van het maatschappelijk kapitaal ad f 700,000 verloren is,
executie moeten volgen. Pogingen tot reorganisatie mis
lukten door onwil van een crediteur. De waarde der aan-
deelen zal afhangen van de opbrengst van den verkoop.
Tot heden is het gebouw bezwaard met 4 ton hypotheek,
zoodat de vlottende schuld nagenoeg nihil is. De grond
heelt f 250,000 gekost.
Naar wij vernemen, is door een aantal machinisten
der 1ste klasse bij de zeemacht een adres ingediend hij
Z. Exc. den minister van Marine, inhoudende een herhaald
verzoek om lotsverbetering, 't Is bekend, dat de minister
ten vorigen jare, nadat een dergelijk adres was ingekomen,
in de Memorie van Antwoord op 't afdeelings-onderzoek
betreffende zijne begrooting te kennen gaf, dat in over-
weging zou worden genomen, of het geraden zou zijn om
aan 't hoofd van het machinekamer-personeel aan boord
van ramschepen, monitors en kruisers officieren-machinisten
te plaatsen. Sedert is van die overweging niets gebleken
en ook de begrooting voor 1887 geeft daarvan geen enkel
blijk. Belanghebbenden hebben zich tengevolge daarvan
met een adres opnieuw gewend tot het hoofd van het
Departement, op bescheidene wijze en met het oog op het
belang van den dienst, lotsverbetering vragende.
Het dames-comité ter oprichting van een gedenkteeken
op het graf van mevrouw A. L. G. Bosboom-Toussaint
heeft de vervaardiging van het monument opgedragen aan
den heer Bart Van Hove. Aau de N. Rott. Crt. wordt
gemeld, dat het monument door genoemden heer is ont
worpen in renaissauce-stijl, het lievelings-tijdperk der
groote schrijfster. In eene nis verheft zich het beeld der
muze, die met den linkerarm de omfloerste lier en met
de neerhangende rechterhand palmtakken omvat houdt.
Het monument zal uitgevoerd worden in donker graniet,
het beeld en de cartouche daaronder, met de opdracht van
de Nederlandsche vrouwen aan de schrijfster, in wit marmer.
j- Men schrijft ons van Texel, dd. 15 dezer:
„Gisteren zou te Oude Schild bijna een huis in brand
zijn geraakt.
Een knaapje, dat zich heimelijk van een doosje lucifers
had weten meester te maken, scheen eens te willen onder
zoeken of de raamgordijnen zijner ouders ook uit eene
onbrandbare stof waren samengesteld.
De uitslag bewees het tegendeel, daar groote vlammen
het weefsel snel deden verteeren en zich ook aan andere
artikelen mededeelden.
Gelukkig was spoedig hulp bij de hand en werd daardoor
vermoedelijk een groot onheil voorkomen.*
Op het Wad bij Rottumeroog is jl. Maandag een
sloep omgeslagen waarin zes personen zaten. Vijf van
hen zijn jammerlijk verdronken.
Voor de Rechtbank te Maastricht is een actie aan
hangig gemaakt van den geneesheer P., te H. (Limburg),
die voor het behandelen van een patiënt gedurende ruim
één jaar, een honorarium van f 9575 in rekening bracht.
De executeurs-testamentair weigerden die som te betalen.
Jl. Dinsdag bracht een boer uit Beverwijk een mandje
rijpe aardbeziën van den kouden grond te Amsterdam ter
markt. Hij had ze dien eigen morgen geplukt.
Het volgende bericht ontleenen wij aan de R. C.:
„Het was Maandagmorgen. Stedelingen, maar vooral
buitenlui, verdringen zich op het Amstelveld, waar alles
dooreen joelt, waar alles dooreen schreeuwt om zijne waren
aan den man te brengen. Een groote groep eenvoudige
lieden, waaronder slechts één vrouwtje, met het onont
beerlijke spoormandje in de hand, heeft zich gevormd om
een man, die, op een stoeltje staande naast een tafeltje,
bedekt met spanen doosjes, met luide stem verkondigt,
hier op de Markt te zijn gekomen, om der lijdende mensch-
heid tot hulp en troost te zijn.
„Rimmetiek, klieren en kliertjes, brandwonden, klooven
en eksteroogen" worden door hem genezen, zelfs lammen
en kreupelen kunnen tot zijn tafel komen en hij zal hen
zijn zalf geven alles present, voor niemendal, want....
„geld mag ik voor mijn zalf niet rekenen,* een spanen
doosje met wonderzalf, een recept, aan mijn vader zaliger
nagelaten door Prefester (zijn naam is ons ontgaan), dan,
goeie burgerlui, betaal je maar 2£ cent voor mijn stoeltje,
waarop ik sta, 2f cent voor het drukloon van dat pam-
piertje, waarop staat hoe je het moet gebruiken, de rest
voor mijn patent en reiskosten, nu, die zijn zoo veul niet,
Frans krijgt een kleur van drift, en Dory's blauwe oogen
flikkeren als phosphorvlammetjes. Deze twee, die zooveel op
elkaar gelijken, zijn het niet zelden oneens, en dikwijls heeft er
een conflict plaats. Maar Ju is gewoonlijk, en ook thans, de
vredestichtster. Zij legt liefkoozend de hand op Frans' arm en
vermaant broer en zuster tot kalmte.
„Kom, plaagt elkander nu eens niet; denkt aan Ma; ze mag
niet gestoord worden. Dory, 't was om u en Ma niet wakker
te maken, dat we hier zyn blijven zitten. De thee, die ik hier
voor „mijn soldaat* schenk, is even lekker als dio „het volk*
binnen krijgt; neem er eens een proefje van.*
De „kinderen,* (zoo noemt Ju haar broer en zuster) bedaren;
Dory neemt het kopje thee; Frans staat haar zijn stoel af en zet
zich op de rechtbank neder. Een levendig, doch vreedzaam
gesprek begint; de voorbijgaande oneenigheid is vergeten.
„Zalig zijn de vreedzamen," en gezegend het huis, waarin zulk
een vredelievende geest woont. Ju zette eigen gevoelens geheel
ter zijde, om Frans te verzoenen met hetgeen hij eerst afkeurde,
en nu ging het drietal lustig aan 't plannen maken. Ieder had
zyn geliefkoosd denkbeeld. Dorine zou over vijf jaar terugkomen,
getrouwd of niet, en in 't laatste geval tante overhalen om Ma
meê naar Indië terug te voeren; en Frans zou dan luitenant
zijn en „oude Ju" meönemen naar Indië; zoo zouden ze weêr allen
bijéénkomen in 't land dat hun dierbaar was, hun schoon geboorte
land en Ma zou daar wel weêr gezond worden en en o....
Daar liet de huisbel zich weêr hooren. Ju stond op om de
deur te openen, maar Frans was haar vóór.
„Hemel, als hij dat maar niet is!" roept Ju verschrikt. „Dory,
zeg hem; hij zal zeker een scène maken!"
„Waarom zou hij?" zegt Dorine, terwijl ze kalmpjes haar
lange krullen om de vingers windt; „verbeeldt u toch niet, Ju,
dat hij eenig recht heefTt...."
„Maar.... ik dacht ik hoor van Frans.... ik vrees, dat hij
't zich erg zal aantrekken,..." hervat Ju angstig.
„Lieve hemel! Dat „aantrekken!" Gij trekt het u aan, en Ma
en Frans trekken het zich aan, en ik trek het mij aan, en nu zal
Charles 't zich aantrekken? We moesten maar niet zoo aan
trekkelijk zijn en bedenken, dat het tot ons aller welzijn is," zegt
Dorine, tamelijk driftig.
Geen grooter contrast dan het vriendenpaar, dat thans binnen
treedt. Frans is blond en gelijkt op Dorine; zijne kameraden
n jemen hem somtijds „freule Francina" en op school werd by vaak
„mademoiselle" genoemd; doch alleen om zijn tengere gestalte,
zijn blank, blozend gelaat en blonden krullebol. Overigens ia hy
want voor een dubbeltje kan je van alle kwalen verlost
worde.*
Wie zou niet graag voor een dubbeltje van zijn kwalen
bevrijd willen wezen? Maar baast u, want als bij eenmaal
zijn stoeltje beeft verlaten...., al wilde je dan „een hoed vol
guldens" geven, dan helpt hij in geen geval meer.
Niemand waagde zijn dubbeltje aan een proef. Toch
bleef hij staan en oreerde verder:
„Werkmensclien, arbeidersEenmaal komt de tijd, dat
we allen gelijk zullen zijn en we allen voor een Almachtige
God zullen verschijnen en rekening af moete legge van
onze daden. Zijn er nu soms mannen, die m'n zalf gehad
hebben: komt tot mij als je geen baat hebt gehad. (Hier
kwam zijn portemonnaie te voorschijn en hij hield twee
blanke guldens in de hoogte): Hier, menschen, 2 gulden
present als ik je bedrogen heb.*
Niemand nog naderde den koopman.
Hij zegt dat hij moê wordt en waagt nog een laatsten
aanslag op de beurzen der omstanders:
„Als kind van vijftien jaren heb ik reeds met men vader
zaliger meegereisd en meê gestudeerd om de kwalen der
menschheid te leeren kennen. Ik heb verstand van de
viezelemiekunde en kan aan elk zien wat ie mekeert.
Gisteren (spreker ontbloot het hoofd en ziet ernstig naar
boven), zoo waar als er een Almachtige daar boven is,
eergisteren, meen ik, was ik in Gorkum; daar verdrongen
de menschen zich om me heen: zestig doosjes omgezet in
een oogenblik en geen cent minder als 60 ct. per stuk.
Nog daagde er geen kooper op.
Toen begon hij te vertellen, dat hij in Gorkum iemand,
die lam „of iets anders" was geweest, „redekaal heit ge
nezen,* vandaar die groote omzet.
Weêr hield hij een doosje met een papiertje in de hand,
doch niemand nam afscheid van zijn dubbeltje.
Opnieuw begon de redenaar met alle kracht te schreeuwen:
„Werkman van Nederland, houd je hoofd omhoog. Een
maal komt er een betere tijd. Sjosjalist of niet, zei ik
laast eens tegen een avvekaat, dat kan men niks schelen,
maar je moet het maar lezen. Mozus was eerst een echte
sjosjalist. Zijn er nou nog menschen, die wat menkeeren,
komt hier, of wil ik aau huis kommen, ook goed, dan
ben je misschien voor 7$ cent klaar, al had je de ergste
kwaal.
„Of ga je liever naar zoo'n meneer, die je zoo effentjes
in je pols knijpt en wat vrijft, dan betaal je f 1.25 of f 2.50
of nog meer, dan krijg je een receppie meê, dat kost ook
geld en je hebt toch geen baat. Ik hoef zooveul niet te
verdienen, want ik hoef geen dikken buik te krijgen van
wijn drinken en hoef er ook geen meiden op na te houwen.*
Nóg daagde er geen kooper op.
Wij verlieten hel groepje, medelijden gevoelende met een
koopman, wiens bestaan gegrond is op het bijgeloof van
het publiek, doch tevens ons er in verheugende, dat althans
het Amsterdamsch publiek wijzer wordt.
Naar men mededeelt, zullen de rijtuigen 3de klasse
gedurende dezen winter bij de Ilollandsche IJzeren Spoor
wegmaatschappij door preskolen worden verwarmd.
Het Zuidhollandsche melkvee wordt tegenwoordig tot
zelfs in Italië gekocht. Zoo kocht in deze week een
Italiaansch veehandelaar, zoowel te Groot-Ammers als te
Berg-Ambacht, puike kalf koeien, waarbij hij tot f 245 per
stuk betaalde.
Gedurende 4 dagen hebben in het laatst van de
vorige maand te Ebstorf vergelijkende proeven plaats gehad
met aardappel-rooimachines. De uitkomst was onbevredi
gend. De uitgeloofde hooge prijzen zijn niet toegekend.
De algemeen verkregen slotsom werd dus ook hier weder
bevestigd, namelijk, dat eene werkelijk practische aardappel-
rooimachine tot dusver nog niet uitgevonden is, en de
oplossing van deze belangrijke kwestie aan de toekomst
overgelaten blijft.
Minnebrief van een artillerist. Lieve Roos
Toen ik U in 't vizier kreeg, kon ik niet nalaten uw tref
kans te berekenen, ten einde U mijne blikken toe te werpen
maar gij hadt U, helaas! te verdekt opgesteld, zoodat ik
mijn post moest verlaten en tot nader order kon inrukken.
Weet dan gij, die zoo slank zijt als de vlaggestok op
den paardenstal, terwijl gij toch de gezetheid bezit van
een goed gerezen roggetje, en wier oogen mij tegenglinsteren
als de gepoetste kalfsleeren laarzen van den luitenant, weet
dan, dat ik U bemin en dat, zoo deze woorden (de projec-
levendig, driftig, zelfs vermetel en overmoedig. Zijn karakter zou
eigenlijk beter voegen bij de donkere haren en oogen, de strenge
trekken van zijn vriend Charles. Die twee bijeen ziende, zou
men onwillekeurig op de gedachte komen, dat Charles' breede
schouders en krachtige leden beter in den soldatenrok zouden
passen, dan de ranke figuur van Frans. Levenslust, vroolyke
moedwil schitteren in de blauwe oogen van den jongen soldaat;
zijn handen en voorhoofd zijn blank en fijn als die eener jonge
dame en de grove, groenlakensche jagers-uniform draagt hij zoo
elegant, als ware het het fijnste „gckleede costuum" uit Madlener
of Caron's atelier. Hij maakt den indruk van een tevreden
mensch, die zorg noch leed kent, wien 't leven toelacht, en
hij „staat" als sergeant bij 't regiment grenadiers en jagers te
's Hage! Niet uit liefhebberij, par exemple! maar met de hoop
met de overtuiging, dat hij het nog vrij wat verder zal
brengen, dan tot de sergeantsstrepen,dat hij carrière zal maken.
Charles ziet er nooit heel vroolijk of levenslustig uit; zyne
donkere oogen hebben ccne uitdrukking, als zagen ze iets treurigs,
als dacht hij aan iets, dat hem onrustig en wantrouwend maakte.
Hy is drie en twintig jaar oud, maar heeft reeds rimpels in 't
voorhoofd, en eene gelaatsuitdrukking als een veertigjarige,
die veel leed gekend heeft. Met al zijn blankheid, zijn frissche
kleur, blonden krullebol en vlugge taille, zal niemand Frans
Darling mooi noemen ofschoon hy op de mooie Dory gelijkt.
Ondanks de ontevreden uitdrukking op Charles' gelaat, ondanks
de rimpels op zijn voorhoofd, de bleekgele tint zijner wangen en
de eenigszins gebogen houding, wordt Charles algemeen „een
knappe jongen" genoemd. Hij ziet er „interessant" uit; dat is
het. Zijne bruine oogen hebben iets, iets dwepends; zijn
zwart haar is sluikmaar hij draagt het vry lang, in 't midden
gescheiden, en 't is altyd in de beste orde. Het dunne, maar
natuurlijke zwarte kneveltje, dat zijn bovenlip siert, staat
bijzonder goed bij zijn gelen tint. Zijn haviksneus, zijn zware
wenkbrauwen, dc lange zwarte oogwimpers, geven hem een
vreemd cachetmen zou hem voor een Spanjaard of een Italiaan
aanzien. Hij heeft kleine handen, mager en bruinsmalle voeten,
altijd keurig geschoeid. Hij heeft ook buitengewoon kleine ooren
misschien is daarom het koolzwarte haar zoo zorgvuldig daar
achter weggestreken. Hij is altijd bleek, en kijkt altijd zeer
melancholiek uit zijn fluweelachtig zachte oogenmisschien is
het daarom, dat de meisjes denken, dat hij lijdt aan eene
ongelukkige liefde. Die lieve, onschuldige meisjes! Als ze eens
wisten hoe goedig god Amor onzen melancholieken Charles had
behandeld, tot hij begreep, dat Dorine Darling, apres tout
tielen nyjns harten) U niet treffen, ik zoo mager zal worden
als 't hout eens wisscliers en de buskruitkamer van mijn
hart zal springen als een oud kanon.
O! ik bid U, open uw mond, 't sluitstuk van uw hart,
zeg jabewijs, dat gij mijn signalen begrepen hebt, en dat
't mij vergund zij met U te velde te trekken, om U daarna
in galop de vesting binnen te voeren. Uw steeds minnende,
Vuurstaal, Korporaal bij de Rijd. Art.
Brieven uit de hoofdstad.
14 October.
Te nauwernood hebben wij in do couranten de met datums en
cijfers gestaafde opmerking gelezen, dat de jongste September
maand ons volgens gemiddelde berekening veel te warm en te
mooi weêr bezorgd heeft, of haar opvolger October haast zich,
het verschil weder in te halen en ons te geven wat ons toekomt.
Het reeds door Van Alphen bezongen „gehuil van wind en regen"
zweepte gisteren de „gele bladers" in dichte wolken naar en over
den grond, en de echt Octoberachtige frischheid van dezen morgen
dio den thermometer een heel eind beneden de 50 graden had
gedreven, kondigt maar al te duidelijk den naderenden winter
aan. De winter.... velen zien hem, gelijk in de laatste jaren
maar al te dikwijls het geval was, ook nu weder met angst en
zorg naderen, nu de klachten over werkeloosheid en tegenspoed
niet alleen aanhouden, maar hier en daar zelfs nog toenemen.
En het zijn volstrekt niet enkel de arbeidende klassen, die men
deze klachten hoort uiten; de vertegenwoordigers van bijna alle
standen en bedrijven weten er van mede te spreken. Ieder doet
zijn best, werkt hard, maar komt niet vooruit en klaagt dat cr
niets te verdienen is.
Ondertusschen is het met dat al een raadselachtig verschynsel,
dat er bij die zeldzaam geringe verdiensten over het algemeen
nog zooveel geld beschikbaar is voor mooie kleêren, opschik en
vermaak. Onder den schijn van zyn leed te moeten verzetten
en zich gaarne knap en „net" voor te doen, wordt er menigen
gulden aan toilet of uitspanning geofferd, die in de huishouding
vruchtbaarder en winstgevender had kunnen besteed worden. Dat
algemeene, ik zou bijna zeggen epidemische streven naar „net
heid" breekt er tegenwoordig menigeen den hals. Het dreigt do
spreekwoordelijke oud-Hollandsche degelijkheid en soliditeit geheel
op den achtergrond te dringen en de hemel verhoede 't!
voor goed te verbannen. Onze (vroeger zoo vast gevestigde)
reputatie in dit opzicht, zou dan in de laatste jaren dezer eeuw
van gansch anderen aard zijn dan in de eerste. Dat we toen
werkelijk, zoo binnen- als buitenslands, uit het oogpunt van
eenvoud en matigheid van levenswijze een zeldzaam gunstige
reputatie genoten, bleek mij dezer dagen weêr bij het doorbladeren
van eenige oude folianten, waarin ik van die loffelyke eigen
schappen mijner land- en stadgenooten een sprekend staaltje, ja
zelfs een officiëel bewys vond. Dit werkelijk officiëele document
is een verslag of rapport, gedagteekend '21 Juni 1812 dus
van circa 75 jaren herwaarts betreffende de toestanden en
levenswijze der Hollanders in het algemeen en der Amsterdam
mers in het bijzonder, ingediend door den toenmaligen Onder
prefect van Amsterdam aan den Prefect van het Departement
der Zuiderzee.
De genoemdo onder-prefect, zekere heer Pagenstecher, beant
woordt in die missive eenige vragen omtrent zyn oordeel over
land en luiden en geeft zijne indrukken weêr van hetgeen hij
hier gezien en opgemerkt heeft. Ter vergelijking van het Toen
cn het Nu tusschen welke beide tijdstippen toch slechts zulk
een betrekkelijk korte afstand ligt! zijn's mans mededcelingen
zeer bruikbaar en.... leerzaam. Tot „nut en stichting" mijner
lezers, zooals men in die dagen placht te zeggen, wil ik er hier
het een en ander uit aanstippen.
Over het geheel luiden de oordeelvellingen van monsieur den
onder-prefect vry gunstig. De pbysiekc natuur der bewoners
van dit land noemt hy sterk cn krachtig, behalve die van eenige
weinig bcteckenende wezens, die door hun luiheid, traagheid en
door de weelde geheel bedorven zyn; tengevolge van welke on
deugden verscheidene geslachten ganschelijk te gronde zijn gegaan.
Dc wijzen, waarop de Hollanders zich voeden, beschryft hy als
gewoonlijk zeer sober, geljjk er soberheid en matigheid by hen
in alles heerscht, waarbij hy hen zegt te beschouwen in ver*
gelijking met andere volken in het algemeen. In de steden wordt
bij do aanzienlijke en welopgevoede lieden een tafel gevonden,
wel toebereid en ruim voorzien van vleesch en groente. By de
lieden van do mindere klasse bespeurt men echter een bijzondere
matigheid. Zy gebruiken zeer weinig vleesch, geheel anders dan
elders, waar men dagelijks dit in overvloed gereed maaktzoodat
men met recht kan zeggen, dat cr soberheid in hunne huishouding
bestaat.
Dat gebruik van weinig vleesch moest wel de aandacht trekken
van den prefect, een Franschman, die gewoonlyk veel vleesch
nuttigt. Ook thans zou de verslaggever misschien nog dezelfde
opmerking maken, doch nu met byvocging dat in maar al te
veel gezinnen het vodzame en versterkende vleesch achterwege
wordt gelaten om strikjes cn kwikjes te kunnen koopen of een
schouwburg-avondje waar to nemen.
(of liever après toutes) zijn ideaal was gebleven. Een ideaal,
qui lui donnait bien du fil a retordre, waarlijk, en daarom juist
hechtte hij er zooveel meer aan. Hij kon wel niet zeggen: „j'ai
longtemps parcouru le monde;" maar met recht mocht hij zeggen
„j'ai courtisé la brune ct la blonde!" En ten laatste was het „la
blonde," die hem onherroepelijk kluisterde. Ja, hoe wispelturig
Charles ook mocht geweest zijn, nu drie jaar geleden, toen
Dory voor goed van school kwam, had zy zyn dwalend hart
gevangen genomen, evenals in de jaren, toen zy een tienjarig
kind, en hy een opgeschoten jongen van vyftien jaar was.
Dezen avond ziet hy er evenwel niet al te gunstig uit. Zijn
fijne neus is rood van de kou; zyn bleek gelaat is nog blcckcr
dan gewoonlijk; zijne donkere oogen staan vol waterhij klapper
tandt lettcrlyk, als hy bij 't flink opgestookte fornuis plaats neemt.
„Zyt ge zóó koud?" vraagtFrans. „Geef hem een kopje thee, Ju
Ju voldoet aan dit verzoek; Frans haalt een sigarenkoker te
voorschijn, en biedt dien zijn vriend aan.
„Steek er den brand eens in, kerel; je lijkt wel half bevroren
dat zal u wat opfleuren. Meisjes, 't is immers gepermitteerd, als
we op theevisite zijn in dc keuken?"
„Maar, wie gaat cr nu ook zoo dun gekleed uit in den winter
en bij zulk een kou?* roept Ju, op dedunne demi-saison wijzend,
die Charles aan heeft.
„Ja, ikweet ge ik dacht er niet aan, dat het zoo bar
koud was, van avond," zegt Charles haperend, en verlegen naar
zijn lichte jas kijkende. Dan, als om 't gesprek van dit onderwerp
af te leiden, vraagt hy ras:
„En wat nieuws? Hoe is 't met tante Mina? En waarom
zit gij hier op Crisjes gebied?"
„Ma was zoo onlekker van daag; ze slaapt nu, en om haar
niet te storen, zitten we hier," verklaart Frans.
„Zoo! Dat spijt me; jn, ik dacht van middag, na bureautijd
nog even ann te komen, maar ik dacht ook, dat oom Dorus
hier zou zijn, cn enfin, ge weet, dat ik niet dweep met den
man en dat hy mij niet kan zetten. Daarom bleef ik wegdie man
is tegenwoordig altyd hier; waarom is dat toch?*
„Hij was van middag ook hier; hij heeft zaken van.... van
eenig belang to bespreken met Ma; daarom komt hy meer dan
gewoonlyk," verklaart Dorine.
„Zaken van belang? O, zeker het Indische plan, ja? Nu, is
't al bepaald? Wanneer gaat ge, Ju? O Ju, wat zullen we uwe
"moederlijke zorgen missenzegt Charles, opstaande om eon tweede
kopje thee te nemen, dat Ju voor hem heeft ingeschonken. Hij
blyft by de tafel, naast Dory staan. (Wordt vervolgd.)