HELDERSOUE
EK KIEIIWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hiais Noorderkwartier.
1886. N°. 95.
Zondag 8 Augustus.
Jaargang 44.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
DE ANDERE.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag;, Donderdag en Zaterdag namiddag.
abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elkt
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
De BURGEMEESTER der gemeente Helder maakt bekend,
dat volgens ontvangen mededeeling, op 11 en 12 Augustus e. k.
en wellicht ook op de volgende dagen, zal geschoten worden van
het fort „de Harsten»;"
Dat op de dagen dat gevuurd wordt een roode vlag zal waaien
van het fort en op een vlet N. ten Oosten daarvan, ter observatie
gelegen
Dat de richting waarin gevuurd wordt nader wordt aangegeven
door een schyf, die op een vlot, ongeveer 2500 meter van „de
Harssens," aan tonnen is verankerd.
Helder, 6 Augustus 1886.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Binnenland.
In een door de Amsterdammer als hoofdartikel ge
plaatst ingezonden stuk oppert P. H. C. het denkbeeld om
eene militaire reserve-politie te organiseeren. Bereden
maréchaussees kunnen terstond dienst doen, want die zijn
dadelijk voor de plaatselijke autoriteiten beschikbaar, terwijl
de inroeping van militaire hulp eerst nog eenige formaliteiten
vereischt en wegens het huraaniteitsbegrip ook zoo spoedig
niet geschiedt, althans niet voordat de middelen, waarover
het civile bestuur kan beschikken, blijken ontoereikend te
zijn. Over eene civile of reserve militaire politiemacht
zou onmiddelijkkunnen worden beschikt. Ieder uur, dat
men muitelingen laat, is in hun voordeel; zij winnen in
zelfvertrouwen door hunne aanvankelijke zegepraal over
ongewapende politie-agenten en hebben den tijd, hunne
versperringen te maken. Hoe geheel anders zou de toestand
zijn, wanneer de politiemannen dadelijk konden rekenen op
den steun van eene degelijke, goed gewapende reserve. Wat
in België (dus ook een klein land, om van grootere niet
te spreken) bestaat, is ook in ons land bestaanbaar; ook
daar bestaat een corps gendarmerie, welks nut herhaalde
malen is gebleken en waardoor vermoedelijk veel is voor
komen, dat anders stroomen bloeds gekost zou hebben. Het
is vooral de eerste periode van een oproer, die over den
loop beslist; gewoonlijk is het gevaar dan nog niet zoo
groot en kan het veel lichter bedwongen worden dan later.
81)
Door W. HEIMBURG.
Evenals altijd kwamen wij, Charlotte en ik, tegen acht uur
beneden; en evenals altyd zette ik mij aan het theeblad. Frits
kwam niet binnenhy was wat moe, zeide zijne moeder, en wilde
liever in zijn eigen kamer blijven.
z/Frits gaat in Januari naar Wiesbaden," vertelde zij later.
z/De dokter zegt dat bet tyd wordt, daar zijne wonden nu goed
heelen. Ik zou hem gaarne gezelschap houden," ging zy voort,
„maar ik kan het bestuur over de geheele huishouding hier niet
overlaten alles zou het onderstboven gaan. De juf zit toch tot
over de ooren in bet werk en de goede Muller heeft er te weinig
ontzag onder."
„Ik zou wel oppassen," antwoordde ik.
„Ja wel, gij!" zeide de oude vrouw. „Neen, neen,Tonia, zulke
aanstaande bruiden, menschen met liefdesgeschiedenissen aan het
hoofd, zijn slechte oppassters."
Ik lachte zoo hartelyk naar het scheen, dat beiden mij
verbaasd aanstaarden.
„Beste mevrouw Roden," begon Charlotte, „nu het gesprek
toch op dit onderwerp komt breng gij Tonia toch eens tot
rede. Gy kent onzen toestand is het dus niet dwaas, dat zij
zoolang zou wikken en wegen, omdat ze niet van hem houdt?"
Mevrouw Roden zag mij eensklaps met een geheel andere uit
drukking aan. „'t Is een oud gezegde, mevrouw de gravin, dat
men over een huwelijk niet veel woorden met anderen moet
wisselen; dit moet ieder met zijn eigen hart uitmaken.
Charlotte zweeg en zag vóór zich. Als ze eens had geweten,
dat een afwijzend antwoord al op weg naar Frankryk was! Ik
had volstrekt geen gevoel, dat ik een overijlde daad had begaan
en bedenken en bespreken? Wordt daaruit liefde geboren?
Al had ik honderd dagen van 's morgens vroeg tot 's avonds
laat over die zaak nagedacht, zou daaraan niets veranderd zyn.
En zou ik, omdat ik een arm meisje wa9, dat do toekomst duister
inzag, een eerlyk man myn woord geven, dat het verstand my
had afgeperst zou ik nevens hem door het leven gaan als
iemand, die het heimwee heeft en het hoofd steeds achteromwendt
naar het land, waar haar hart is gebleven Die niet eens daaraan
zou mogen terugdenken, wyl het zonde was?
Neen, zóó verstandig kon ik niet zijn. De gedachte alleen
deed my huiveren. En waarom zou ik niet alléén door het
leven kunnen gaan? Altyd nog beter, dan met zich beiden
zonder liefde. Ik kon dien avond onmogelijk somber gestemd
zyn.
Toen de avondmaaltijd afgeloopen en Charlotte naar boven
gegaan was, klopte ik aan Roden's deur, den schoonen zwachtel
in de hand. „Daar is de pleegzuster!" riep ik gekscherend.
„Binnenantwoordde hy, waarop mevrouw Roden op haar
stoel naast de sofa voor my plaats maakte en de kamer verliet.
Toen ik naast hem stond, zag hy my zoo ernstig en vragend
aan, dat ik tot achter de ooren kleurde en de oogen neersloeg.
„En dat hoort men zoo op eens?" zeide hij. „Zoo onverwachts?
Hebt ge er niets van geweten Ik geloof dat het moeder hindert,
dat ge haar zoo wenig vertrouwd hebt."
Ik moest ondanks myzelve glimlachen. „Niemand kan daar
Dat reserve-politiecorps nu, onverschillig of men den
naam „maréchaussee" wil behouden of een eigenaardiger
uitvinden, onderstelt men samengesteld uit flinke oud-ge-
dienden, met bedaarde, overleggende officieren en onder
officieren, wier dienst uitsluitend is locale veiligheidsdienst,
in één woord: een corps, dat met den noodigen tact en
bezadigdheid weet te bandelen, bovendien uitstekende
schutters, die niets raken, dat niet geraakt behoeft te
worden. Wanneer in den beginne 1 of 2 van de belhamels
waren neêrgetuimeld, dan hadden de anderen al heel spoedig
begrepen, dat het geen gekscheren was; de overmoed, de
brooddronkenheid, aangewakkerd door de gebleken onmacht
der gewone politie, wier stok en hartsvanger volstrekt
geene wapens zijn om zich tegen overmacht te verdedigen
of tegen werptuig van de daken, zou dan geen voedsel
hebben gekregen want dat is het ergste bij volks
bewegingen vermeende onmacht van de Regeering en
menig onschuldige zou dan niet het gelag hebben betaald
voor den waanzin van enkelen.
Aan de uitnoodiging der redactie van het Militair
Blad om aan onze soldaten een geschikt lied te bezorgen,
dat zij op hun marschen zouden kunnen zingen, is gehoor
gegeven. Zij ontving er twee: „Steeds vroolijk" en „Nog
niet ontaard," beiden van D. M. Maalbrink, te Twello, die
voor het beoogde doel zeer doelmatig zijn geoordeeld. Het
eerste is ook reeds door den heer Lz. A. Houck te Deventer,
op muziek gebracht. Wie nu voor „Nog niet ontaard
vraagt het Militair Blad.
Jl. Donderdag nacht overleed in het Binnengasthuis
te Amsterdam de 56jarige Ruth Gerard Duijf, wonende in
den groentekelder Haarlemmerstraat 62, die in den nood-
lottigen avond van 26 Juli, in de Anjelierstraat, door een
kogel in zijn schouder getroffen werd. Hij zag daar geen
enkel soldaat, en hij zelf heeft vermoed, dat een schot uit
een der ramen hem getroffen heeft. De man was nog naar
zijn huis geloopen, doch daar ineengezakt, uitgeput van
vermoeienis, en vervolgens naar het Gasthuis gebracht. De
man was 26 jaren gehuwd en had 8 kinderen. Zijn levens
loop wordt door iedereen zeer geprezen. De man moest
voor zaken de plaats, waar hij getroffen werd, passeeren.
Zooals men weet, waren het de gebroeders Mens uit
de Willemstraat, die tijdens het Amsterdamsche oproer,
ten aanschouwe van een verwoede menigte, kalm en onver
schrokken de roode en de zwarte vlag neerhaalden, welke
hun Oranjegezind hart hinderden, als symbolen van verzet
tegen ons geliefd Vorstenhuis.
't Was buiten hun toedoen, dat aan die kloeke daad,
welke elk vaderlander toejuichte, ruchtbaarheid gegeven
werd. 't Was in hun oog zoo'n gewone daad, dat zij geen
reden zagen, er zich op te laten voorstaan.
Anders dacht er een aanzienlijke dame in Den Haag
over. Het geval gelezen hebbende, gevoelde zij behoefte
om dien beiden mannen van haar ingenomenheid een blijk
te geven en noch de behoeften, noch de neigingen van
beide personen kennende, zond zij hun vijftig gulden.
De beide broeders echter wenschten voor hun daad
geen belooning. Zij verdienen beiden wat zij noodig hebben,
maar van gekregen geld, met hoeveel kieschheid en onder
scheiding hun ook aangeboden, wilden zij niets weten.
Met volle erkenning harer vriendelijke bedoeling, zonden
zij aan de dame bericht, hoe zij dachten. Deze thans te
meer getroffen door het karakter van beide mannen, ant
woordde in de meest beleefde termen, dat zij verzocht,
het geld toch ter beschikking van de beide broeders te
mogen laten, het aan hen overlatende, welke bestemming
zij er aan wenschten te geven.
En jl. Woensdag meldden de bladen onder de ingekomen
gitten voor de nagelaten betrekkingen der slachtoffers van
het oproer: „Van Leendert en Jacobus Mens f 50." De
gift had dus haar bestemming reeds gevonden.
Boven de vergoeding van 30 percent zijn tot behoor
lijke inrichting van het lager onderwijs bij verschillende
koninklijke besluiten o. a. de volgende subsidiën verleend
aan Anna Paulowna f 1000, en aan Petten f2300.
De stoombootverbinding EnkbuizenStavoren wordt
door het publiek gunstig opgenomen. Thans reeds, ofschoon
de booten pas 2 weken in de vaart zijn, bedraagt het getal
reizigers, die per spoor worden aangevoerd of op die wijze
verder vertrekken, gemiddeld 200 daags.
Bij een te Langbroek gehouden verkooping van boom
vruchten, bracht een boomgaard, groot 3 hectaren, onder
Cothen, f 5400 op, behalve de onkosten.
t Men schrijft ons van Texel, dd. 5 dezer:
„Week aan week hebben tegenwoordig groote vee ver
zendingen van dit eiland naar elders plaats. Gedurende
de laatste vier weken zijn ruim 3000 schapen en lammeren
uitgevoerd.
Er is meer handel in wolvee dan het vorig jaar, terwijl
ook de prijzen over het geheel minder gedrukt zijn."
door zóó verrast zyn als ik. Maar geef my nu uw arm, als 'tu
belieft."
„Denk er nog eens ernstig over na!" zeide hij op zonderling
bedrukten toon.
„Er over nadenken?" riep ik verontwaardigd. „Wat zou daar
over na te denken zijn?" Ik meende dat bij mij gunstig voor
dat aanzoek wilde stemmen. En de zonneschijn, die mij omringde,
werd eensklaps door diepe schaduwen vervangenmet bevende
handen legde ik het verband. „En dat juist gy en Charlotte
my dien raad geeft, zie dat werkt mij op de lachspieren!"
barstte ik uit. Maar ik lachte niet. De tranen liepen mij over
de wangen.
Hij sprong op en greep mij bij de hand. „Lach maar," zeide
hy, „lach maar vry, ge hebt volkomen gelijk Maar dat gij
my daaraan herinnert, gy
„Ik wilde u geen leed doen," stamelde ik. Hy zag op eens
zoo akelig bleek.
„Ik u ook niet waarachtig niet!"
Zoo stonden wy naast elkander, en nog altijd hield hy mijne
handen vast. „Ik wil u vergiffenis vragen, Tonia," fluisterde hij,
„als
„Neen, neen!" belette ik hem voort te gaan, wel vermoedende
wat dat „als" bcteekende. En toen op dit zelfde oogenblik Char-
lotte's pianospel weêr tot ons doordrong kon ik niet nalaten hem
als in scherts zijn eigen woorden toe te voegen: „Denk cr nog
eens ernstig over na, Frits!" En daarbij sprongen mij weêr die
lastige tranen uit de oogen, en ik kon ze niet eens afdrogen,
want hij hield mijn beide handen nog altijd vast en liet ze een
heclc poos niet los. „Gij goede, trouwe raadgeefr'srzeide hij
hartelykmaar een antwoord op mijn waarschuwing kreeg ik niet.
Hij zuchtte slechts, liet mijne hand vallen en zette zich stil aan
de tafel; en ik ging stil heen.
Misschien was het al te laat!
En zyn trots? „Als de liefde in het spel is, kennen de mannen
geen trots," had ik grootmama wel eens hooren zeggen. H ij
ook niet? Hoe kon, hoe durfde een man de vrouw, die hem eens
had bedrogen, tóch verlangen te bezitten?
Verontrust on in myn eigen gedachten verzonken, nam ik
tegenover de oude dame plaats, die met bezorgd gelaat zat te
breien. „Hebt gy geweend?" vroeg zij.
Ik werd verlegen en zag vóór mij.
„Dat huwelijksaanzoek zal je het hoofd wat op hol brengen,
Tonia!"
„Beknor mij maar, beste mevrouw, en zeg maar dat ik heel onver
standig ben ik kan de vrouw van kapitein van Brenken niet
worden," verklaarde ik vastberaden.
„En zou ik u daarom beknorren, kind?" hernam zy. „Goddank!
Ik had een gevoel alsof iemand mijn eigen dochter wilde
weghalen." En ze kuste mij op de beide oogen. „Op die oogen
is de man verliefd geworden ja, en ook op dat verstandig gezicht
Maar 't is wezenlijk waar, Tonia, ge zijt mooi tegenwoordig. Ik
heb 't wel altijd gevonden, maar zooals nu heeft het mij nog nooit
getroffenDat een wildvreemde my daarop het eerst attent
moest maken
En ze kuste mij en zag mij zoo opgeruimd aan; en toch
was het mij zoo benauwd om het hart. Waar was mijn trots
gebleven
Den volgenden ochtend liet de kamerheer vragen, wanneer
mevrouw de gravin te spreken was. Charlotte, die juist in
ons kabinetje aan het ontbijt zat, antwoordde: „Van avond om
vijf uur."
Anita plooide spottend den mond, daar zy juist gezegd had,
dat mijnheer van Oertzen van plan was tegen vier uur te ver
trekken, omdat hij 's avonds bij de hertogin aan tafel was
genoodigd. Ik meende dat Charlotte dit niet gehoord had en
merkte aan: „Maar dat gaat niet, mijnheer van Oertzen wil
immers
„Niet eerder dan vijf uur!" viel zij mij in de rede. Ik heb
hoofdpijn en voel mij niet in staat een inspannend gesprek te
voeren. Tegen den avond wordt het gewoonlijk beterik ken mijn
stel."
„Als gij daarbij maar niet op mij wilt rekenen, Charlotte. Ik
kan niet bij u blijven, daar ik mevrouw Roden beloofd heb eenige
boodschappen met haar te doen."
Maar, kindlief, ik heb je immers ook niet gevraagd, die con
ferentie bij te wonen
„Dan is 't goed," zeide ik, verstoord over haar spottenden
toon.
Charlotte dronk bedaard haar koffie uit, zond Anita heen,
die nog altijd bij de deur stond, en begaf zich vervolgens naar
de slaapkamer. Ik hoorde haar druk bezig in de garderobe
en daarop kwam zij weer binnen met een wit kasjmiren
négligé over den arm, waarvan zij de lichtblauwe strikken begon
af te tornen.
Ik begreep niet recht wat dit moest beteekenen en ging naar
beneden, om mij van de plichten te kwijten, die de oude vrouw
mij allengs in het huishonden had opgedragen. Een paar uren
was ik, met den rammelenden sleutelbos op zyde, in kelder en
binnenkamer bezig geweest; en nu kwam het gezellige tweede
ontbijt met de nieuwe courant. Mevrouw Roden was in een
opgeruimde stemming; zij zat naast Frits en maakte een lange
lijst van alles wat zij voor het Kerstfeest noodig had. „Tonia, nu
moet ge wat vroolyker kijken," hield zij mij voor. „Tob maar
niet over dat bezoek van den kamerheer. Die zaak zal wel terecht
komen."
Maar ik kon mijn stemming niet beheerschen en had op de
tong om te verzoekenlaat mij vandaag hier blijven. Charlotte's
gansche voorkomen was zoo raadselachtig, schoen mij zoo triomf
antelijk toehet een of ander had zy voor. Ik kon de gedachte
niet van mij afzetten, hoe zij, terwyl wij uit waren, in de
schemering tegenover Frits zou zitten en hoe ze zou praten en
lachen met haar heldere stem, die zoo lief en zacht kon wezen;
en dan, en dan ik kon mij bijna niet weerhouden van angst
te weenenz ij zoo schoon en zoo slim, en h y had haar zoo lief
Charlotte liet zich wegens hoofdpijn aan tafel verontschuldigen.
Maar ik wist dat ze op de sofa lag te lezen en bonbons te
knabbelen. Mevrouw Roden, die medelydend en behulpzaam
haar van eau de Cologne en schijfjes citroen wilde voorzien,
hield ik slechts met moeite terug.
„O zoo!" zeide zij met een glimlach. Ze kende die hoofd
pijnen nog uit den tyd, toen Charlotte haar aanstaande schoon
dochter was.
(Wordt vervolgd.)