HELDERSCHE EN N1EUWEDIEPER COURANT. Kienws- en Advertentieblad voor Hollands Noorlertwartier, Woensdag 4 Augustus. Jaargang 44. 1886. N°. 93. Uitgever A. A. BAKKEE Cz. BEKENDMAKING. DE ANDERE. .,Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Ankerplaatsen op de verpachte visch- gronden in de Zuiderzee. De BURGEMEESTER der gemeente Helder vestigt dc aandacht van belanghebbenden op de in de Staatscourant geplaatste beschikking van den Heer Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, dd. 10 Juli 11., N°. 23 (met kaart), betreffende voor schriften tot bescherming der teelt en tot regeling der visscherij van schelpdieren in de Zuiderzee enz., en brengt ter kennis, dat afdrukken van die beschikking, in den vorm van aanplakbiljetten, op de gebruikelijke plaatsen in de gemeente zijn aangeplakt en ter inzage liggen in de Gemeente-Secretarie en in de Politie bureaus. Helder, 2 Augustus 1886. De Burgemeester voornoemd, STAKMAN BOSSE. De vertrekdagen der mails naar Oost-Indië gedurende de maand Augustus zijn als volgt 6 Augustus Engelsche mail (over Brindisi). 10 Augustus Hollandsche mail (over Marscille). 11 Augustus Hollandsche mail (uit Amsterdam). 14 Augustus Fransche mail (over Napels). 20 Augustus Engelsche mail (over Brindisi). 21 Augustus Hollandsche mail (uit Amsterdam). 21 Augustus Hollandsche mail (over Marseille). 28 Augustus Fransche mail (over Napels). 31 Augustus Hollandsche mail (over Marseille). Laatste buslichtingen aan het Postkantoor te Amsterdam: Ned. mail (uit Amsterdam) brieven 8 u. 's morgensdrukwerken den vorigen avond 8.45. Ned. mail (over Marseille) brieven 4.30 u. 's avonds; druk werken 2 u. 's avonds. Fransche mail, brieven 4.30 u. 's avonds; drukwerken 2 u. 's av. Fransche mail (Napels) brieven 11 uur 's morgens; drukwerk 10 u. !8 morgens. Engelsche mail, brieven 11 u. 's morg.; drukwerken 10 u. 's morg. Om van de aansluiting te Brindisi zeker tc zijn, is het raad zaam daags te voren, op hetzelfde uur, van de voorloopige ver zending gebruik te maken. Binnenland. Bij al die zwakheid, zegt Damas o. a. in het Vaderland naar aanleiding van de ongeregeldheden, tegen zoo groote vermetelheid, zie ik slechts één lichtpunt in de Amster- damsche beroerten, het loyaal gedrag der Willemstraters, en vooral van de zonen des ouden burgemeesters,'- Ja co bu s 29) Door W. HEIMBURG. en Leendert Mens, welke de politie hielpen waar zij konden, en de oproervlaggen neerhaalden van de Zaterdag- sche brug. Die twee vischhandelaars zijn heldenfiguren, en hunne vrije „onderdanen" brave, kloeke mannen. Zij schamen zich hunne gevoelens van trouw niet in het minst. Toen de Koning na den watersnood van 1861 Amsterdam binnenreed, legden ze cent bij cent te zamen en vereerden hun Vorst eenen beker, waarop het volgende gegrift stond „Bewijs van liefde en gehechtheid van de bewo ners der Willemstraat aan onzen beminden Koning Willem III." Die beker volgt den Vorst overal, en nimmer zet hij zich aan tafel zonder een dankbaren blik te slaan op het edel geschenk. Zie, dat doet mijn Hollandsch hart weêr goed! En nu, laat ons allen trachten het lot onzer broederen te verbeteren, ook ten gedeeltelijken koste van eigen goed en have. Maar tevens, laat ons slechts ééne wet kennen en slechts ééne gehoorzaamheid. Dan zal het ons beter gaan. Over de ongeregeldheden te Amsterdam schrijft de Werkmansbode: „Ofschoon gebeurtenissen als deze over het hoofd der beweging, wier orgaan wij zijn, heengaan, waarmede zij niets te maken heeft en die zij in hooge mate afkeurt, wenschen wij daarom niet minder ons diep leedwezen te betuigen met het hoogst droevig tooneel, dat de beide eerste dagen der vorige week in Amsterdam is aanschouwd en waarvan de gevolgen in zoo menig gezin de meest treurige herinneringen achterlaten. „Hierbij wenschen wij ons thans te bepalen, om waar schijnlijk in het volgend nomrnor stil te staan bij zooveel meerendeels onjuiste opmerkingen en gevolgtrekkingen, die naar aanleiding dezer gebeurtenissen door verschillende bladen zijn gemaakt en die getuigen van onbekendheid met den toestand of van een laakbaren moed, om uit een zoo treurige aangelegenheid politieke munt te slaan. „Ons blad komt in den regel niet in handen van hen, die aan zulke ongeregeldheden deelnemen, noch van hen die, vrij stellig, wel niet de aanleiders daarvan zijn geweest, maar tengevolge van de wijze waarop zij optreden en de opruiende taal, die zij in woord en geschrift in de laatste jaren gewoon zijn te voeren, de schuld er van dragen, dat de beweging zulk een hoogst gevaarlijk en ernstig karakter verkregen heeft, en waaronder er ongetwijfeld zijn, die aan de beweging een leidend en organiseerend deel genomen hebben, hen toe te roepen dit roekeloos en dolzinnig geweld, waarmede zij alleen slachtoffers kunnen maken, te Charlotte en hy spraken over den oorlog door, en langzamer hand mengde ook mevrouw Roden zich in het gesprek, daar ze hem hare bezorgdheid niet wilde laten blijken. En zoo ging de middag voorby op die geregelde, plechtige wijs, als het geval pleegt te zyn, wanneer er onder de menschen een geest mede is aangezeten, die allen hindert en angst aanjaagt, zonder dat de een dit aan den ander wil bekennen. Na tafel gingen Charlotte en ik naar boven. Zij met een vluggen, veêrkrachtigen tred, die zonderling afstak bij haar loomen gang van 's morgens vroeg. „Hy ziet er bijzonder goed uit," merkte zy aan, terwijl zij zich op de sofa wierp en het dekkleed optrok, „niet meer zoo rood en kolossaal. Hij heeft iets van een heer in zijn voorkomen gekregen, iets kalms en voornaams. Dat's zeker een gevolg van het militaire leven ik heb hem vroeger nooit zoo gekend." „Gy hebt hem in het geheel niet gekendviel mij op bitteren toon uit den mond. „Dat's wel mogelyk! Ik heb er ook geen moeite toe gedaan," antwoordde zy, terwijl zij zich in haar boek verdiepte. Ik kreeg mantel en hoed en ging wandelen. Het afgclcgenste pad in het bosch zocht ik op en ik liep daar over dorre bladeren en vochtigen grond; de koele herfstwind streek my langs het voorhoofd, boomen en struiken staarden mij kaal en droefgeestig aan. En terwijl ik doelloos voortwandelde, bracht ik mijn arm, oproerig hart tot rede. Krachtig hield ik mijzelve voor, dat ik egoïstisch was geweest en allesbehalve meisjesachtig trotsch. Welk recht had ik om te weenen, als er wonden in de ziel van dien man begonnen te genezen, waaraan hij zoo zwaar had ge leden, als zijn vroegere hoop en verwachtingen zich weer met nieuwe kracht deden gelden? Ik schaamde my diep over de tranen, die ik dien dag had vergoten, en toen, als ter mijner veront schuldiging, een stem in myu binnenste sprak: „Ge weet dat Charlotte hem niet liefheeft, dat hij ongelukkig met haar wordt verhief zich een andere stem, die zeide„Plaats bergen daartusschen en toch zult ge een liefde niet tegengaan, als die van Frits Roden, die standvastig en trouw, met zijn inwendig bestaan is saamgeweven. Moed, Tonia! Gy blyft „de andere," zooals ge 't altyd zyt geweest de hand daarop!" En kramp achtig drukte ik de handen in mijn mof' samen. „Ge moogt ook niet bitter en onrechtvaardig worden, ge moet alleen trotsch zyn, Tonia, geweldig trotsch. Ach, als trots maar niet zoo zeer deedHet is slechts de doek, waaronder men de gewonde plek verbergt, zoodat de menschen niet kyken en verbaasd uitroepen: „Zie die arme stumperd eens hoe zal ze daaronder lyden!" Maar dat omhulsel drukt en prikkelt de wond, en het hart komt er tegenop, als de mond zich tot een glimlach wil plooien we beginnen ons zoo ziek en rampzalig te gevoelen. En ik dacht terug aan de uren, die ik pratend en voorlezend by zyn bed had doorgebracht; aan de woorden zyner moeder, die in hare hartelijkheid voor mij aan haar mond ontsnapt waren; aan haar gezegde tot hem, dat zij „de andere" veel liever tot dochter zou hebben dan hare schoone zuster en nu bestormden mij al die dwaze gedachten en kreeg ik luide hartkloppingen en zag ik zijne oogen vóór mij, zooals ze my in de ziekenkamer volgden, zoo zonderling, zoo onafgebroken Waar was myn trots? Voor den dag daarmede! En ik keerde op mijne schreden om en ging den zelfden weg terug, dien ik was gekomen, door de bladerlooze bosschen, waarop de bergen reeds hunne schaduwen wierpen. Ver in het verschiet baadde het landschap echter nog in zonneschyn, tusschen de stammen van de hooge beuken zag ik hem schitteren en flikkeren, en een vurig verlangen maakte zich van mij meester weg te gaan, ver weg van hier, naar een plaats, waar niemand mij kende met mijn dwaze gedachten en het masker, dat mij zoo hard viel te dragen geduld maar, 't zal wel óéns daartoe komen Toen ik thuiskwam, was het al half donker en klonken mij de volle akkoorden van Charlotte's pianospel tegen. Er was niemand in de ruime gang, alleen de deur van Roden's kamer stond op een kier, waardoor een Hauwc lichtstraal viel. Zeker luisterde hij naar haar spel zacht wendde ik mij naar de trap, toen de deur schielijk geopend werd en hij haastig vroeg: „Waar zijt gij zoolang geweest, Tonia?" „In het bosch," antwoordde ik. „Hoe dwaas, alleen naar het bosch te gaan!" „Maar dat heb ik immers altijd gedaan," hernam ik lachende. „Maar dat is heel verkeerd!" riep hy driftig. „Gij zijt te jong voor zulke extravaganties." „Ik?" riep ik, half schertsend en halfbeleedigd. Ik kwam mijzelve al zoo oud voor, zoo gebannen uit het ryk der jeugd. Niemand had ooit gevraagd of ik wel alleen durfde uitgaan. „Ja, gy antwoordde hij, nu op den drempel staande. „Moedor heeft zich al angstig over u gemaakt weet ge dat wel?" klonk het min of meer boos. „Dat spyt mij. Die eenzame wandeling is voor mij een groote weldaad geweest." „Freulotje," drong nu een stem achter uit de kamer tot mij door, „eenzame wandelingen maken slechts verliefde óf koppige menschen Dit zeide de dokter, die een uurtje by zijn patiënt was komen praten. „Dat komt dan toch dezen keer niet uit, dokter," antwoordde ik opgeruimd, „want ik laboreer noch aan de eene, noch aan de andere kwaal!" En met vasten stap ging ik naar boven. In de duisternis kon hij den blos niet hebben gezien, die mijn wangen kleurde. De juf kwam juist uit haar kamer, waar ze de zondagsrust genoot. „Aha! Mijnheer was toch zóó boos, dat gij niet thuiskwaamt, freuleDe courant lag op de tafel en de kolfie was gereed." Ja, natuurlijk dc courant! Charlotte vroeg echter, toen ik bij haar binnentrad: „Zijt ge daar al?" en begon een ander stuk. Ik zette mij stil aan mijn werktafel en wist niet hoe ik het moest aanvangen om „trotsch" te zyn. Ik had het beschamend gevoel een nederlaag te hebben staken, is misschien vruchteloos werk. Toch mogen en willen wij niet nalaten dit te doen. „Anders is het met hen, die dit blad in den regel wèl lezen. Maar hen kunnen wij onzen raad gerustelijk ont houden. Zij weten liet te goed, dat de goede zaak, die zij en wij bedoelen, op geen erger wijze geschaad kan worden, dan door zulk optreden, en dat er in deze omstandigheden voor hen niets beters is te doen dan hun woord en invloed te bezigen, om, waar noodig, alle deelneming af te raden, tot kalmte te stemmen en elk vonkje, dat het vernielings- vuur opnieuw of erger zou kunnen doen ontbranden, te dooven. „Daartoe wekken wij hen op, alsook om met hun raad en hun penningske hulp te verleenen aan de betrekkingen van de ongelukkige slachtoffers." Recht voor Allen, het orgaan van Domela Nieuwenhuis, schrijft over „het oproer te Amsterdam" o. a. het volgende: „Wat te eeniger tijd te voorzien was is nu geschied. Eene kleinigheid was voldoende om de Amsterdamsche burgers tot verzet te brengen tegen de politie, die sinds lang bezig is geweest met hen te verbitteren en te tergen. Natuurlijk zullen de socia listen dc schuld krijgenmissehien zal het Handelsblad vertellen, dat wij den paling betaald hebben, enz. enz. Wij zyn te gewoon aan zulke bedenksels van die zyde dan dat wij ons over iets zouden verwonderen. Echter willen wij beginnen met opmerk zaam te maken op iets, dat stof tot nadenken geeft. Zoolang de heer Steenbergen commissaris van politie was gebeurden zulke dingen niet, liep alles rustig af en werden ook wij op onze vergaderingen niet bemoeielijkt. De inspecteurs waren beleefd. Zooals de meester, zoo de ondergeschikten. Maar nauwelijks is hy weg, of de Storks-geest heeft de bovenhand gekregen en elk agent schijnt er op gedresseerd te worden om bij het minste er op in te hakken. Zou men meenen, dat de schandelijke houding der politie, waarover D. N. geklaagd heeft aan den Gemeenteraad zonder gehoor te vinden, reeds vergeten is? Dit alles heeft de stemming des volks verbitterd, terwijl van den anderen kant het Handelsblad en andere bladen er voortdurend op uit waren om verbittering te kweeken bij de regeerende klasse en hare dienaren. „Wy verdedigen het palingtrekken geenszins, dat zij verre; maar wij vragen of de jacht, de liefhebberij der rijken, dan teel te verdedigen is, of de hardrijderijen en wedrennen, de vertoo ningen bij Carré, waarbij niet alleen beesten, maar ook menschen worden mishandeld en vermoord om den grooten eenige oogen- blikken van genot te verschaffen, of dat alles nog niet onzede- lijker is en lager staat.... „De groote bladen billijkten het optreden der politie en kozen steeds partij tegen het volk. Natuurlijk, de burgemeester, de politie enz. handelen goed, zij werden gesard, niet dan door nood gedwongen volbrachten zij hun treurigen plicht, enz. enzDie praatjes kennen wy al, en vooral de anti-revolutionairen moesten zich schamen, over eene zoogenaamd Christelijke maatschappij, geleden, nog eer ik in den strijd was gegaan. Hoe kwam hy er nu eigenlijk op eens toe, zich zoo bezorgd over my te maken? In het huis van Roden bleef alles voortgaan zooals het begonnen was. Charlotte speelde piano, wy aten samen eu praatten samen, evenals vroeger verbond ik Frits den arm en las ik hardop de courant voor; en dat Charlotte zich langzamerhand weer meer en meer in de huiskamer liet zien, was niet meer dan natuurlyk waarom zou zij daar boven alleen zitten Zelfs breidde zij op een goeden dag, zonder zenuwachtig te worden, een groote wollen soldatcnkous. Zij was stiller dan vroeger, maar zag er bekoorlijk uit, vooral als zy het fraaie haar eenvoudig om het hoofd had gelegd, een gewoon wit boezelaartje voorhad en met zachte stem aan mevrouw Roden vroeg, of ze haar soms met het een of ander kon helpen Zij scheen zoo gebroken van hart, zoo boetvaardig ik geloof dat ze zonder bedenken de bewuste lederen beurs met het rood marokijnen hart omgehangen en melk verkocht zou hebben, als men dit van haar verlangd had. Maar de kleine vrouw des huises droeg dit teeken harer waardigheid onveranderlijk onder haar wijden zwart wollen voorschoot, dien zy alleen Zondags tegen een zijden verwisselde, en scheen allesbehalve geneigd de schoone vrouw slechts en haarbreed van hare rechten af te staan. In elk geval is Charlotte zeker nooit met meer hoffelijkheid behandeld, en nooit vaker „mevrouw de gravin" genoemd, dan in dien tijd door mevrouw Roden. Eens dat de meid de oude dame het eerst een bord soep voorzette, merkte deze knorrig aan „Rika, hoe menigmaal heb ik je gelast, mevrouw de gravin het eerst te bedienen. Neem het niet kwalyk, mevrouw de gravin!" En zij gaf het bord zoo nadrukkelyk door, dat er aan afwijzen niet te denken was. Toen de meid het vertrek had verlaten, verzocht de jonge vrouw blozend: „Lieve mevrouw Roden, bespaar mij toch dat vreeselijkc „mevrouw de gravin"noem mij toch eenvoudig weer Charlotte!" Mevrouw de gravin," luidde het antwoord op wel- willenden maar ernstigen toon, „dat zou ik my nooit veroorloven. Dat begrijpen wij immers beiden, niet waar?" En Charlotte werd bleek en zweeg. Frits bleef echter doorpraten, alsof hij geen woord van dit tusschenbedrijf had vernomen. En zoo naderde allengs het Kerstfeest, zonder dat er eenige verandering in ons wonderlijk samenleven kwam. Sneeuw lag op de velden en bergen, en in de huiskamer rook het weer naar appelbollen. Maar in Frankryk trokken de troepen van alle kanten tegen Parijs op en sloot de geweldige ijzeren gordel zich al dichter en dichter rondom de ongelukkige stad. Wij hadden niemand, die ons van nabij aanging, meer in het vijandelijk land, waar sneeuw en ijs nu bovendien de ellende nog vermeerderden. De zoon des huizes vertoefde als invalide onder zyn eigen dak, onze Johan rustte in de graven te St. Privat en Charlotte's echtgenoot werd niet meer genoemd. Of zij nog aan hem dacht en hoe Dit zou ik eerst door een toeval vernemen. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1