1886.F. 118. Jaargang 44. Zondag 19 September. HELDERSCHE EN NIEIIWEDIEPER COURANT. Nieuws- en AdvertentieWad Toor Hollands Noordertwartier. Uitgever A. A. 5AKKER Cz. POSTKANTOOR HELDER. „Wij huldigen het goede." Verechijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag namiddag. Jtbonnementaprys per kwartaalf 0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Adrertentiën: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden, gedurende de tweede helft der maand Juli. Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming. J. J. CardijnAmsterdam. Mej. C. Ruiter P. WagemakerHaarlem. Verzonden geweest naar Engeland: H. ScottNorth Shields. De Directeur van het Postkantoor te Helder P O L V L I E T. Binnenland. Het verslag betreffende den dienst der Rijkspostspaar bank dezer dagen bij de Staatscourant verzonden is thans ook afzonderlijk verschenen. Er zijn een elftal grafische voorstellingen bijgevoegd, en wel: a. het bedrag der inlagen, der terugbetalingen en van het saldo-tegoed; b. het aantal der inlagen en terugbetalingen; c. het aantal der boekjes, uitgegeven, geheel afbetaald en per saldo in omloop, alles in het geheele rijk; d. het bedrag der inlagen, in elke provincie afzonderlijk; e. het saldo-tegoed der inleggers; f. het aantal inlagen; g. het aantal in omloop zijnde boekjesh. de verhouding tussehen het aantal inleg gers en de bevolking; i. de toeneming van het gemiddelde bedrag der inlagen van iederen inlegger; k. de toeneming van het gemiddeld aantal inlagen per inlegger; 1. de toe neming van het gemiddeld saldo (alle deze opgaven voor elke provincie afzonderlijk). Aan het verslag, loopcnde over het dienstjaar 1885, is toegevoegd een: overzicht betreffende de ontwik keling der instelling van 1 April 1881 (het tijdstip harer in werking treding) af tot 1 April 1886, den dag waarop het haar gegeven was haar éérste lustrum te vieren. Uit een en ander blijkt dat de inrichting in bloei verkeert en dat het publiek haar meer en meer op prijs gaat stellen. In 't verslag zelf leest men dienaangaande o. a.: „Het behoeft natuurlijk geen betoog, dat de heilzame werking der Rijkspostspaarbank grooter of kleiner kan geacht worden, naarmate zij zich meer of minder uitstrekt over die maatschappelijke klassen, waarvoor zij in de eerste plaats door den wetgever werd in het leven geroepen. ,/Bij het ontbreken eener beroepsstatistiek, die tot nog 28) 3>fl" A. A.m Door GOLO RAIMUND. toe niet gehouden werd, mag echter uit een geregelde kennisneming der opgaven, die door de inleggers bij hunne eerste inlage worden verstrekt, alsmede uit andere gegevens met vrij groote zekerheid worden afgeleid, dat de vertegen woordigers van den zoogenaamden vierden stand tot dusver nog slechts een kleine minderheid vormen der gezamenlijke inleggers, terwijl de laagste lagen van den zoogenaamden derden stand daarvan de meerderheid uitmaken. „Met vreugde mag worden geconstateerd, dat aan de instelling bij voortduring, en zelfs in klimmende mate, groote sympathie ten deel valt van de zijde der jeugd, ongens en meisjes uit allerlei maatschappelijke klassen. Set aantal onderwijzers, dat, ter bevordering van het sparen op de lagere school, van de postzegel-formulieren gebruik maakt, is steeds stijgende.* - Aan het einde der feestviering ter herdenking van bet lOjarig bestaan der Rijks-Landbouwschool, is, op initiatief van een der tegenwoordige leerlingen, eene //Vereeniging van oud-leerlingen der Rijks-Landbouwschool* gesticht. Haar doel is: een band te vormen tussehen de oud-leer lingen onderling en tussehen deze en de school met hare leerlingen. De leden verplichten zich om door bemiddeling van het bestuur der Vereeniging elkander alle gevraagde inlichtingen over den landbouw in zijn geheelen omvang te verstrekken. Ook beoogt men het bevorderen van doelmatig inge richte proefnemingen en het oplossen van vragen in akker bouw, veehouderij, zuivelbereiding en verdere onderdeelen van het ;landbouwvak. De leeraren der Rijks-Landbouw school zullen worden uitgenoodigd, hierbij hun raad te verleenen en, zoo noodig, de behulpzame hand te bieden. Het bestuur belast zich tevens, met behulp van de leden der Vereeniging, plaatsing te zoeken voor leerlingen, die eene betrekking in den landbouw zoeken of zich in de praktijk verder wenscben te bekwamen. Deze Vereeniging van jeugdige landbouwers kiest Wage- ningen als middelpunt, maar hoopt hare vertakkingen over geheel Nederland uit te strekken. Ten bewijze, dat de philantropische zorg, in onzen tijd voor de misdadigers gedragen, toch nog scherp afsteekt bij vroegere toestanden, zet mr. J. Domela Nieuwenhuis te Amsterdam, in het Tijdschrift voor Strafrecht, twee redevoeringen tegenover elkaar: een van mr. H. J. Kist in 1886 die de celstraf zelfs zóó zwaar noemde, dat hij Nana liet diep geschokt het hoofd hangenzy had zoo lang baar leed gedragen en in een zoo benarden toestand en af hankelijkheid geleefd, terwyl niemand zich aan hare gevoelens gestoord had, dat zij al lang de opwellingen eener diepe of zich uitende smart wist te beheerschen. Slechts bekommerd en angstig was haar toon, toen zij beschroomd vroeg: „Niet waar, Constantijn, zij zal daarom niet aan haar lot worden overgelaten „Dat nooit!" zeide hij kort, maar beslist, Nana tot beves tiging de hand toereikende. „Of Siegmund in het volle besef zijner schnld tegenover Manuela is heengegaan?" vroeg zij na eene pauze op nieuw. „Dat weet God," hernam hy, „maar misschien wordt u dit verklaard. Terwijl Borbeck voor vrouw noch kinderen eene regeling heeft nagelaten, die hen zou kunnen troosten of gerust stellen, is er onder zijne weinige papieren een brief aan u, met een, wel is waar, zoo voorzichtig geschreven opschrift gevonden, dat ook uit het bestaan van dezen brief, naar zyn uitwendigen vorm, niemand het kan opmaken, dat Borbeck het einde van zyn leven zichzelf heeft veroorzaakt." „Aan mij?" vroeg Nana, terwijl hare blceke wangen een weinig rood gekleurd werden en zij verlangend de hand naar het schryven uitstrekte, dat Constantijn uit zijne portefeuille onder andere papieren te voorschijn haalde. „Aan mijne nicht, Nana van Eltach; dit schrijven na myn vroeg of laat plaats hebbend sterven haarzelf over te geven,» las Con stantijn luid, het opschrift bekykend, dat met duidelijke letters en met vaste hand geschreven was, en reikte toen Nana den brief over de tafel toe. Hy vermoedde, dat het openhartige en gewichtige bekentenissen waren, die in deze regelen waren neergelegd, en hield vast en on beweeglijk den blik op Nana gericht. Hij zag hoe zij van kleur ver anderde en hoe de hand beefde, die den brief vasthield en daarna ontsnapte haar een uitroep van schrik, die hem van zyn stoel dreef. „Lieve Nana," zoo luidde de brief, „gereed om de wereld vaarwel te zeggen, gevoel ik, dat ik u eerst een vaarwel moet toeroepen en eenige ophelderingen geven, die voor mij niet meer gevaarlijk kunnen worden en u zullen verlichten. Zoo dicht by den dood, gevoel ik, dat een biecht iets geruststellends heeft, weest gy dan de priester, die baar afneemt. Ik hob, zooals de wereld dat noemt, tegen velen gezondigd en slechts éóno heb ik liefgehad, dat is eene slechte toestand. Deze eenige waart gy vóór langen, langen tijd, en als 't ooit mogelyk was geweest, iets anders uit mij te maken dau wat ik nu ben, dan zoudt gij daartoe in uwe jonge jaren de macht hebben gehad. Ik heb niet alleen slechts uw vermogen begeerd, maar ook uw persoonik gevoelde dat eerst zelf duidelyk, toen ik u verloren had. Ver- ydclde hoop, mislukte speculatie, en gekrenkte eerzucht, meer echter dan dat alles, een onoverwinnelijke afkeer van Oswald, den door u verkorene, veranderde dit liefdegevoel, nog voor het diepe wortelen had kunnen schieten, in bitterheid en wrok tegen U. Ik kon u ia de eerste jarea vaa uw huwelyk niet zien, zonder de mogelijkheid in twijlel trok om iemand vijf jaar cellulair gevangen te houden en een van mr. D. T. Gevers van Endegeest in 1846, die het strafstelsel uit het begin dezer eeuw aldus schetste: Er waren tot 1836 op de wandelplaatsen in de vrije uren onverhinderde spelen van allerlei aard, buitenmatige verteringen aan de zoogenaamde cantine; in de slaap- of werkzalen vond men allerlei ongeoorloofde voorwerpen aanwezig; er was onder de gevangenen woelige luidruchtig heid en onverhinderde gemeenschappelijke omgang; er was wel eens nog meer: gezang en toonkunst, tooneelspel; vuurwerk bij bijzondere gelegenheden; wie zou dit in de gevangenissen mogen verwachten?" In de jl. Maandag te Nieuwe-Niedorp gehouden departements-vergadering der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen werd verslag uitgebracht aangaande den toestand van de leesbibliotheek en spaarbank. Ten aanzien van de bibliotheek werd vermeld, dat zij uit 989 boekdeelen bestaat, en dat in het afgeloopen maat schappelijk jaar, 1 Juli 1885 tot 30 Juni 1886,1486 boeken aan 73 personen zijn afgegeven. Als eene bijzonderheid werd door den verslaggever bericht, dat van 18 October 1885 tot 30 Juni dezes jaars aan een en denzelfden persoon, op verzoek, 132 boekdeelen zijn uitgereikt. Of al die 132 boekdeelen met aandacht en ernst gelezen zijn, werd in het midden gelaten. De boeken worden gratis ter lezing uitgereikt. Jaarlijks worden enkele nieuwe werken aan geschaft, zoodat de bibliotheek langzaam zich uitbreidt. Aangaande de spaarbank werd medegedeeld, dat gedurende het laatstafgesloten boekjaar het aantal posten van ingelegde gelden bedraagt 157, tot eene gezamenlijke som van f 3707.98. Hiervan zijn beneden f 1, 3; van f 1 tot 10, 89; van f 10 tot 100, 58; van f 100, 7. Uitbetalingen aan deelhebbers hebben plaats gehad ten getale van 29. Het aantal deelhebbers op 1 Juli jl. was 125. Het kapitaal der bank vertegenwoordigt eene waarde van f 16,354.71 aan certificaten van 3 pCt. en 2£ pCt. N. W. S., obligatiën, hypotheek enz., het bedrag van hetgeen zij schuldig is f 15,004.944, en bet reservefonds f 1297.764. Jl. Woensdag bad de 20ste algemeene vergadering van de Nederlandsclie Zondagschool-Vereeniging in de Diergaarde te Rotterdam plaats. In de middag-vergadering, welke met gebed werd ge opend door ds. S. H. J. De Wolf, werd als plaats voor de jaarvergadering in 1887 Amsterdam gekozen en tevens u te willen bezitten en uw rijk erfdeel; ik gaf dat alles eerst prijs, toen ik zag, dat uw dwaze hartstocht voor Oswald zelfs zijne door my u bewezen ontrouw verschoonde, dat gij niet van hem te scheiden waart. Het geluk is gedurende mijn gansehe leven tegen mij geweest. Alles, wat de wereld daarvan gekend en geprezen heeft, was maar schijn! De rijke vrouw, die ik verkoos zonder liefde, werd arm, nog vóór dat ik met haar gehuwd was; gelijk de liefde aan den rijkdom, zoo moest ik nu den rijkdom aan de eer opofferen. Ik huwde haar en ging eenzaam en onbegrepen nevens haar door een geheel leven vol zorgen. Mijne ondernemingen mislukten; niettegenstaande dat mijn vader mij eene schoone erfenis naliet, keerde de welvaart zich niet tot mij; mijne hersenen had ik vol zorgen en plannen, mijn hart vol wrok tegen Oswald, die zich in mijne familie gedrongen had en in zoo goeden doen was. Eenmaal schitterde voor mij een straal van hoop toen de waanzinnige verblinding, die u verleid had, de schuld van uw man te vergeven en zijn onwettig kind als het uwe te onderschuiven, ontdekt werd. „De wet, zooals gy weet, noemde deze grootmoedigheid met een anderen naam, en tante Barbara evenzoo. Ik ontken het niet, dat ik haar toorn voedde, wat baatte u haar geld of goed De hoop, met Paul het voor u bestemde vermogen te deelen, gaf my nieuwen moed en nieuwe kracht tot toekomstige onder nemingen gy weet het zelf, hoe ook deze verwachting ver ijdeld werd. Teleurstelling teleurstelling, dat was mijn leven. Met mijne vermogens en wilskracht toch als een riet in den wind, door de grillen van het noodlot te worden heen en weer bewogen, dat verbitterde mij onuitsprekelijk. Gij werd een offer van uwen hartstocht, maar ik was het offer van vreemde boos heid en dwaasheid. Het testament van tante bestemde Pauls kind tot eenigen erfgenaamondankbaar en stootend ging zij mij weder voorby, gaf [mij opnieuw aan de meest kwellende zorgen prijs en schoof een vreemd, nog niet geboren schepsel tussehen mij en myne aanspraken van vele jaren. Het liet zich verwachten, dat het kind tengevolge van het verdriet, dat de moeder vóór zijne geboorte had ondervonden, zwak en teeder zijn zon. Maar het noodlot wendde zich al weder plotseling tot mijn nadeel; het gaf in bittere ironie twee kinderen in plaats van één. Steeds verworpen, zeer naby het doel maakte het mij half waan zinnig. Al lang, lang had ik u en myne liefde als steun ver loren, ik haakte nog slechts naar Eltach, dat mij behouden en redden moest, en gelijk eiken hartstochtelijken speler stak mij het verlies. De kinderen gingen my niet uit het hoofd, dag en nacht niet. De dokter hield ze voor zwak, hij dacht ze maar een kort leven toe, en ik laat my kort zijn, Nana, ik verkortte hun lijden en mijne onzekerheid. Of zulk een kind twee maanden of twee jaren oud wordt, dat Ï3 om het even, het heeft toch niet met bewustzyn geleefd. „In den nacht, waarin de zoon van uw man terugkeerde en gij, meegesleept door uwe oude, onverbeterlijke dwaasheid, aan zijne legerstede knieldet en alles om n heen vergeten had, dreef mij de onrust naar beneden, naar de ziekenkamer mijner schoon zuster, waar ik wist, dat gij waakte. Verontrustende brieven van huis, nieuwe tegenspoeden in de zaken maakten mij onrustig, ik geloof, zooveel ik my herinneren kan, dat ik voor de eerste maal behoefte bad tot mededeelzaamheid. „Gij waart er niet, de kraamvrouw sliep, en een gevoel, half afschuw, half verbittering dreef mij naar de wieg, waarin dc kinderen sliepen, die zich zoo onrechtmatig tussehen my en mijne aanspraken gedrongen hadden. Ik boog mij over hen heen het eene haalde zoo zwak adem, dat ik de hand op het kleine gezicht legde, om my te overtuigen, of het nog warm was, en ik liet de hand liggen, vast er op liggen. Mijn afkeer nam toe, terwijl ik de kinderen aanschouwde; de vergeefsche worsteling van lange jaren en de zorgen voor de toekomst trokken mijne ziel voorbij, de verbittering tegen deze indringers in mijn leven spanden mijne vingers al vaster en vaster ik verkortte, waan zinnig en gedachteloos, de ziekte van het kind, en de mijne ook." „De kreet der ontwakende moeder, toen zij u met hare oogen te vergeefs zocht, en in plaats van u mij alleen, den, ik weet het wel, gehaten en gevreesden aan de wieg zag, wekte ook mij. Ik had tegenwoordigheid van geest genoeg, om in de schaduw der nachtlamp uit de kamer te ontsnappen en naar u te snellen. Het instinct der moederliefde deed bij den eersten blik opmerken, wat ik zelf nog niet wist: ik had half bewusteloos gehandeld." „Maar het gevaar, waarin hare waanzinnige woede mij bracht, maakte mij beraden, zoo beraden, dat ik zelfs u bedroog. Of, als ik dat niet gedaan had, Nana, zoudt gij dan toch vermoed hebben, wat mijne misdaad was? De twyfel daarover, heeft mij vaak gemarteld, hij heeft mij gekweld, dat ik menigraalen bijna de voorzichtigheid zou hebben verzuimd, die mij toch zoo noodig was. Dat ik mijne schuld op u moest werpen, om mij zelf te reddeD, jdat ik gedwongen was, u te beschuldigen van de achte loosheid, waar ik van het tegendeel toch zoo vast overtuigd was, en de smart van uwe zelfverwijten niet poogde te lenigen, dat was het eenige, wat mij zoo dikwijls een gevoel van berouw gaf. Intusschen was er geen ander middel op, daar het kind oogenschijnlijk verstikt was, van uwzwilzwijgen mij te verzekeren, dan om u diets te maken en u te doen gelooven, dat de moeder het in uwe afwezigheid zelf had gedaan. Haar dood kwam mij te hulp; zij bracht geen tegenspraak in, en gij geen twijfel. Nana, heeft ook uw hart dien nooit gekoesterd? Juist,omdat ik daarvoor vreesde, steeds en steeds wcêr, ontbrak mij de moed om de daad te herbalen. Uw zorg voor Manuela, uwe sterke overgave scheen mij toe menigmaal door argwaan te zijn ver scherpt, en ik moest voorzichtiger en bedachtzamer zijn in mijne berekeningen. Ik deed uw wantrouwen inslapen door eene aan zwakheid grenzende toegevendheid voor het kind, door eene bezorgdheid, die de uwe nog overtrof. Manuela zou alles hebben, maar niet de beschikking over den rijkdom, die mij toebehoorde, ik zeg dat thans nog. Van het eerste oogenblik af verklaarde ik haar voor ziek en van zwakke geestvermogens en voerde dat door met oen yzcren consequentie. Ten laatste hebt gij daarin zelfs geloofd, en door de principiëele behandeling als zwakheid van geest werd ten minste de energie van het kind onderdrukt. Ik kon ver zekert zijn van uwe goedkeuring, als ik onder zulke omstandig heden elke gelegenheid verre hield, die Manuela een blik in do wereld en een voorgevoel van hare aanspraken verzekerde. Met de vrijers weerde ik het eenige gevaar af dat mij het vermogen uog eens zou kunnen worden ontnomen." (Wordt vervelgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1