HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1886. N°.112.
Jaargang 44.
Vrijdag 17 September.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
„Wij huldigen
het goede."
Venchijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Adrertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elka
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Binnen l anO.
De Enschedesche Crt. komt, na een onderzoek van het
vraagstuk der wettelijke regeling van den arbeidsdag, tot
de slotsom, dat deze zeer eenzijdig zou werken. De land
bouw zou er geheel buiten vallen, vermits daar in drukke
tijden van alle handen moet worden geprofiteerd, werkdagen
van 16 uren geene zeldzaamheid zijn en van eene generale
regeling der werkuren geen sprake kan wezen. Ook met
de bouwvakken, waarin de meeste arbeid op denzelfden
tijd wordt gevraagd, zou het moeielijk gaan. Voor de
kleine industrie is regeling van den werktijd onmogelijk
en contröle ongewenscht; de controle over hen, die tehuis
werken, hetzij alleen of met één of twee knechts, zou niet
worden geduld, en het toezicht zou de halve natie als
politie-agenten vorderen. In inrichtingen, waar, hetzij met
vol personeel, hetzij met een gedeelte, nacht en dag wordt
doorgewerkt en het ploegenstelsel dus is ingevoerd, is de
contröle moeielijk. De beperking zou alleen te handhaven
zijn in ondernemingen, die rechtstreeks door Staat of
gemeente worden bestuurd, onder openbaar toezicht staan
of waar de arbeid niet als stukwerk kan worden uitge
geven. Voor alle overige vakken ziet de E. Crt. eene
zee van moeielijkheden.
Overigens zal het blad zich verheugen, indien uit het
in te stellen onderzoek blijkt, dat hetgeen in het belang
der arbeidende klasse wordt beproefd de industrie niet zal
benadeelen, waarvan ook zij leven moet.
Naar aanleiding van de vele onheilen met petroleum-
toestellen vraagt een der lezers van de Middelb. Crt. of
het niet tijd wordt, dat de Regeering zich met die zaken
gaat bemoeien of anders dat de gemeentebesturen bij politie-
reglement bepalen dat ieder, die een petroleumtoestel wil
branden, het niet anders mag doen, dan na het vooraf in
een bak of pot te hebben geplaatst, welke tot op drie-vierde
gedeelte met zand gevuld is, ter grootte van ten minste
50 centimeter in doorsneê. Hierdoor zou tevens de vlam
gedekt zijn voor den tocht, die de meeste branden ver
oorzaakt.
De gedachte verdient zeker wel overweging. Evenals
door de brandweer gelet wordt op stookplaatsen enz., kan
zij zich ook aan die gevaarlijke instrumenten laten gelegen
liggen. Zou men die toestellen echter niet aan keuring
kunnen onderwerpen? Zij worden vaak niet voldoende
27)
nv N a.
Door GOLO RA1MUND.
Gelyk het beslissende oogcnblik zoo dikwijls den geest rypt
J en den wil sterk maakt, zoo riep het ook de energie van het
jonge meisje thans wakker. Sterker dan hare moederlijke vriendin
in dit oogenblik van smartelyke ervaring, overzag zij met dén
blik den weg, de eenigen die haar overig bleef om in te slaan,
en vol bezonnenheid vond zy ook het woord er toe tegenover
den man, die hare tong zoo dikwijls verlamd had.
ffIk dank u voor beiden, oom Siegmund," zeide zij beslist,
//voor raad en daad ik kan geen van beiden aanuemen. Gij
hebt mij slechts geleerd te geven, niet te nemen, en daarom
vergiffenis, als ik een verzoek, het eerste en laatste in myn leven,
dat ik tot u richt, misschien niet in den behoorlijken vorm voor
draag; dat het ingewilligd wordt is voor mij van belang. Vcr-
j schoon mij van een terngzien van Constantijn, neem mij dadelijk
mede, waarheen gij ook gaat, en waarborg my gastvrijheid slechts
voor een korten tijd, totdat er zich voor mij een onderkomen
heeft voorgedaan. Ik kan mijn brood verdienen als oppaster van
kleine kinderen, als kamenier of verzorgster van oude dames
ik neem elke bezigheid op mij, waarvoor mijne nog ongeoefende
j krachten toereikende zijn."
„Gijl?" riep Nana ontsteld, „gij verwend, zwak kind,
dat zelf de zorg en liefde noodig heeft, gelijk de lucht tot adem
halen, gy wildèt de verpleegster van anderen zijn?"
«En waarom niet?" wierp de heer Borbeck tegen«een wel
dadige dwang oefent de krachten. Tot nu toe was het niet
j noodig, het zou zelfs gewetenloos geweest zijn, dien de rijke
I erfdochter op te leggen, die al hare zwakheden en neigingen
kon volgen; het arme meisje echter moet zich daaraan vroeg of
laat onderwerpen, en zal het, verlaat u daarop, ook kunnen. Ik
zie er nog gevaar, noch vrees in, er zyn zulke posities, die zeer
aangenaam zijn en niet zelden gelegenheid geven tot een voor-
deelig huwelijk."
«Een blik, fonkelend van verbazing en verachting te gelyk,
schitterde uit de oogen van het meisje. «Dat was een wreede
spot, oom Siegmund!" riep zij levendig, „want ik wil liever
gelcoven, dat gij nu spot, terwijl gy my een huwelyk als
laatste uitkomst voorstelt, dan dat gij eerst een vreeselijke leugen
uitspraakt, toen gij tot mij zeide: men verpleegt en beklaagt
eene vrouw wier ziel ziek is, maar huwt haar niet, dat is eene
ruwheid, waaraan zich geen man van eer schuldig maakt."
Een weinig geraakte hij van zijn stuk; hij had thans, nu hy
elke daad van beleid en buigzaamheid als iets overbodigs ver
smaadde, inderdaad zich verstrikt in zyne eigene tegenspraken.
Doch zyne onbeschaamdheid versloeg haar met één slag. „Wie
u echter in uw tegenwoordigen toestand als vrouw begeert, die
bewijst het tegendeel, die toont belangeloosheid en edelmoedigheid.
Doch laat ons daarover niet twisten, Manuela, het is geen tijd
tot drogredenen. Uw wensch, inderdaad den eersten, dien ge
voor my uitspreekt, kan ik helaas niet vervullende omstandig
heden pleiten er tegen. Mijne vrouw zend ik dadelijk naar myne
kinderen; ikzelf blijf zoo lang in de stad, om een verkoop van
xnyno goederen te bewerken, en dan eerst zullen wij zien, waar
wij ons zullen vestigen, of wy, gelyk myne vrouw wenscht, voor
goed by de kinderen zullen bleven, nu ik u niet meer van dienst
schoongemaakt en tevens let men er niet altijd op of er
soms iets aan ontbreekt. Die zorgeloosheid en onvoor
zichtigheid bij het publiek eischen meer toezicht van hooger
hand, maar dan blijven toch nog altijd de petroleumlampen,
die nu en dan springen en onheilen veroorzaken.
Hoe wil men daarop toezicht doen houden en welke
middelen weet men om rampen met zulke lichtverspreiders
te voorkomen?
De Parijsche correspondent van de Haarl. Crt., die
onlangs eenige min vriendelijke woorden schreef over de
kwaliteit van het bier, dat uit Amsterdam naar Parijs wordt
gezonden, en omdat hij geen namen noemde door dr. Van
Hamel Hoos in zijn Maandblad onder handen werd genomen,
antwoordt daarop het volgende:
„De reden waarom ik niet meer van de zaak zeide is
zeer eenvoudig en, dunkt mij, afdoende: Ik meende, dat
men in Nederland, voorgelicht door de redactie van bedoeld
Maandblad en andere competente vakmannen, een te wel
gevestigd oordeel over zijn eigen bieren zoude hebben
dan dat men belang zou stellen in hetgeen in andere
landen daartegen werd gesproken, veel minder zijn oordeel
daarnaar zou wijzigen.
In de tweede plaats blijkt voor een ieder, die niet
gewend is om de zaken uit haar verband te rukken, uit
den geheelen schertsenden toon, waarin mijn stukje geschre
ven was, duidelijk, dat ik geen beteekenis hechtte aan
hetgeen tegen het Nederlandsche bier werd ingebracht en
het de moeite niet waard vond om er bij stil te staan.
De onbelangrijkheid der zaak was blijkbaar oorzaak van
het verzwijgen en dit laatste bijgevolg weinig onrustbarend."
In eene vergadering van ingenieurs, jl. Dinsdag te
Amsterdam gehouden, is breedvoerig de kwestie der ver
zakking van de bekapping van het Centraal-station ter
sprake gebracht, alsmede de middelen om het groote werk
te voltooien, door het maken van nieuwe fundeeringen als
de tegenwoordige onvoldoende mochten blijken. Omtrent
de grondverschuivingen aan het stations-eiland werden
geruststellende verzekeringen gegeven, vooral dezedat in
de drie laatste jaren geen merkelijke afwijkingen waren
ontdekt, zoodat er geen gevaar bestond voor de treinen,
die over de viaducten rijden.
De kapitein van het Nederlandsche drankschip, die
wegens smokkelen te Hartlepool is opgebracht, is veroor
kan zyn, of wat er anders van ons wordt. Zoodra ik een besluit
genomen heb, komt gy bij ons."
Sprakeloos en trotsch trok zich bet jonge meisje terug; deze
weigering van een eerste, bescheidene vraag, die ieder ander in
zijne plaats had ingewilligd, scheen haar meer dan hard, en zy
kon zich niet vernederen tot verdere voorstellen en tegen
werpingen.
Hij nam intusschen zelf weder het woord: „Neem het niet
verkeerd op, Manuela, waarlijk, ik kan niet anders, gij zult dat
later zelf inzien. Ik had er veel voor gegeven, als gij een wensch
hadt gehad, dien ik vervullen kon, het kan echter niet gebeuren."
Hij ging, om eene klaarblijkelijk hem overmeesterende aandoening
te verbergen, bij zijne vrouw naar het venster, die oplettend naar
het optuigen der paarden op de voorplaats stond te kijken.
„Het rytuig wacht, ah gij gereed zijt, dan kunnen wij gaan,
zeide zy en reikte, daar hij hevig met het hoofd schudde, aan
hare beide bloedverwanten op hare flegmatieke wijze de hand
tot afscheid, om dan, zonder vele woorden, evenzoo de trap af
en het huis uit to gaan, waar zij gemakkelijke dagen doorleefd
en haar man trotscho plannen gemaakt had. Deze draalde wat
langer; warmer, zoo kwam het Nana voor, als ooit te voren,
drukte hij beide vrouwen de hand, hoe weêrstrevend Manuela
dit ook duldde, en zeide dan tot Nana: „wat u in mijne beslui
ten van heden misschien nog bevreemden mocht, dat zal mijn
eerste brief u duidelyk maken."
„Gij schryft dus, en spoedig?" zeide zy, hem naar beneden
geleidende, op dringenden toon, terwijl Manuela boven bleef.
„Ik waag het niet, beslist in Manuela's toestand in te grijpen,
waar gij dien tot nu toe alleen bestuurd hebtSiegmund, mij
dunkt, gy hebt heilige verplichtingen tegenover haar. Geef mij
uw raad. Ik zou deze bespreking toch onder geen voorwaarde
tot aan het laatste uur hebben uitgesteld, als ik niet reeds bepaald
had, dat wij u morgen of overmorgen wilden volgen."
„Ik schrijf spoedig," zeide hy haastig en drukte haar nogmaals
de hand.
De paarden trokken aan, de mooie bruinen, die zijn trots
geweest waren. De menschen stonden te kijken, sommigen
raakten hunne petten aan, maar men hoorde geen kreten, die
toonden, dat hun het afscheid van hun meester leed deed. Hij
was een streng, onbemind meester geweest, het viel het volk
niet moeielijk, insgelijks het huis te verlaten, waar zy geen
enkelen dag van vreugde beleefd hadden.
De nieuwe meester had het ganscho dienstpersoneel ontslagen,
allen schadeloos gesteld, opdat zij dadelijk zouden vertrekken.
Hij wilde nieuw volk hebben, die hem geen oude tijdingen over
brachten, het moest naar zijn zin gaan en op zijn bevel, met
nauwgezetheid en gehoorzaamheid. Hij was ernstig en streng,
de voormalige houtvester, die sedert eenige dagen zijn ontslag
uit staatsdienst had verkregen, maar evenwel bemind was bij
zyne ondergeschikten.
Nana keek naar de onbekende gezichten, die zij hier en daar
onder de knechten en dienstmaagden opmerkte, en ging stil de
trap weder op. Het was haar vreemd en wonderlijk te moede.
Het verlaten huis, de vreemde menschen, hare zoo plotseling
verkregene vrijheid, die op dit oogenblik meer geleek op eene
radeloosheid en onvastheid, dat alles gaf haar een gevoel van
leegheid, dat haar onbestendig en onrustig maakte.
Manuel* atond nog by het venster, met het oog gericht op de
deeld tot een boete van f 540, terwijl de goederen aan
boord, ter waarde van f 4500, verbeurd zijn verklaard.
De Tijd bevatte onlangs eene klacht, dat bij het
leger niet geneeg gelet werd op de kerkelijke feestdagen
der Roomsch-Katholieken. Thans blijkt uit eene mede-
deeling van eerbiedwaardige zijde, aan hetzelfde blad gedaan,
dat geheel gehandeld wordt overeenkomstig eene bijzondere
Pauselijke beschikking van 1842.
„Wie van deze zaak nauwkeurig op de hoogte wil komen,
voegt het blad er bij, zie de verschillende jaargangen van
het Handboekje voor de zaken van R.-K. eeredienst, in
zonderheid den zesden jaargang, blz. 303."
Terecht zegt de Arnh. Crt., dat de redactie van de
Tijd wel zou gedaan hebben, dezen raad zelf op te volgen,
eer zij het bewuste bericht schreef.
De ingediende gemeente-begrooting te Enkhuizen voor
1887 is geraamd in ontvang op f 70,972.41, in uitgaaf op
f 75,258.82, alzoo waarschijnlijk nadeelig slot f 4286.41;
burgemeester en wethouders stellen voor, het tekort te
dekken door verhooging der opcenten op het personeel.
Jl. Maandag is gebleken, dat de brand in het Kurhaus
te Scheveningen niet is ontstaan door het omvallen van
een spirituslampje. Ziehier de oorsprong van den brand:
De familie Heineken, van Amsterdam, bewoonde drie
kamers. In eene dier kamers, waarin een uithoek voor de
lift was, werd in een zinken bak van een nachttafel pap
voor een kind dier familie gekookt. In de nabijheid, in
dienzelfden bak, stond een spirituslampje te branden. Door
tocht ging een gordijn of wellicht een franje in brand en
wat verder volgde is van algemeene bekendheid.
De bekende harddraver Rosa II, van den heer J.
Bouter te Ameide, is voor f 1900 verkocht aan iemand te
Zevenbergen.
Bij een onweer, dat dezer dagen boven Gennep woedde,
heeft de bliksem op zonderlinge wijze huis gehouden. In
een bewoonde hut, waarvan het dak op den grond staat,
werden twee honden doodgeslagen, werden een kind de
klompen van de voeten gerukt en verbrijzeld, terwijl de
vrouw de stoel onder het lijf werd weggenomen. Onbe
grijpelijkerwijze bleef overigens het gansche gezin ongedeerd.
Naar De Tijd verneemt, is het Zouavenfeest uitgesteld
wegens een buitenlandsche reis, door generaal De Charette
te ondernemen.
laan van ontbladerde lindeboomen, waarin het rytuig reeds ver
dwenen was. Onstuimig wierp zij zich in de armen van hare
moederlijke vriendin hier was het, waar de hartstochtelijkheid
barer natuur eens weêr bovenkwam, om dan, als de storm voorbij
was, weder des te kalmer en te geduldiger te zijn.
„Iloud moed," zeide Nana na eenige stilte, toen het snikken
van het jonge meisje in een stil geween overging. „Gij zijt niet
geheel verlaten in de wereld; de tevredenheid is eene bloem, die
niet aléén op den gouden bodem des rijkdoms bloeit."
Eeu heldere straal glinsterde uit de schoone oogen van het
meisje. „Ik ben ook niet bevreesd; ik zou getroost zijn, als ik
omtrent één zaak zekerheid had."
„Over wat, Manuela."
Wanneer bedroog oom Siegmund mij, wanneer verried hij mijn
gelnk en mijn welzijn? Toen hij mij voor een huwelijk waar
schuwde, of toen hij het mij aanraadde?"
„Gij moet daarover niet tobben, Manuela, nu niet, nu zooveel
u verontrust. Gij zult, zoolang mijne oogen geopend zijn, de
trouwe oppaster niet missen; wy scheiden niet van elkander, nu
oom Siegmund u niet aan zijne familie verbindt. Wij zullen stil
en ingetogen, maar tevreden leven."
Het was alsof een heldere zonnestraal over het gelaat van het
meisje schoot en zij vertoonde zich nu in al hare schoonheid
maar het was slechts een oogenbliktoen werd zy bleek, en een
diepe treurigheid stond op haar gezicht te lezen.
„Hoe schoon droomt gy!" zeide zij. Gij weet toch, dat ik niet
bij u blijven kan, die in het huis van uw zoon zult en moet
blijven wonen. Ja, moet; hebt gij ook niet verplichtingen tegen
over hem? Zijt gij hem niet schuldig, om aan de wereld te
toonen, dat gij met uw gevoel nog altijd den stap billijkt, dien
zy eens veroordeelde? Maakt gij niet hem en u gelukkig door
een stil samenleven in het huis, dat u nu op nieuw, voor altijd
door den dierbaarsten mensch wordt geschonken? Waarheen toch
wildet gij met mij gaan? In ooms huis? Hij heeft het ruw
genoeg gezegd, dat daar voor u geen plaats is, en ik alleen,
daar gruw ik van. In ons onderhoud voorzien door handenarbeid
welk een treurig lot, welk een moeielijke onderneming dat
voor vrouwen is, gewend en verwend als wij, dat heb zelfs ik
in mijne kloosterachtige eenzaamheid ontelbare malen gehoord en
gelezen en ik heb den moed niet tot eene lichtzinnige poging.
Hoe zou ik het verdragen, u in gebrek te zien, waar u bij
uw zoon een aangename ouderdom wacht. Neen, neen, tanto
Nana, alles, alleen dat niet; de angst, de zorg, het noodzakelijke
te verdienen, ik ken myn mij-zelf daarin, zou bij mij als eene
worden, die mijne krachten vóór den tijd sloopt!"
„Dan blijft gij hier by mij, evenals ik gedurende twintig jaren
met u by oom Siegmund leefde. Ik ken Constantijn, hy zal
gelukkig wezen, als hij mij dezen troost kan geven."
Het jonge meisje lachte bedroefd: „Mijn paradijs heb ik zelf
verspeeld, een terugkeer er in is er niet meer. Als angst
en liefde over mij u niet verblindden, dan zoudt gy het immers
zelf weten, dat ik na het voorgevallene geen weldaden van Con
stantijn kan aannemen, noch gast van zijn huis zyn. Neen, neen,
wy moeten scheiden," vervolgde zij bitter, „het is niet anders.
Maar de scheiding valt mij licht by de gedachte, dat gij niet in
eenzaamheid en gebrek achterblijft."
„Maar, wat denkt gij dan te doen, Manuela?" vroeg Nana met
ware vertwyfeling, (Vervolg op pag. 4.)