H ELÜERSCHE
NIEUWEIMEPER COURANT.
en AdvertentieWad voor Hollands Noorderkwartier.
1886. N°. 98.
Jaargang 44.
Zondag 15 Augustus.
„Wij huldigen
het goede."
Yenchijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elks
regel meer 15 cent». Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
£1 n n enlan d.
De Staatscourant bevat de koninklijke vergunningen voor
het dragen van 't Borstbeeld van den Bevrijder Simon
Bolivar van Venezuela. De eene ridder is koopman, de
ander inspecteur van politie. Met het oog op den steeds
zwellenden stroom van Bolivar ridders, geeft het eenige
verluchting te lezen wat de Haagsche correspondent van
de Arnh. Crt. eenige dagen geleden schreef:
„Men heeft mooi beweren, dat ons goede vaderland op
elk terrein spoorslags achteruitgaat, dat op geen enkel
gebied, 't zij kunst, 't zij wetenschap, 't zij politiek, 'l zij
literatuur met uitzondering natuurlijk van onvruchtbare
kibbelarij over alles en nog wat de Nederlanders meer
uitmunten of zelfs maar iets beteekenen ik twijfel er
aan, en meen gegronde reden voor dien twijfel te hebben.
Wanneer dit toch zoo was, dan zou ons land niet zoo in 't
oogvallend uitgekipt worden als het mikpunt, waarheen de
President van een Midden-Amerikaansche Republiek zijn
ridderorden afzendt, met een volharding en een trefzeker
heid, die de knapste artillerist voor zijn projectiel benijden
moet. Het kan zijn dat den „doorluchtigen Amerikaan/
die President is van de Republiek Venezuela, buitengewone,
meer dan menschelijke middelen van waarneming en waar
deering van groote mannen ten dienste staandat hij een
soort van lynxoogen bezit, die hem de verdiensten zelfs
van overigens bedaarde en weinig naar buiten werkende
Nederlanders ontdekken doet, waardig om met het ridder
kruis van de orde „van het Borstbeeld van den Bevrijder
Simon Bolivar* te worden beloond, maar de verdiensten
zullen er dan toch wel zijn, en dat geeft moed om aan de
waarheid der klachten over achteruitgang van het Neder-
landsch geslacht te twijfelen. In geen enkelen schuilhoek
is de ware verdienste voor het scherp oog van den Vene-
zuelaanschen President verborgenhet bureau van den
kleinen ambtenaar, de studeercel van den student onthullen
Jiem hunne geheimen van verborgen voortreffelijkheid,
zelfs het huiselijk leven is voor hein niet toegemetseld.
Ouderen van dagen hebben mij wel eens verteld, dat
de naam van Bolivar bij hen geen andere herinneringen
opwekte dan aan een vilten hoed van bepaald model, die
een zestigtal jaren geleden naar den „bevrijder* was gedoopt.
Maar voor het thans levend geslacht is die naam een
34)
D ANDERE.
Door W. IIEIM BURG.
household word van een ander karakter; thans draagt
men Bolivar niet op het hoofd, maar in het knoopsgat of
om den hals. Een liefhebber van statistiek heeft mij cijfers
medegedeeld, waaruit het veldwinnen van de Bolivar-epi-
demie in ons land de teelt van vermaarde personen,
om 't eupliemisch uit te drukken blijken kan. Volgens
den Staatsalmanak werden tusschen 1 September 1881 en
ultimo Augustus 1882 tien Nederlanders tot ridder in de
drie laagste klassen der „Orde van het Borstbeeld van
den Bevrijder* benoemd; in 188283 waren't er twaalf
in 188384 een en negentig (waarvan twee in de
tweede klasse); in 188485 zeventig. Eenhonderd drie
en tachtig in vier jaren dat is geen kleinigheid! Eerst
bepaalden zich de decoraties tot ambtenaren en oud-ambte
naren van Cura£ao, maar langzamerhand is de kwaal, als
een tweede gele koorts, naar het lieve vaderland overge
slagen en worden allerlei lieden er door aangetast. Letter
kundigen, officieren, die nooit iets anders dan garnizoens
dienst hebben gedaan, journalisten van dentweeden
rang, artsen ten plattelande, apothekers, ja gansche families,
met de dochters des huizes er bij, hebben het recht zich
met het lint van het „Borstbeeld* borst of hals te tooien.
Dezer dagen vergunde Zijne Majesteit genadig het aannemen
en dragen, onder meer, aan een student en aan een klerk
aan een der departementen! In allen ernst, de ijdelheid
der menschen moet toch vervaarlijk groot zijn, dat zij zich
moeite, en in eigen oogen zekere vernedering getroosten,
om zulk een twijfelachtige onderscheiding machtig te
worden, want het spreekt wel van zelf, dat al deze kruizen
linten meer aan liet initiatief van den beschonkene dan
aan dat van den schenker het aanzijn te danken hebben....*
Tegen 1 September a. s. de eerste plaatsing na
19 Mei jl. zijn bij het Instructie-batailjon te Kampen
een lOOtal jongelingen opgeroepen tot dienstneming.
De feestelijke herdenking van het lOjarig bestaan der
Rijks-Landbouwschool te Wageningen is thans bepaald op
8 en 9 September a. s. De feestelijkheden zijn gebleven
zooals het onlangs medegedeelde voorloopig programma
vermeldt. De gecostumeerde optocht zal eenige tijdvakken
uit de geschiedenis van den landbouw voorstellen, en wordt
gehouden op Donderdag den 9 September. De contra partij
vanwege de ingezetenen wordt den 10 September aange
(SloL)
Ik las niet verder. Het liefst had ik geschreid van toorn,
maar myne oogen bleven droog. Het was doodstil onder dat
oude huisraadeen schuinsche zonnestraal viel door het dakvenster
en millioenen stofdeeltjes dansten daarinvóór my zat een spin
onbewceglyk in haar net, dat zy tusschen twee oude kasten had
geweven, op buit te loeren. Ik zie dat alles nog zoo duidelijk
voor mij, en ik hoor ook nog zoo duidelijk het dof geratel beneden
op straat, het lustig knallen van dc zweep en de mannenstem,
die mij het hart van schrik en schaamte deed stilstaan Hij
was gekomen.
Nu hoorde ik van verre roepen en praten, deuren openen en
dichtslaan, stappen op de onderste trap en den overloop en
eindelijk zijne stem: „Tonia! Tonia!"
Ik verroerde mij niet. Eensklaps doorkruiste bet denkbeeld
mijn brein: Hier zoekt mij niemand, en van avond kan ik mij
ongemerkt uit de voeten maken. Hoe? En waarheen? Zoover
dacht ik niet door. Als ik hem maar niet onder de oogen
behoefde te komen, ik, dat arme zottinnetje, „de andere!"
Ik hoorde hen zoeken en zoekenhet deed my goed, daar zoo
rustig te zitten, en toch bonsde het hart mij in dc borst. Nu
klonken de stemmen op het voorplein, in den tuin, angstig,
driftig, en eensklaps sprong ik op Daar hoorde ik hem luid
roepen
„Joris, de bruinen voor den jachtwagen direct!"
Ik stond nog altijd bij de deur en schaamde my over mijzelve.
Was het niet kinderachtig, my te verstoppen? Mocht ik hem
tooneD, dat ik vreesde hem weerom te zien? Waar was mijn
trots gebleven? En met een onbeschryfelyk loom gevoel in al
myn ledematen ging ik de trappen af.
't Was nu stil in de gang, maar op het voorplein hoorde ik
de paarden trappelen, die voor den wagen werden gespannen.
Met bevende hand opende ik de deur van mevrouw Roden's
kamer en trad binnen. In het huisvertrek daarnaast weerklonk
een haastige stap en de kalmccrende stem van de oude vrouw
„Wees toch bedaard, Frits! Gij zult haar nog wel aan het
station vinden."
„Dat's te hopenzeide hy bitter. „Ik weet niet wat ik zal
aanvangen, als ze niet terugkomt."
„Maar, Frits
„Moeder," hoorde ik hem nu in de grootste opgewondenheid
zeggen, „ik kan mij het huis niet meer voorstellen zonder haar
ik kan niet zonder haar leven. Gij hebt my gerustgesteld,
ge hebt gezegd, dat zij mij Hei had, en nu hebt ge haar niet
eens hier kunnen houden! Waarom ben ik heengegaan, zonder
haar eigen woord ik
De oude vrouw bleef zwygen, op hare gewone, verstandig»
manier. Langzaam kwam zij de kamer door en opende de deur
en nu stond zij vóór my en zag mij verrast en verwytend,
maar sprakeloos aan. Daarop greep ze myne slap neêrhangende
hand en duisterde:
„Ik zal hem hier sturen."
Zy keerde zich om; maar nu viel ik haar als in doodsangst
om den hals:
„Neen, neen! Ik zou het besterven, als ik my vergiste, als
hy tocli maar alleen om zich te wreken
boden. Alles heeft in liet gebouw Janushoö plaats. Behalve
deze partij zullen de ingezetenen nog van hunne ingenomen
heid blijk geven door versiering der straten met groen en
bloemen, waartoe reeds flinke bijdragen zijn ontvangen.
In het tuchthuis te Leeuwarden zijn onder sterk
geleide binnengebracht Lavertu en Both, die door het
Gerechtshof te Amsterdam, wegens den bekenden horloge
diefstal, zijn veroordeeld tot 12 en 8 jaar tuchthuisstraf,
alsmede Van Loof, die door datzelfde Hof is veroordeeld
tot 5 jaar tuchthuisstraf wegens poging tot moord.
Zooals men weet, heeft de Hooge Raad hunne cassatie
beroepen verworpen.
Van Terschelling wordt nader aan het Hld. gemeld:
„Jl. Dinsdag morgen kwamen de stoomschelpenzuigers
Friesland en Tijd reeds vroeg van een onderzoekingstocht
naar het wrak van de Lutine terug, met de blijde tijding,
dat men het wrak van dat in 1799 gezonken goudschip
had gevonden met behulp van den zandsteker van den
heer Ter Meulen te Bodegraven. Beide booten kwamen
met tal van vlaggen getooid de haven binnenstoouien. 'tls
natuurlijk, dat het bericht van de vondst hier vrij wat
geestdrift verwekte. Bewijzen heeft men voorloopig nog
niet door opgehaalde voorwerpen, maar men stiet op staal,
ijzer en hout en het geluid van den steker door meer dan
25 voet zand was zóó duidelijk, dat men den klank nog
op het achterdek kon hooren, terwijl de zuiger van het
voorschip werkte.
Bij een onweder, hetwelk jl. Dinsdag boven Culemborg
woedde, werden twee jongelieden even buiten de stad door
den bliksem getroffen, met liet treurig gevolg dat de oudste
der twee onmiddelijk werd gedood en de andere hevige
brandwonden bekwam.
Berichten uit Batavia, dd. 10 Juli 11., luiden o. a.
„De tocht van onze troepen naar Rigas tusschen 21 en
26 Juni is nog slechts uit enkele brieven bekend, die het
geluk gehad hebben, onder al de onverziene postgelegen-
heden, waarop men in Atjeh uit moet wezen, de laatste te
treffen. De Jav. Crt. laat het nog bij de reeds bekende
korte telegrafische berichten.
Het blijkt, dat een deel der troepen, naar men hoopte
ongemerkt, ten Noorden van Rigas geland is, en een
ander deel daarna te Bigas, waar de aankomst blijkbaar
De voordeur sloeg dicht. Hij ging.
De oude vrouw wikkelde zich haastig uit mijne omhelzing los.
„Daar rijdt hij nu heen in angst en wanhoop," zeide zij ernstig,
naar buiten wijzende. „Denkt ge dat overleg of wraak er zóó
uitziet? Ga naar het venster, Tonia; laat hem niet wegrijden.
En als hij straks voor u staat en gij zyn betraande oogen ziet,
vraag hem dan maar vergiffenis, dat gij den oprechtsten man van
de wereld voor een huichelaar hebt gehouden
Zy opende de deur en werktuiglyk volgde ik haar naar het
venster van de woonkamer, dat op het voorplein uitziet. Juist
nam hij den koetsier de teugels uit de hand, toen zij luid tegen
het glas tikte. Ik zag hem niet van den bok afspringen, daar
ik den moed niet had de oogen op te slaan; ik hoorde alleen
een kreet van blijdschap en weet niets anders meer, dan dat hij
door de gang vloog, de deur openwierp en het volgend oogenblik
de armen om mij heen sloeg. Waar waren nu twyfel, zorg, ellende?
Vergaan als sneeuw voor de zon, en boven mij de lente, de zonne
schijn van mijn leven, twee ernstige blauwe oogen, die van tranen
glinsterden.
„Tonia, gy lief goedaardig schepseltje, zeg ja!" smeekte hij.
„Hebt gij mij Hef, de andere?"
„Neen, niet de „andere" de eene, de echte en ware! Hebt
ge 't niet begrepen, Tonia lang begrepen?"
„Och, ik dacht dat gij Charlotte niet kondt vergeten."
„Charlotte? Tonia, zou ik haar gevraagd hebben hier in mijn
huis te blijven, als ik niet volkomen bestand tegen hare macht
was geweest door myne liefde tot u? Zoo gaarne had ik u toen
al bekend, hoe dierbaar gij mij waart, maar ziek en zwak
als ik my destijds voelde, vreesde ik een afwijzend antwoord
niet te kunnen verdragen. En toen wilde ik het u in het geheim
laten merken en onderstreepte een regel in Ekkehard, omdat ik
wel bespeurde, dat ge u voor mij bezorgd maaktet over die schoone
vrouw daar boven. Maar ge scheen het niet te wilLn begrijpen
hoe kondt ge zoo trotsch zijn, Tonia?"
„Wat staat daar dan?" vroeg ik.
„Gelukzalig de man die overwonnen heeft," antwoordde hij.
„Maar vandaag zeg ikDriewerf gelukzalig de man die gevonden
heeft!"
En nu vertelde ik hem van de woorden, die Charlotte gesproken
en die ik toevallig gehoord had: „Uit wraak!
Hij schudde glimlachend het hoofd. „Als ge nog iets langer
geluisterd hadt, zou u en my veel bespaard zijn gebleven want dan
had ge ook mijn antwoord gehoord."
„En dat was fluisterde ik.
„Uit wraak? Neen, mevrouw de gravin! Wraak is de uiting
van een gewond hart, maar bet mijne is al sedert lang volkomen
genezen. En het geneesmiddel daarvoor waren een paar zachte
oogen en een lief aUerUefst meisjesgezicht." „Wilt ge nog
weggaan?" vroeg hij, terwyl hij mij losliet en mij overmoedig
aankeek, alsof hy zeker was van zijne zaak.
„Och, Frits, ik zou levenslang ongelukkig zijn geweest," fluis
terde ik.
Nu nam hy mij by de hand en bracht mij bij zync moeder.
„Myn lieve kinderen!" zeide zy verheugd.
Hoor, de klokken luiden! Juichend klinkt en galmt het door
het in voorjaarsdos prykende land en van alle zijden wordt die
vreugdemare beantwoordzelfs het kleinste dorpskerkje verheft
zijne stem. Tot éón grooten lofzang smelt het koor samen; op
de bergen en in de dalen weêrklinkt het: „Vrede! Vrede in ons
vereenigd DuitschlandGod zegene onzen keizer, die heden zijn
intocht doet te Berlijn!" De vlaggen wapperen in den zoelen
lentewind, alle menschen zien er even vroolijk uit, zelfs de ar
moedigste woning is met groene kransen versierd.
Den lOden Mei was de vrede te Frankfort gesloten en den
16den Juni gaf de stad Rotenberg hare zegevierend teruggekeerde
zonen 's avonds een groot feest in het gemeentehuis. Frits kon
daaraan geen deel nemen, daar hij mij 's namiddags in de kerk
naar het altaar had gevoerd, bij welke gelegenheid de oude predi
kant zeide, dat de dag van zulk een vredefeest juist een goede
trouwdag was, en ons toewenschte, dat ook in ons huis onaf
gebroken vrede mocht wonen van nu af totdat de dood ons
zou scheiden!
Slechts weinig gasten waren rondom den bruiloftsdisch aange
zeten maar aan gulle vroolijkheid ontbrak het niet. Bij het
dessert, toen de schemering al begon te vallen, bracht mevrouw
Roden mij den gewichtige» sleutelbos van het huis, een prachtig
fijn mutsje en een fraaien, spiksplinternieuwen geldbuidel met
een rood marokijnen hart. Hoe trotsch en toch beschroomd nam
ik die teekens mijner nieuwe waardigheid van haar aan hoe
hartelijk heb ik mijne moeder gekust! Maar de vrouw van den
opperhoutvester riep, dat Frits mij de muts moest opzetten, en
toen deze in plaats van den krans bovenop mijn haar prijkte,
bond ik schertsend de beurs om en haakte den sleutelring daaraan.
De vensters stonden open, muziek klonk van verre en alle
huizen waren verlicht. Wy verlieten het vroolijk gezelschap en
begaven ons hand aan hand naar den donkeren tuin; by eiken
stap rammelden de sleutels en luidden mijn eersten gang als
jonge huisvrouw in. Toen zaten wij een poos onder den linde
boom en spraken over al de gebeurtenissen van de laatste jaren
en dat alles zich nu zoo heerlijk ontwikkeld had.
„Kom, Tonia," zeide hij, „hier dichtbij staat de jonge loot van
een eik laten we die vandaag planten. Kijk, daar ginds,
middenop het grasperk zal zij tot een boom opgroeien als een
aandenken aan dezen dag."
Hij haalde spade en schop en groef in het bosch het jonge
boompje uit; hij in zijn trouwrok en ik in mijn witte bruidsjapon
hebben in den avonddauw dien kleinen eik geplant. In een
gelukkige omhelzing stonden wij daarvoor. „Moge hij groeien
en bloeien," zeide hij, „moge God den vrede bewaren in ons
vaderland en in ons huis want van alle woorden, hoe zacht
en liefelijk ook in uw mond, is er geen dat zou welluidend klinkt
als: vrede!"
En de kleine loot is nu al een aardig boompje geworden. Het
is met een ijzeren hek omringd en op een bord staat de datum
te lezen, waarop het is geplant. Jaarlijks wordt die dag gevierd.
Dit jaar heeft onze oudste zelfs al een kleinen toost bij den
aardbeienbowl uitgesproken, dien mijn man onder den Hndeboom
op de steenen tafel gereed gemaakt had.
Het was echter ook een bijzonder feestelijke dag! Tusschen
moeder en my zat een schoone, bleeke vrouw in een kostbaar
toilet. En toen er nu werd geklonken, wilde ieder van mijn
blonde knapen dit het eerst met die mooie tante Charlotte doen.
Zij was overgekomen, om als peet tegenwoordig te zijn bij den
doop van mijn jongste en eenige dochtertje, die dien avond zou
plaats hebben. Wij hadden elkander nog niet weêrgezien, en
herhaalde malen had ik er op moeten aandringen eer zij kwam.
Zij was al sedert tien jaren voor de tweede maal gehuwd met
een Oostenrykschen baron en had met haar echtgenoot, di« by