nie,t gewacht wertf. Men had er nu op gerekend, dat
Oemar den weg zou opgevlueht zijn, die onze noordelijk
gelande troepen afkwamen. De Radja van Rigas, en zijn
lang op Oleh-leh verblijf gehouden hebbende broeder hadden
verzekerd, dat dit niet kon missen. Maar, of Oemar van
uit onze noordelijke landingsplaats eerder gewaarschuwd
is geworden, of dat onze troepen niet den eigenlijk bedoelden
weg genomen hadden, zooveel is zeker, dat Oemar langs een
weg ontkwam, op sommige punten niet zoover verwijderd van
onze kolonne, of hij kon die beschieten en ons eenige
gewonden bezorgen.
Onze troepen zijn toen gijzelaars gaan ophalen, waar
men maar hoorde dat een invloedrijk bloedverwant van
Oemar woonde. De voornaamste was niet te vinden. Den
volgenden dag bericht gekregen hebbende van Oemars ver
blijf met de gevangenen op een plaats boven Rigas, zijn
de troepen weêr daarheen gegaan; de weg ter zee was
telkens de beste; Oemar ontkwam weêr; maar de troepen
hebben een huis van hem verbrand en een heele verzame
ling familieleden, waaronder een tal van Atjehsche dames,
meegenomen, behalve veel van het op de Hok Canton
geplunderde en een groote hoeveelheid peper. Op een
volgenden dag belette de branding te landen, waar men
Oemars geliefdste vrouw ook nog dacht te vangen. Dit
was het slot, voorloopig. Oemar is dadelijk zeer gaan klagen
over onze vrouwenroof en heeft een lager losgeld gevraagd.
De controleur is te Rigas gebleven. De adsistent-resident
Van Langen had, ofschoon aan dysenterie lijdende, waar
voor hij reeds verlof naar Holland heeft gekregen, de
geheele expeditie gevolgd.
Het schijnt, dat de aanleiding tot den verraderlijken
overval, van den als gast op het schip ontvangen Atjeher,
gelegen is geweest in gebrekkige nakoming van geldelijke
verplichtingen van den kant van een paar Europeesche
peper-opkoopers, die, zegt men, den roover-moordenaar
tevens peperverkooper Oemar, door hem commissie te
beloven van allen peper dien zij op de Westkust konden
inkoopen van wien ook, eenigszins als associé in den arm
hebben genomen. Wilde Oemar zijn commissie wat laten
oploopen, dan had hij slechts een of anderen vorst de
klewang op de keel te zetten om hem te dwingen zijn
peper aan Oemars handelsvrienden te verkoopen."
Aan een der Atjeh-correspondentiën is nog het volgende
ontleend
Ongeveer 30 gevangenen, onder welke 11 vrouwen, zijn
op dit oogenblik als gijzelaars in onze handen. Een massa
peper, aan Toekoe Oemar toebehoorende, werd door ons
buit gemaakt, en werden eene massa voorwerpen, aan de
Hok-Canton behoord hebbende, door ons teruggevonden.
De nette woning van Toekoe Oemar te Rigas, op zijn
Europeesch gemeubeld, werd eerst door eene granaat van
een der oorlogsschepen geteisterd en daarna door onze
troepen in brand gestoken. Toekoe Oemar zelf vluchtte
bij de nadering der troepen in het gebergte, alwaar hij
niet te achtervolgen was.
De gevangenen werden door hem medegenomen.
Een brief van Toekoe Oemar berichtte, dat hij afzag
van den gevraagden losprijs van 50,000 dollars, en verzocht
hij tevens de gevangen genomen vrouwen weder los te
laten, daar die volgens hem onschuldig waren.
De adsistent-resident Van Langen schreef hem terug,
dat hij (Oemar) in de eerste plaats zich schuldig had
gemaakt aan vrouwenroof, op grond waarvan hij uitlevering
verzocht van mevrouw Hansen. Toekoe Oemar gaf ten
antwoord, dat zijn laatste eiscli was 10,000 gulden voor
door de troepen vernielde eigendommen, teruggave van
de in beslag genomen peper, terwijl het gouvernement
zich verbinden moest, eene hangende kwestie tusschen hem
en Toekoe Nek over het aanleggen van pepertuinen op
Poeloe-Bras in zijn voordeel uit te maken.
Eerst dan zou hij te vinden zijn tot uitlevering van
gevangenen tegen gevangenen.
Zr. Ms. stoomschip Sainbas is met den controleur Kamp
te Rigas gebleven, om verder te onderhandelen.
De gouverneur wil, naar ik verneem, van betalen geen
steek weten, en zal deze zaak voor ons wel voordeelig
afloopen. Aan Toekoe Oemar is namelijk de schuld, dat tegen de
Atjeesche adal gezondigd is, die voorschrijft, dat vrouwen
niet uit hun kampong mogen verwijderd worden.
Dit is nu door ons gedaan, en daarvan zal hem zeker
de Italiaan sche ambassade was aangesteld, geruimen tijd te Rome
gewoond. Kinderen bad zij niet. Het agiteerde haar blijkbaar,
toen de mijnen haar met hartelijkheden overstelpten. „Als men
zoo geen kinderen gewoon is verontschuldigde zij zich.
'8 Avonds laat, toen de andere gasten vertrokken waren,
stonden wij in de kamer, waar Charlotte destijds gehuisd had
en die ook nu weêr voor haar was ingericht. Zij zag naar alle
kanten rond. „Daar is niemendal veranderd in je oude nest,
Tonia, beneden niet en boven niet. Elk meubel staat nog op
zyn oude plaats."
„Behalve dat ik beneden woon en moeder boven, Charlotte;
vroeger was het juist omgekeerd."
Zij stapte op het venster toe en staarde naar den overkant
naar het kasteel, welks witte muren door de jonge bladeren van
de kastanjeboomen schitterden; en in den maneschijn kon ik
zien, hoe een sombere uitdrukking eensklaps haar schoon gelaat
overtoog. Ik sloeg den arm om haar heen. „Ach, Charlotte,
als ik maar één ding wist of gy gelukkig zijt?"
„Gelukkig?" antwoordde zij, zonder mij aan te zien, „wat is
eigenlijk „geluk," Tonia? Ik heb alles wat men daaronder
verstaat, een man, die mij aanbidt, zoover zyn paarden en wed
rennen hem den tijd daartoe laten, weelde en overvloed om mij
heen, partijen, komedies, toiletten, equipages, reizen zou dat
geluk wezen? Ik ben, geloof ik, niet vatbaar om recht gelukkig
te zijn. En gij, Tonia?"
„O, lieve hemel, Charlotte ik voel mij zoo onbeschrijfelijk
gelukkig!"
„Dat kan men u aanzien," mompelde zij „en hém ook."
Toen zij vertrok, kuste zij het kleine Lotje. „Bij u is vrede,"
zeide zij zacht tot mij. Frits had al post gevat bij het portier
en mijn jongste zoon stond naast hem met een frisschen ruiker,
waarin de fraaiste rozen uit onzen tuin prijkten.
„Die bloemen geeft papa aan u, tante Charlotte," zeide het
kleine ventje trouwhartig, terwijl hij haar den ruiker over
handigde.
Zij nam hem aan en steeg met afgewend gelaat in het rijtuig,
waar zij de betraande oogen achter haar sluier verborg.
„Vaarwel, Charlotteriepen wij.
Frits en ik stonden arm iu arm en wuifden haar een afscheids
groet toe, terwijl zij terugkeerde tot het leven in de groote wereld
met al zijn bedriegelijken glans en luister.
Maar bij ons staat de eik des vredes in den tuin en onze
kinderen spelen in zyne schaduw. In ons ouderwetsch huis woont
het geluk.
de schuld worden gegeven, en de Atjehers zullen zich
tegen hem keeren.
Een voornaam familielid, zijne sultane favorita, wilde
men op Lambissie den 26sten nog oplichten, doch door de
hooge zee was debarkeeren aldaar onmogelijk zoodat on
verrichter zake moest worden teruggekeerd.
Een woord van dank aan den adsistent-resident Van
Langen is hier niet misplaatst, aangezien hij, zwaar lijdende
aan bloed-dysenterie, nog de geheele expeditie heeft mede
gemaakt, en vele en gewichtige diensten bewezen heeft,
vooral door zijne grondige bekendheid met het Atjehsche
volk, den adat, enz. enz.
Tweede Kamer. Op de interpellatie van den
heer Gildemeester, gisteren gehouden, verklaarde de minister
van Koloniën slechts te wachten op enkele gegevens, om ten
spoedigste wetsontwerpen in te dienen betreffende de suiker-
indrustrie op Java. Den inhoud kon hij nog niet mede-
deelen. De Regeering is volkomen doordrongen van de
noodzakelijkheid om zoo mogelijk een catastrophe voor
Java af te wenden. De heer Gildemeester nam akte van
de verklaring, die maatregelen toezegt om een ramp te
voorkomen waarvan geen onzer in staat is den omvang te
bepalen.
De Kamer is uiteengegaan.
De toestand van Tourniaire, te Meerenberg, is thans
van dien aard, dat vooreerst van zijn herstel geen sprake
kan zijn.
De Koning van Portugal dejeuneerde gisteren bij den
consul-generaal Rosenthal te Amsterdam, bracht daarna een
bezoek aan het •schilderijenkabinet van jhr. Six en aan de
diamantslijperij van de firma Koster, alwaar de heer Alex.
Daniëls den hoogen bezoeker over alle werkzaamheden
inlichtte. De Koning vertrok te 5 uren via Hamburg naar
Zweden.
Omtrent het bezoek van den Koning van Portugal op
Soestdijk deelt het Dagblad het volgende mede:
„Z. M., jl. Donderdag namiddag te 4 u. 45 m. van het
Centraal-station te Amsterdam met den hem door onzen
Koning aangeboden koninklijken extra-trein vertrokken,
kwam tegen 5 u. 25 m. aan het station te Baarn aan,
alwaar Koning Dom Luiz door Zijn Koninklijken gastheer
op het perron werd opgewacht en hartelijk verwelkomd.
Z. M. de Koning der Nederlanden droeg het Grootkruis
met het groote lint van de Portugeesche Orde van den
Toren en het Zwaard en Z. M. de Koning van Portugal
het Grootkruis met het groote lint der Orde van den
Nederlandschen Leeuw.
Na wederzijdsche voorstelling van het gevolg der beide
Koningen namen Hunne Majesteiten in den open, met vier
la daumont bereden paarden bespannen landau plaats,
met den Portugeeschen gezant Burggraaf Pindella en den
grootmeester Graaf Schimmelpenninck van Nijenhuis, terwijl
de overige heeren in drie open Hofrijtuigen volgden, en
zoo het vorstelijk gezelschap naar het Koninklijk Paleis
Soestdijk werd overgebracht. Aldaar werden Hunne Majes
teiten door H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses
Wilhelmina op het bordes van de stoep aan den ingang
van het paleis opgewacht en begroet.
Aan het diner was Z. M de Koning van Portugal
geplaatst tusschen HH. MM. den Koning en de Koningin,
terwijl H. K. H. Prinses Wilhelmina ter linker zijde van
Haar Koninklijken Vader en naast H. M. de Koningin de
Portugeesche gezant gezeten waren.
Ongeveer ten kwartier over 3 ure verlieten HH. MM.
de beide Koningen met HD. gevolg weder het Koninklijk
Paleis, evenals bij de aankomst in open Hofrijtuigen ge
zeten, nadat H. M. de Koningin haar Koninklijken gast
tot op de stoep van den trap buiten het paleis uitgeleide
gedaan en daar van Z. M. afscheid genomen had.
Z. M. de Koning vergezelde den Koning van Portugal
tot aan het instijgen in den koninklijken trein, waar de
beide Souvereinen op de hartelijkste wijze van elkander
afscheid namen.
Aan mejuffrouw M. Schlingeman is, naar de Arnh. Crt.
verneemt, kwijtschelding verleend van de haar opgelegde
6 weken celstraf.
Naar aanleiding van de jongste ongeregeldheden te
Amsterdam zijn 24 personen in hechtenis genomen.
Bij een voorloopig verhoor van den door de politie
te Amsterdam aangehouden persoon, die zich noemt jhr.
Eckhardt van Heeckcren en in verscheidene gemeenten
zich op de meest brutale wijze aan oplichting heeft schuldig
gemaakt, moet zijn gebleken, dat hij heet A. Koole. Hij
was vroeger colporteur in bijbels te Bommel en later koop
man in matten te Gorinchem.
In verscheidene gemeenten moeten zelfs veldwachters het
slachtoffer van dezen bedrieger geworden zijn. Zijne voor
gewende vroomheid speelde daarbij eene rol.
De Arrondissement-rechtbank te Amsterdam veroor
deelde gisteren bij verstek den peperstrooier P. Voormeij
tot eene celstraf voor den tijd van drie maanden.
Verduistering door een openbaar ambtenaar.
Voor het Gerechtshof te Amsterdam stond jl. Woensdag
terecht W. C. V., oud 45 jaren, geboren en wonende
te Haarlem. De beschuldigde bekleedde laatstelijk de
betrekking van ontvanger der gemeente Haarlemmerliede
cn Spaarnwoude. Hem wordt ten laste gelegd, een bedrag
van ruim drieduizend gulden uit de gemeentekas genomen
en te eigen behoeve aangewend te hebben. Daarenboven
bekleedde beschuldigde ook de betrekking van waarnemend
penningmeester van den Vijf huizenpolder onder Schalkwijk,
van de Vereenigde Groote en Kleine polders onder Zuid-
Schalkwijk, van den Veenpolder van Haarlemmerliede en
van den Grooten IJpolder. Vroeger was hij bij die polders
penningmeester, doch na liet verstrijken van den termijn,
waarvoor hij aangesteld was, had hij de betrekking toch
blijven waarnemen; voor zijne diensten werd hij geldelijk
beloond. In April jl. bleek, dat de verschillende kassen
niet behoorlijk in orde waren; aan iedere kas ontbrak een
bedrag, hetwelk beschuldigde zich toegeëigend en te eigen
bate aangewend had.
Al de ten laste gelegde feiten werden volmondig beleden.
Als oorzaak van zijn misstap gaf beschuldigde het volgende
op. In 1879 heeft hij een huis, dat hij grootendeels met
geleend geld had gekocht, doen verbouwen. Daarvoor moest
hij eerst een bedrag van f 300 en later nog eene som van
f 479 voldoen. Het geld ontbrak hem, de verzoeking was
groot en de oude geschiedenis werd weder nieuw: de
openbare kassen, onder zijne berusting, werden aangesproken
en een voorheen eerlijk en fatsoenlijk man werd ten val
gebracht. Als ontvanger van de gemeente Haarlemmerliede
en Spaarnwoude had hij een borgtocht gesteld van f 4000
nominaal 2£ pCt. inschrijving Grootboek. Ata penning
meester der verschillende polders ;had hij geene zekerheid
gesteld, behalve voor den Grooten IJpolder, voor welken
hij een borg van f 12,000 gesteld had.
Na afloop van het getuigenverhoor nam het O. M., bij
monde van den advocaat-generaal mr. Op ten Noort, zijn
requisitoir, strekkende tot veroordeeling tot twee jaar cel
straf, eene boete van f 250 en vier boeten van f 12.50.
De verdediger, mr. Th. Heemskerk, bestreed op enkele
punten het wettig bewijs en drong voor het overige aan
op toepassing eener milde straf.
De Bakkerij-Tentoonstelling te Amsterdam werd tot
nu toe bezocht door meer dan 50,000 personen. Zij blijft
geopend tot 23 dezer.
Uit Nieuwersluis wordt van 12 dezer gemeld
„Heden morgen, omstreeks half twaalf, arriveerde op zijn
oefeningstocht alhier de rijdende pontontrein. Decommandant,
kapitein Naeff, had de welwillendheid, in de nabijheid der
Pupillenschool de Vecht te doen overbruggen, terwijl de
pupillen door hun directeur in de gelegenheid werden
gesteld, dat werk van nabij gade te slaan. De overbrugging
der rivier, die op het gekozen punt eene breedte heeft
van 55 meter, werd in minder dan een uur tijds volbracht.
Men weet niet wat meer te roemen valt, den goeden geest, de
bedrevenheid en vlugheid der pontonniers, dan wel de kalme
en bedaarde wijze waarop zij door hunne officieren en het
kader worden aangevoerd. Ook de commandant van het
geheele corps pontonniers, luitenant-kolonel Romswinckel,
was bij de oefening tegenwoordig. Aardig was het, te
zien welk een schik de pupillen hadden, toen zij en corps
herhaaldelijk over de pas geslagen brug mochten marcheeren."
De begrooting der Hollandsche Maatschappij van
Landbouw voor 1887 sluit in ontvangst en uitgaaf op
f 25,370. Onder de ontvangsten komen o. a. voor: contri
butie van 9700 leden f 18,430, entrees tentoonstellingen
f 3000, prijzen door afdeelingen en particulieren uitgeloofd
f 2000, advertentiën in het maandblad f 600, enz.
De voornaamste uitgaven zijn het jaarboekje f 3750,
drukloon voor maandbladen enz. f 3500, kosten van ver
zending f 2400, jaarwedde secretaris-penningmeester f 1800,
kantoorbehoeften, klerk enz. f 1100, medailles en prijzen
tentoonstelling f 4000, onkosten der algemeene tentoon
stelling f 3500, aankoop en onderhoud van materiëel f 1000,
bijdrage aan de Vereeniging tot ontwikkeling van den
landbouw in Hollands Noorderkwartier voor bekendmaking
systeem kaasmaken Boekei enz. f 500,'onvoorziene uitgaven
f 620.
Naar men aan de Zwolsche Crt. mededeelt, zouden
gisteren of heden de indertijd zooveel besproken weesjon
gens uit Neerbosch, die naar Zuid-Afrika vertrokken waren,
doch daar niet de ontvangst vonden die zij verwachtten,
weder hier te lande komen. Door de liefdadigheid daartoe
in staat gesteld, hebben zij scheepsgelegenheid gevonden
naar Engeland, vanwaar zij nu zullen repatriëeren.
Uit verschillende plaatsen ontvingen wij bericht, dat
aldaar de bekende ziekte in de aardappelen werd waarge
nomen. De ervaring leert, dat men zich veelal te voorbarig
maakt, zoodra zich maar eenig ongunstig verschijnsel aan
het loof vertoont. Het is daarom geraden, meer stellige
berichten af te wachten. In elk geval belooft de opbrengst
zóó overvloedig te zijn, dat er nog geen reden tot bezorgd
heid is. (N. Rott. Crt.)
De onrustbarende geruchten, door de Amsterd. Crt.
verspreid over de werking van den aangeplempten grond
in het IJ (stationseilanden, De Ruyterkade), worden door
't Hld. tegengesproken.
„Reeds lang is er in die gronden eenige werking te
bespeuren zegt het blad gelijk blijkt uit de ver
zakking der bekapping van het nieuwe station, de scheuren
in de viaducten en van een muur van een huis aan de
De Ruyterkade. Maar, gelijk sedert jaren door bevoegde
beoordeelaars is verklaard en ons opnieuw is verzekerd, zijn
deze verschijnselen, welke in Amsterdam bij alle aange
plempte gronden worden waargenomen, niet van dien aard
om onrust te wekken, zoowel voor de berijdbaarheid der
viaducten als voor de soliditeit der huizen aan de De Ruyter
kade. Op geregelde tijden worden de scheuren in de
viaducten nagegaan en rapporten opgezonden aan de bevoegde
autoriteit, en 't is niet aan te nemen dat de Regeering,
die voortdurend volledig en afdoende wordt ingelicht, een
zoo belangrijk spoorwegverkeer over dat bouwwerk zou
toelaten, indien daarin eenig gevaar was gelegen. Hoeveel
te minder is het gevaar voor een woning, waarin zich enkele
scheuren in het metselwerk vertoonen. Ook uit de resul
taten van het ondei-zoek naar de verzakking der bekapping
is gebleken, dat dienaangaande in den aanvang overdreven
geruchten zijn verspreid."
't Blad voegt er bij, dat van de tien<, huizen te Amster
dam negen hier en daar een scheur hebben, in de meeste
gevallen netjes bijgewerkt of onder cement begraven.
Bij eene opstijging van Julhes met zijn ballon Etoile
du Nord, jl. Donderdag te Arnhem, maakte eene jonge dame
uit Zwolle, mej. Deutman, de reis mede.
De ballon is bij De Steeg neêrgedaald.
Men schrijft uit Assen aan de Prov. Gron. Crt.:
„Zelfs in deze eeuw nog kan het op het platteland,
inzonderheid in Drente, soms zeer primitief toegaan; ge
tuige de volgende vermakelijke gebeurtenis, die voor eenige
jaren in genoemd gewest plaats vond. Bij de Hervormde
gemeente te G. was een nieuwe predikant benoemd. De
dag waarop hij komen zou was bepaald. Hij moest feestelijk
worden ingehaald. Voor dit doel had de kerkeraad gemeend
aan eenige boerenzoons te moeten verzoeken om hem tot
R. te paard te gaan afhalen, en hem daar, namens de
gemeente, met eene toespraak te verwelkomen. Dit ver
zoek was ingewilligd.
Men zou den „undermeister," „'n kërl met 'n snoode
kop er op," (iemand die wat Fransch geleerd had en daarom,
en om andere, nog zonderlinger redenen, voor een groot
geleerde doorging) vragen of hij de feestrede wel wilde
opstellen.
Deze voldeed hieraan door de levering van het volgende
opstel, dat, op den bedoelden dag, bij de eerste ontmoeting,
door den rijksten boerenzoon werd voorgelezen. Tot dit
einde had laatstgenoemde het maar in zijn pet vastgespeld
dit was tevens een middel om aan het verplichte ontblooten
der hoofden te herinneren.
„Eerwaarde Heer en Vriend!
„Namens den geachten kerkeraad en verdere gemeentenaren
van G. neem ik de vrijheid u eerwaarde hier te visiteeren
bij uwe benoeming tot predikant voor onze kerk; vooral
ook omdat wij gehoord hebben, u eerwaarde in den laatsten