geheim afhandig maakte, dat heb ik tegen hem!" wilde ik uitroepen. Maar ik zweeg. Waarom zou ik iets in woorden brengen, dat zijzelve moest gevoelen, en ze had zich zoo gemakkelijk, zoo héél gemakkelijk laten overhalen! Een lange pauze volgde. Anita was onhoorbaar binnengekomen en had wyn, vruchten en koekjes op een tafeltje gereed gezet, dat zy nu in ons bereik plaatste. Ze bracht nog een zilveren schotel met stukjes ys, vroeg of mevrouw de gravin soms nog j iets te bevelen had, en toen Charlotte ongeduldig ontkennend i met het hoofd schudde, verdween zij even zacht als zij gekomen was. Zij hadden beiden de verandering in hare onderlinge ver houding merkwaardig schielijk begrepen; dat zij menigen na- middag tezamen hadden verbabbeld, was vergeten. Charlotte was thans meesteres Anita ondergeschikte. Toen ik nog altyd zweeg en Charlotte aanzag, die half met den rug naar mij toe zat gekeerd, zoodat ik slechts haar fijn besneden profiel kon onderscheiden, overviel mij eensklaps een

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1