van het „Liever Turksch dan Paepsch," namelijk „Liever
Roodrok dan Nederlander," in hun vaan hebben geborduurd.
Voor een wijl hebben deze on-Hollandsche en anti-
Hollandsche kuiperijen schipbreuk geleden op de vader
landsliefde van Staatspresident Xruger. In een gedenk
waardige bijeenkomst van volksafgevaardigden ten zijnent
verklaarde hij manhaftig, nimmer de hand te zullen leenen
tot plannen, om de gewichtigste spoorweglijnen des lands
aan de aartsvijanden van het gemeenebest over te leveren.
Dan liever een rechtstreeksch beroep op het volk!
Dit pronunciamento van den President bracht redding
in een hachelijk oogenblik. De Hollandsche concessie
voor een spoorweglijn tusschen Pretoria en de Portugeesche
grens werd gehandhaafd, bekrachtigd, doch onder zekere
voorwaarden, waarvan de voornaamste wel is, dat de Neder
landers nu toonen moeten, dat het hun ernst wordt met
deze zaak. Geen woorden, daden worden begeerd.
Nu is de tijd daar, om een beslissenden slag te slaan.
Te Lissabon heeft Jorissen een allerbelangrijkste bekentenis
van de Regeering opgevangen. Zij is Mac Murdo moede.
Zij wil hem en zijn concessie voor de lijn door haar gebied
over boord werpen, en is geneigd den bouw dier lijn op
te dragen aan een nieuwe combinatie, die een Nederlandsche
combinatie kan zijn.
Ziedaar dan nu de gelegenheid geopend voor Nederland
om de geheele spoorweg-onderneming, van Lorenco-Marquez
tot de Transvaalsche hoofdstad, in handen te krijgen.
In het aantal opengestelde plaatsen voor tweeden
luitenant, waarvoor de examens in September en October a. s.
te 's Hage zullen worden gehouden, is eene wijziging ge
bracht. Thans zijn opengesteld voor 2den luit. kwartier
meester bij het leger in Oost-Indië 9 plaatsen, terwijl deze
voor de infanterie hier te lande 32 en voor idem in Oost-
Indië 11 bedragen. Het schriftelijk gedeelte van dat examen
neemt 20 September a. s. een aanvang.
Bij eenige landbouwers in het dorp Middelie vervoegde
zich onlangs een vreemdeling, voorgevende een kaaskooper
uit Amsterdam te zijn. Bij enkelen heeft hij de kaas, na
die als een kenner beschouwd en geboord te hebben, gekocht,
en met het oog op de tegenwoordige markt tegen een zeer
goeden prijs. Zijn toeleg om de kaas te Amsterdam ge
leverd te krijgen, en daarna ce betalen, mislukte evenwel,
daar de boeren slechts aan huis wilden afleveren tegen
contante betaling. Ofschoon wat gebelgd over het weinige
vertrouwen, dat men in hem stelde, bepaalde hij evenwel
den dag, waarop hij de gekochte waar zou laten halen.
Die dag verstreek en vele volgende dagen, maar de kooper
heeft niets meer van zich laten hooren.
Hoogstwaarschijnlijk had men hier dus met een bedrieger
te doen, die gelukkig zijn doel niet bereikte en voor wien
men zich ook elders moge wachten.
Iemand heeft een artikel uit de Nieuwe Gor. Crt. overge
nomen en zendt dit aan het Rott. N.blad ter plaatsing, 't Luidt
als volgt:
„De burgerij te Nijmegen vlagde ter eere van de wielrijders;
ondernemende industriëelen brachten sigaren in den handel,
„Kiderlen- of wielry ders-sigarengenaamd, andere liefhebbers
brachten achtste flesschen wielrijders-jenever in het verkeer en
werkten op die wijze het debiet van het voor de jeugd zoo
slechte vocht in de hand, kortom men deed alles, om de knapen
van 1520 jaren in den grond te bederven. In den tuin van de
Sociëteit „de Vereeniging" werd een kermesse d'été gehouden,
eiken avond concert en bal-champêtre, terwijl in de zaal café
concert werd gegeven. Nu waren de dames, die bij laatstgenoemde
vermakelijkheid hare talenten ten beste gaven, werkelijk zeer
lief en snoeperig en inderdaad ten zeerste de aandacht van de
heeren waard. Ook de wielrijders lieten zich in bewondering
voor de verleidelijke sirenen niet onbetuigd en geraakten in ver
rukking, toen deze eenige wielrijders-coupletten zongen en daarbij
verzengende lonken wierpen op de brooddronken knapen, die, in
plaats van rustig in bed te liggen, opgewonden door zang en
drank, een misbaar maakten, dat herhaaldelijk gegronde reden
tot aanstoot gaf.
Gedurende de zeven dagen, die de feesten duurden, was het
vermaak steeds stijgende en werd de houding van sommige jongens
altijd door walgelijker. Zoo waren eenige knapen van goeden
huize den laatsten avond in een dichten kring om een tafeltje in
de Vereeniging gezeten en was letterlijk alle beschikbare ruimte
op dat tafeltje ingenomen door glazen en flesschen. Niettegenstaande
deze formitable hoeveelheid „lijken," brachten de kelners steeds
nieuwe voorraden aan en werd het overcompleete glaswerk kalm
op den grond geworpen. Alle glazen moesten totaal worden leêg-
gedronken en zoo de eene of andere onmondige knaap dit helden
feit nog niet naar behooren kon volvoeren, ging er een woest
geschreeuw uit de bende op, om zooveel onschuld en kinderlijk
heid op de bitterste wijze! te brandmerken. Daarbij kwam nog,
dat de door de knapen gevoerde gesprekken allesbehalve gekuischt
waren en niet zelden doorspekt werden met vervaarlijke vloeken
en godslasteringen.
Het gevolg van deze overgroote ongemanierdheid liet zich niet
wachten; de dames verhuisden naar kalmere en fatsoenlijker
plekjes van den tuin en de goedgezinde burgerij wendde zich
met verontwaardiging van de grenzenlooze ongebondenheid af.
's Nachts werden in alle wijken bordjes gestolen en bellen ge
moerd, vechtpartijen met de politie begonnen, waarbij eenmaal
zelfs zes agenten te pas kwamen; in één woord, de ganscbe
gemeente werd in rep en roer gebracht.
Toen de feesten dan ook eenmaal afgeloopen waren, ging er
een zucht van verademing door de ganscbe stad en was ieder
even blijde met het vertrek van de lastige knapen. Verscheidene
groote hótelhouders moeten onder elkander reeds hebben besloten,
in den vervolge geen alleenreizende wielrijders meer in hunne
woning op te nemen en slechts door hunne ouders vergezeld
wordende knapen te herbergen. Tot dit voor de jongelui niet
zeer vleiend besluit bestonden maar al te veel redenen. In één
hotel toch hebben zij tegen den ochtend alle mogelijke voor de
deuren staande gepoetste laarzen en schoenen verwisseld en ze
vervolgens tot den rand toe volgegoten met water. De woede
van de logées te beschrijven is ons niet mogelijk; zij, die slechts
één paar voetbekleedsels bij zich hadden, waren verplicht thuis
te blijven of nieuwe schoenen te koopen. In een ander logement
hebben de knapen alle pots-de-chambre aan een beddenlaken
geregen, dit bij wijze van guirlande aan den voorgevel bevestigd
en daarboven een bordje, met liet opschrift „IJs," vastgespijkerd.
Op grond van al het vorenstaande gelooven wij, dat het tyd
wordt paal en perk te stellen aan de te groote ongebondenheid
van de jeugd en de wielry dersfeesten alleen toegankelijk te maken
voor hen, die vast genoeg op hun beenen staan, om tegen een
beetje verleiding bestand te zyn."
Uit Dordrecht wordt gemeld, dat mevr. de wed.
Bulkley, die aldaar haar gevangenisstraf ondergaat, vrij
ernstig ongesteld is.
Dezer dagen werd een bericht ontleent aan het Bred.
Adv.blad omtrent de zaak der kadetten, die in het kamp
der Teteringsche heide zich verzet hadden tegen een schild
wacht, toen deze één hunner had belet het kamp te ver
laten. Men maakt de opmerking, dat dit bericht, waarin
gesproken werd van een „eisch" tot twee jaren correctio-
neele gevangenis of een jaar cel met vervallenverklaring
van den militairen stand niet juist kan zijn; dat het ver
moedelijk beteekent: veroordeeling door den Krijgsraad tot
twee jaren militaire gevangenis, waarmede altijd vervallen
verklaring van den militairen stand gepaard gaat; welk
vonnis, indien het aldus gewezen is, als naar gewoonte
naar hel Hoog Militair Gerechtshof ter approbatie zal zijn
opgezonden.
De belangrijke toeneming van studenten in de medi
cijnen in Nederland houdt gelijken tred met die in
Duitschland.
Terwijl het aantal aanstaande artsen sinds 1870 hier te
lande verdrievoudigd is, is het in Duitschland gedurende
de laatste acht jaren van 2000 tot 6500 gestegen.
Dientengevolge is op den zoogenaamden Duitschen
artsen-dag besloten, de jongelieden, komende van de Gym
nasia, te waarschuwen, dat op den duur die toeneming
voert tot overbevolking van artsen, zoodat dit beroep in
den regel geen voldoende bron van inkomsten meer zal
opleveren, tenzij die toevoer wederom worde getemperd.
In de nabijheid van Utrecht heeft een predikant, die
al zes maanden in functie is, in de kerkeraads-vergadering
doen besluiten om aan den hoofdonderwijzer-voorlezer een
schrijven te zenden en hem namens den kerkeraad te
gelasten
1. bij het voorlezen uit de H. Schrift bij de openbare
godsdienstoefeningen niet meer te lezenHeer, maar
Heere; en
2. bij genoemd voorlezen insgelijks niet meer te lezen:
en, maar: ende.
Het Wag. Wbl. meldt er bij, dat bedoelde predikant
„niet al te best compos mentis is, zoodat zijn examinatoren
op het proponents-examen dubiëerden of zij hem wel konden
toelaten."
Betreffende de zoogenaamde „melkziekte," onder het
Amerikaansche rundvee waargenomen, vooral in den Staat
Indiana, bericht het Duitsche gezondheidsbureau, dat deze
ziekte zich vooral in den nazomer en herfst openbaart en waar
schijnlijk veroorzaakt wordt door het gebruik van ver
ontreinigd drinkwater uit beken, die geen toe- noch afvoer
hebben, maar in de lente voor het geheele jaar gevuld
worden.
In het bloed der zieke dieren wordt eene buitengewone
groote hoeveelheid zeer fijne bacillen gevonden.
De ziekte kan door gebruik van melk en vleesch, af kom -
stig van zieke dieren, op den mensch worden overgebracht
en openbaart zich door algemeene zwakte, een gevoel van
zwaarte in de ledematen, hoofdpijn enz. Honden, met dit
vleesch gevoed, sterven spoedig.
De ziekte richt onder den veestapel in Amerika groote
verwoestingen aan.
Een Amerikaansch professor is aangeklaagd wegens
strooperij aan den hemel. Eenige astronomen van dit prac-
tische land hadden het hemelveld verdeeld en zoo was aan
ieder een deel toegewezen, waarop hij naar welgevallen
jacht mocht maken op nieuwe sterren. Toen voor eenigen
tijd op een helderen nacht professor Alfred op de sterren-
jacht was en nog tot laat in den morgen vruchteloos in
de eindelooze diepten des hemels gestaard had, richtte hij
voor eenige oogenblikken zijn blik op het veld van zijn
collega. Na een weinig zoeken bemerkt hij hier tot zijne
verbazing de aankomst van een komeet, waarvan nog.geen
melding gemaakt was. Opgewonden over den veroverden
buit publiceert hij dadelijk zijne ontdekking in het astro
nomische weekblad en geeft duidelijk de plek aan, waar
hij het nieuwe hemellichaam gevonden heeft. Doch nu
komt zijn collega tegen hem op en bewijst, dat hij volstrekt
geen recht had in dit deel des hemels sterren te ontdekken.
Over de acte van schadeloosstelling, die tegen den sterren-
strooper is ingesteld, zal nu de rechter moeten beslissen.
De Duitsche Allg. Fleischer Ztg. deelt de volgende
Uilenspiegelstreek mede:
„Een slagersgezel ging op zekeren ochtend welgemoed
op weg om kalveren voor zijn baas te koopen. Hij kwam
bij een boer die een mooi kalf' had dat hem best beviel,
doch dat de boer hem niet onder 30 mark wilde geven,
terwijl hij niet meer dan 24 mark betalen wilde. Dus
kwam er niets van, ofschoon het den slager blijkbaar aan
zijn hart ging, want herhaaldelijk aaide hij het aardige
beest en streek hem vriendelijk over den kop, vóórdat hij
zich weder verder op weg begaf.
„Twee uur later kwam hij weder daar langs en reeds
van verre zag hij den boer op hem wachten. „Hé daar,
vriend, riep deze, ik heb me bedacht, je kunt het kalf
voor 24 mark krijgen!" Maar de slager had geen kalveren
meer noodig. De boer bleef aandringen en de slager scheen
toch wel weder geneigd om te koopen. Hij volgde den
boer in den stal, waar men het kalf vond, doch nu als
bezeten heen en weder springend. „Dat beest is dol
geworden," verklaarde de slager, „het is geen 10 mark
meer waard." Het resultaat was dat hij ten slotte voor
deze som het altijd nog springende kalf' mede nam.
„Toen hij buiten het gezicht der boerderij gekomen was,
wierp de slager luid lachend over zijn geslaagde list, het
kalf op den grond en schudde een aantal erwten uit zijn
ooren, die hij er bij zijn eerste ontmoeting heimelijk had
laten inglijden."
Genoemd blad geeft deze bedenkelijke geschiedenis „ter
waarschuwing en geenszins ter navolging."
Brieven uit de hoofdstad.
19 Augustus.
„Hoe men lid der Tweede Kamer wordt," heeft Henri Van
Meerbeeke, misschien de geestigste satiricus die in de laatste
vijt-en-twintig jaar uit onze letterkundige kringen is voortge
komen, met weergaloos talent iu zyn bekenden humoristischen
roman omschreven. Waarom men lid der Tweede Kamer wordt:
zou wellicht de titel kunnen luiden van een vervolg op dien
roman, als ons lezend publiek daar althans ooit mede begiftigd
mocht worden. De redenen, waarom men het lidmaatschap onzer
Tweede Kamer met koortsachtige inspanning najaagt of met
vaderlandslievende zelfopoffering aanneemt, zijn natuurlijk even
talrijk en veelsoortig als de heeren leden onzer Volksvertegen
woordiging zeiven. Onnoodig en onmogelijk zou het zyn, hier
al die redenen op te sommen, variëerende tusschen het ver<-
hevenste plichtbesef en de iets minder verheven eerzucht, dc
aanstaande schrijver van het vervolg op Henri Van Mcerbeeke's
politieken roman zal ze slechts voor het grijpen hebben. Toch
kan ik niet nalaten, hier volledigheidshalve op een motief voor
de aanvaarding van het lidmaatschap der Kamer te wijzen, dat
mij deze week onder de oogen kwam en voor zoover ik weet,
nog al het bekoorlijke der nieuwheid heeft. Wij zulleu namelijk
in de aanstaande zitting onder onze Kamerleden er een hebben,
die het" Nederlandsche volk helpt*vertegenwoordigen ter bevor
dering van... van de nationale belangen? van onze koloniale
herleving? van de weêropbloeiing onzer industrie?... neen, ter
bevordering van het herstel zyner gezondheid. Mijn vriendelijke
lezer, ongeloovig het hoofd schuddende, zal mij misschien tegen
werpen dat ons Binnenhof toch geen Wiesbaden of Ostende is,
ik geef dat terstond gewonnen, maar het motief dat ik op
het oog heb, is niettemin een feit.
Ik zal het feit laten spreken. In het laatst der vorige week
behelsden al onze vaderlandsche dagbladen met onberispelyke
eenparigheid de mededecling: ,,Mr. J. P. Smcele, het nieuwge-
kozen lid der Tweede Kamer voor Leiden, is thans op de terug
reis uit West-Indië en wordt spoedig hier verwacht. En drie of
vier dagen later werd die voor Leidens Katholieke kiezers in
het bijzonder en voor de Nederlandsche staatsburgers in het
algemeen zoo hoogst verblijdende tijding met even onberispelijke
eenparigheid gevolgd door een West-Indisch mail-bericht,
gedagteekend Curacao 23 Juli, van dezen inhoud: „Aan den
heer Mr. J. P. Smeele, procureur-generaal in deze kolonie,
is verlof verleend om zich tot herstel van gezondheid voor
den tijd van één jaar naar Nederland te begeven." Naar
Nederland te begeven,.... kon ik het helpen dat ik er, al lezende,
in myne gedachten op liet volgen: om daar, als afgevaardigde
van de Sleutelstad, in de Tweede Kamer der Staten-Generaal de
ultramontaansche gelederen te gaan versterken? Neen immers,
die toevoeging was zoo onwillekeurig en zoo ongezocht als men
maar met mogelijkheid verlangen kan; doch niettemin heeft het
zoo op 't eerste gezicht iets vreemds, iets tegenstrijdigs zelfs, dat
een hooggeplaatst ambtenaar der West-Indische magistratuur het
lidmaatschap onzer Tweede Kamer te baat neemt om zijne geschokte
gezondheid op streek te helpen. Ik voor mij, met al de heilige
onnoozelheid van den oningewijde, had altijd gedacht, dat de
inspanning, dc beslommeringen en het gekrakeel der Kamerdebatten
veeleer geschikt waren om zelfs een van gezondheid blakenden
afgevaardigde ziek te maken; doch nu moet ik wel tot de con
clusie komen, dat die debatten integendeel een buitengewoon
verfrisschenden, opwekkenden en versterkenden invloed hebben.
Intu8schen wil die conclusie er nog maar niet bij mij in, en zal
de bovengenoemde tegenstrijdigheid wel slechts schijnbaar zijn;
ik houd het er althans voor dat we hier slechts met een formaliteit
of zoo iets te doen hebben, wel curieus genoeg, naar het my
voorkwam, om haar „in de krant te zetten," maar die toch niets
meer en niets anders dan een formaliteit is, waarover misschien
zelfs een zoo serieus ambtenaar als een procureur-generaal niet
zonder een glimlachje spreken kan en deze onthulling dus een
waardige plaats kan beslaan onder de rubriek „Uitzonderingen
en Varia" van den nog ongeschreven roman: Waarom men lid
der Tweede Kamer wordt.
Een onthulling van minder vermakelijken, of liever van uiterst
zorgwekkenden aard is ons dezer dagen gedaan in oen „veront
rustend" hoofdartikel met illustratie van dc Amsterdamsche Courant
hier in de wandeling „dc kleine gele" genoemd. Gelijk men weet,
voorspelt die onthulling, waarmede de redactie van dat blad
verleden week eensklaps hare stadgenooten kwam overvallen,
niets meer of minder dan den aanstaanden ondergang van....
de wereld wel niet, maar dan toch van het Amsterdamsche
centraalstations-eiland en de daaraan grenzende De Ruijterkade.
De geheele ondergrond van dat terrein zou volgens het bovenge
noemde artikel en dc daarbij gevoegde gravure bezig zyn naar
en in het IJ weg te zakken. Waarlijk geen kleinigheidMisschien
heeft zelfs menigeen, builen de hoofdstad wonende, van verbazing
en ontzetting de handen in elkaar geslagen en zich hoofdschuddend
afgevraagd, of er dan tegenwoordig te Amsterdam door kwajongens
geplemd en geheid en gebouwd wordt, dat een stuk grond, met
huizen cn al er op, zoo maar mir nichts dir nichts in het water
kan glijden. Doch men stelle zich de zaak niet al te verontrustend
voor! Dat er werking in den grond kan waargenomen worden,
en niet onbelangrijke werking óók, is ontwijfelbaar zeker, en de
scheuren in het spoorwegviaduct zyn er ten overvloede de on-
weêrsprekelijke bewyzen vanmaar dit is nog geen reden om te
veronderstellen dat hier een „ramp," en wel een steeds toene-
menden ramp, in het spel is. De omstandigheden, die by deze
geheele zaak in aanmerking komen, zijn van buitengewonen aard.
Op een versch aangeplempten bodem heeft, men een spoorweg
station gezet, laat men dagelijks een 200 meerendeels zwaarbeladen
treinen loopen, bouwt men een ry hooge huizen, legt men steigers
aan, en behoeft zich dus waarlijk niet te verwonderen, dat
die bodem op dit oogenblik nog niet tot volkomen rust en „zetting"
gekomen is. Maar wie zegt ons, dat dit nooit of nimmer het
geval zal worden? Wat wettigt de vrees, dat de nu waargenomen
werking steeds zal blijven aanhouden en alle op en in het terrein
aanwezige bouwwerken en fundamenten zal medesleepen? Zakken
of verschuiven van grond is hier te Amsterdam, in dezen weeken
en drassigen bodem, gansch geen ongewoon verschijnsel, en doet
zich bij nieuwe, eenigszins zware gebouwen menigmaal voor,
gelijk men op vele plaatsen in de stad kan opmerken; doch
daarom zijn die gebouwen nog niet onvermijdelijk tot den onder
gang gedoemd. Intusschen, als het een waarschuwing tegen
ernstige gevaren betreft, is een weinigje overdrijving niet schadelijk,
en in ieder geval zullen do „verontrustende waarnemingen" der
Amsterdamsche Courant dus deze goede uitwerking hebben, dat
by vernieuwing de aandacht op den staat van zaken gevestigd
wordt cn de betrokken autoriteiten zich aangespoord zullen gevoelen
om al het mogelijke te doen ter afwering van evcntuëele gevaren.
Of er werkelijk gegronde vrees voor zulke gevaren bestaat, dient
thans door een officieel onderzoek te worden uitgemaakt, gelyk
dan ook de resultaten van dat onderzoek onbewimpeld aan het
publiek behooren te worden medegedeeld, hetzij ze van veront
rustenden of bevredigenden aard zijn. En mocht er werkelijk reden
tot beduchtheid voor ernstige onheilen bestaan, welnu, dan liever
het geheele Centraalstation met zijn gansche omgeving opgeofferd,
dan wie weet hoeveel kostbare menschenlevens willens en wetens
op roekelooze wyze in de waagschaal tc stellen
Bij al die onrustigheid is het alweêr een heole rust, dat hier
Maandag de Hartjesdag zoo rustig is afgeloopen. Men was wel
niet ernstig bevreesd voor nieuwe wanordelijkheden (de burge
meester is zelfs reeds eenige dagen geleden met een maand verlof
uit de gemeente vertrokken), maar meende de houding van het
volk op dezen traditioneel rumocrigen dag dan toch te moeten
beschouwen als de proef op de som, of gezag en orde weêr hunne
vroegere heerschappy hadden herkregen. Dat die proef geheel
bevredigend is afgeloopen, mag dan ook als een verblijdend ver
schijnsel voor Amsterdam worden aangemerkt. Kleine uitzonde
ringen daargelaten, zooals er op zulk een dag alle jaren voorvallen,
is de orde nergens op ernstige wijze verstoord geworden. In de
drukste volksbuurten van den Jordaan, die ik een uur lang
doorkruiste, had ik overal gelegenheid om mij te verblijden over
de jolige, zanglustige, maar hoogst vredelievende stemming der
bevolking, zoo groot als klein, en evenzeer over dc beleidvolle,
zooveel mogelijk toegevende houding der surveilleerende politie
agenten, die dezen avond eenparig schenen aangetast door eene
epidemische vuur- en kleurenblindheid ten opzichte van ontplof
fende voetzoekers en ontvlammend Bengaalsch licht. In stilte
zegende ik echter den verstandigen maatregel van ons gemeente
bestuur, om voorloopig het rondventen van nieuwsbladen op
straat te verbieden, want de hemel weet wat standjes er in die
nu vpe) niet oproerige, maar toch feestelyk opgewonden buurten
de schreeuwerige colporteurs met hun „Rrrecht v'rallen, heere!"
zich hadden doen hooren. Overigens is het in den socialistischen
hoek tegenwoordig weêr bijzonder stil, misschien de reactie
na den storm.
Ook in de kerkelyke wereld d. w. z. in de zaak van het
kerkelijk conflict beleven we thans een periode van ongewone
stilte. Geen sommaties, geen exploiten, geen memories, geen
overrompelde kosterijen en onttroonde kosters, alles in diepe