HELDERSOHE
M N1E1)WED1EPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor HoDaMs Noorderkwartier.
1886. N°.127.
Vrijdag 22 October.
Jaargang 44.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
POSTKANTOOR HELDER.
EEN LIEF BLONDINETJE.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advcrtentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers by abonnement belangrijk lager.
Lijst der brieven, geadresseerd aan onbekenden,
gedurende de tweede helft der maand Augustus.
Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming.
Mej. A. WesselAlkmaar.
Mej. A. Wessel
R. BaasArasterdam.
J. Van Eyk
W. Keizer
A. Verscbeye
Mej. E. Sieberg
Mej. C. J. Van der Wal
J. Koning
D. H. Tonkens
V. PakerDen Helder.
Mej. GrietjePurmerend.
J. C. Van BredaZetten.
Van het Hulpkantoor Anna Paulowna:
Mej. G. ZomerzorgOude Schild.
Briefkaarten
J. Van der VeenAmsterdam.
Mej. C. D. Kley
Mej. C. v. d. Kleij
Mej. Zittcrsteynn
P. G. VoogdMedemblik.
H. Koster
Brieven, verzonden geweest naar Amerika:
K. De VriesAlton.
België
Louis WeintraeckenAntwerpen.
Engeland
Perry, Raimers CoWest-Hartlcpool.
Oost-Indië:
R. A. NieuwenhuisBatavia.
C. De Jong
G. OomBromo.
H. Van ZantenSamarang.
R. Betz
Ed. O. Van Kerkhoven.
De Directeur van het Postkantoor te Helder,
POLVLIET.
Door Mevr. M. C. FRANK.
Binnenlana
In ons vorig nummer werd slechts kortelijk vermeld de
eerste bijeenkomst van den Landbouwraad, te 's Hage ge
houden. De minister van Waterstaat, enz. sprak de leden
toe en de voorzitter van den raad, de heer Sickesz, beant
woordde deze toespraak.
De minister wees er op dat de Regeering dikwijls in
moeilijkheden verkeerde, waar haar hulp van den landbouw
werd ingeroepen. De Regeering achtte zich bv. niet ver
antwoord geldelijke bijdragen te verleenen aan een proef
station in een bepaald gedeelte des lands, zonder onderzocht
te hebben, of niet met het bestaande proefstation te Wage-
ningen voor het geheele land kon worden volstaan. Om
een tweede voorbeeld te noemen, het denkbeeld om vak-
zuivelscholen op te richten hangt zoo nauw samen met
het landbouwonderwijs in het algemeen, dat daaraan althans
van staatswege geen uitvoering kan worden gegeven, wan
neer niet is uitgemaakt wat voor meerdere verspreiding
van landbouwonderwijs, wellicht juist in den vorm van
elementair vakonderwijs, zou kunnen worden verricht. Ook
is geen beslissing mogelijk omtrent de wijze, waarop het
landbouwcrediet zou kunnen worden bevorderd, voordat is
aangewezen op welke punten de bestaande wetgeving aan
de ontwikkeling van dezen vorm van het handelsverkeer
in den weg staat, enz. Bij deze en soortgelijke vraagstukken
hoopte de Rogeering meer voorlichting te vinden bij den
nieuwen Landbouwraad.
De heer Sickesz bepaalde zich niet tot algemeenheden
in zijn antwoord, maar legde de vinger op de wonde, waar
hij op de taak wees die den nieuwen Landbouwraad wachtte.
Op den moeielijken arbeid wijzende, die de commissie wachtte,
zeide hij o. a.
„Wij zullen bebben na te gaan aan welke verschillende om
standigheden het is toe tc schrijven, dat bet landbouwbedrijf niet
zoo krachtig ia ontwikkeld als met het oog op onzen bodem, ons
klimaat en onze gunstige ligging voor den afvoer onzer producten
konde worde verwacht. Wij zullen daarvoor allereerst hebben
te onderzoeken wat den landbouwer elven ontbreekt: wat aan zyn
vorming, wat aan hulpmiddelen om in zyn bedrijf de noodige
verbetering te kunnen aanbrengen, of en zoo ja hoe hij door een
betere vakvertegenwoordiger zijn belangen krachtiger zal kunnen
doen voorstaan en behartigen.
De eerstvolgende drie weken was het wel stil, maar toch
bedrijvig in 't huis DarlingCharles was ziek en verscheen niet,
Oom Dorus was op reis voor zaken, en Frans die wel kwam,
zoo vaak de dienst het toeliet, bleef meestal slechts kort en was
dan stil, afgetrokken, weinig spraakzaamheel anders dan men
van hem gewoon was. Ju, de eenige die het bemerkte, vroeg
wat hem scheelde; maar de jonkman antwoordde ontwijkend of
ontkende dat hij „anders dan anders" was; hy was wat minder
opgewekt dezer dagen; wat wonder, daar Charles zoo ziek lag!
Overigens scheelde hem niets.
Ju nam die verklaring des te gereeder aan, omdat haar broer
eenige nachten gewaakt had bij zyn vriend, en omdat zij wist,
dat hy zijne studiën voor het aanstaande examen toch even
vlijtig had vervolgd. Waarschijnlijk voelde de goede jongen zich
wat afgemat; nu, als ze morgen bouillon kookte voor Ma en
Charles, zou ze wat meer klaar maken, opdat Frans ook zijn
portie zou krijgendat zou hem goed doen, meende zy.
Het was op oudejaarsavond, dat Ju en Frans gezellig bijeen
zaten in de huiskamer. Dory was uit; ze was op een vroolijk
partytje verzocht, en „daar 't het laatste was, dat zy vooreerst
in Holland zou bijwonen, had ze 't maar aangenomen," zeide zij.
Mama was al vroeg naar bed gegaan, zenuwachtig en huilerig
gestemd, als altijd op bijzondere dagen. Ju had, nog altijd van
tante Betsy's f 100, die onuitputtelijk schenen, voor een glaasje
punch en een bordje kastanjes gezorgd. Ju zat vlijtig als immer
te breien aan een harer eindelooze kousen; Frans zat te schrijven,
briefkaarten, brieven, kaartjes van een p. f. te voorzien, en te
adre8seeren. 't Zag er rustig en gezellig uit in de sober gemeu
belde kamer. Broer nog zuster spraken veelJu was geheel ver
diept in het „opzetten" van den hiel van haar kous; Frans tee-
kende karikatuurtjes op zijn vloeipapier, keek in de vlam der
lamp, beschouwde oplettend zijn pennehouder en begon aan de
punt er van te bijten, alsof hij voornemens was, het stukje hout op
te knabbelen, in plaats van de kastanjes, die voor hem stonden.
Eindelyk lei hij den penhouder ncêr, schoof zyn schrijfge
reedschap ter zijde en zuchtte zoo hoorbaar, dat Ju verwonderd
opkeek.
„Wel?" vroeg hij glimlachend.
„Dat mocht ik wel vragen; waar gaat die zucht heen?"
„Waar ik wenschte dat ik ook was nü!"
„Heb je 't hier dan niet goed? We zitten hier toch zoo ge
zellig! Kom, drink uw punch eens; ze is heerlijk."
Hij gehoorzaamt, ledigt het glaasje en zucht dan nog eens.
„Daar," zegt Ju; „alweer! heb je spyt, .dat je niet met Dory
meê bent gegaan naar dat partijtje?"
„Volstrekt niet; ik vond het zelfs niets aardig van Door, dat
ze dezen avond uitging; wie weet of we wel ooit weêr allen
onder één dak bijéén zullen zijn; maar ik zucht nog om haar,
noch om haar partijtje, hoor."
„Je verlangde toch ergens anders te zijn, dan hier, als ik 't wel
heb;" zegt Ju, die nu haar kous neêrlegt en handig kastanjes
voor hem begint te schillen.
„Eigenlijk nog niet eens, zus; ik verlangde meer, dat er, be
halve jy en ik, nog iemand hier was.
„Charles?"
Hij schudt het hoofd, grijpt Jo's hand, die juist weêr een
kastanje op het bordje legt, en zegt, terwijl hij haar ernstig in
de oogen ziet:
„Myn meisje!"
„Je wht? je wat meen je?"
„Myn meisjemijne aanstaande, meen ik!»
Ju begint te lachen; ze houdt hem een kastanje voor den mond
en zegt:
„Ja, als je er een hadt, wou ik 't ook wel, maar behelp u nu
maar met my en kastanjes, tot die tijd daar is, waar je om
zucht."
„Die tijd is daar; ik ben heel tevreden over jou, de kastanjes
en de punch, maar ik wou dat zij hier bij ons zat: zijmijn
meisje!"
„Maar, jongenlief.." begint Ju en hij valt haar in de rede:
„Maar, meidlief; ik zeg u, ik hel een meisje; en ze is heel
lief en zou u zeker goed bevallen, ze is juist in uw geest. En
ik had het u al lang moeten zeggen, want het geheim
houdeu, daar kan ik niet tegen. Maar jelui waart zoo bezig
met al die vodden voor Door, dat ik geen gelegenheid vond
om 't u te vertellen, want jij alleen moogt het weten
vooreerst."
Ju begint thans te begrijpen, dat het ernst is; ze kijkt bezorgd;
och jé, alweêr een liefdeshistorie in de familieAls dat nu maar
wéér geen „ongelukkige" was; die geven toch de meeste moeite
al zyn ze de interessantste. En hij is nog zoo jongpas een en
twintig, en onderofficier. Met den tyd zou hij 't wel verder
brengen, o ja; maar hoe lang zou 't duren eer hij in een
positie was om te trouwen Een langdurig engagement, Ju had er
nooit veel goeds van gehoord.
„Meen je dat ernstig, Frans, vertel me er eens alles van;
jongen, je doet mij schrikken."
Frans begint met peinzende oogen aan zijn bordje kastan
jes en heeft zijn portie ten minste voor dc helft op eer hij
spreekt
„Herinnert ge u dien avond toen wij die scène hadden
met Charles? Nu, op dien avond heb ik haar voor 't eerst
ontmoet.
„Maar dat is nauwelijks drie weken geleden!" roept Ju uit.
„Drie weken pas't Komt mij voor alsof het al drie jaar
geleden was, zóó goed ken ik haar zooveel houd ik al van
haar, maar dat deed ik van 't eerste oogenblik af. Ze is ook
zoo lief, myn kleine Rika!»
En met een weltevreden, gelukkig gezicht hervat hij zijn aanval
op de kastanjesin elk geval heeft de liefde zijn eetlust nog niet
benadeeld.
„Rika!" herhaalt Ju. „En wat verder?"
„Verder? O ja; nu op dien avond, 'k heb het u al verteld,
zat ik erg verlegen met Charlestoen hij daar in de sneeuw
lag, verbeeld u, vlak onder een gootpijp, het water was over
de sneeuw geloopen en bevroren, zoodat het juist daar spiegel
glad was toen kon ik hem maar niet weêr oprichten; met
die zware Pool aan, was hij of leek hij kolossaal groot en
zwaar. Ik keek om naar hulp, al was 't maar een agent ge
weest; maar niemand in de nabijheid, hoor! Ik dacht er al over
ergens aan te bellen, toen er twee vrouwen om den hoek kwamen,
een meid, en een jonge dame. Toen ze ons zagen, bleven zij
even staan, en grepen eikaars arm; zij dachten dat wy allebei
dronken of aan 't vechten geweest waren, hoorde ik naderhand.
Maar zij kwamen toch nader, een wijden boog beschrijvende om
de plek, waar ik bij mijn ongelukkig vrachtje stond. Ik dacht,
„Wy zullen vervolgens het landbouwbedrijf en dan bedoel
ik het productief maken van den bodem onder iederen vorm
aan een behoorlijk onderzoek moeten onderwerpen. Wij zullen
moeten nagaan in hoeverre de uitoefening van dat bedrijf gelijken
tred heeft gehouden met dc wijziging, die verschillende maat
schappelijke toestanden hebben ondergaanof de hoogere eischen,
gesteld aan het product, niet verandering in de wijze van voort
brenging noodzakelijk maken, waarbij dan vanzelt de coöperatie
onze aandacht zal trekken; of het pachtwezen overal behoorlijk
is geregeld; of de landbouwer, evenals dc handelaar, zich overal
en altijd het noodige kapitaal kan verschaffenhoe liet gesteld is
met onzen landbouwhandel; en zooveel meer, dat met het land
bouwbedrijf in verband staat.
„Wij zullen eindelijk een blik moeten slaan op den bodem en
zijn producten en op al datgeen, waarmede het landbouwbedrijf
wordt uitgeoefend. Ik denk daarbij aan bodemverbetering onder
allerlei vorm en aan de middelen om onze producten af te voeren
aan de verbetering van onze vee- en paardenrassenaan de vraag
of by de samenstelling van onze burgerlijke, straf- en fiscale
wetten wel altyd rekening is gehouden met de belangen van
den landbouw.
„Wij zullen bij dat alles ook onzen blik moeten wenden naar
het buitenland, en, na kennisneming van hetgeen ons ontbreekt
en na onderzoek van hetgeen elders is en wordt bereikt, der
Regeering den weg moeten wijzen, om hier het particulier initia
tief te steunen, ginds zelve handelend op te treden, belemmeringen
tot ontwikkeling weg te nemen of betere toestanden te scheppen."
De heer Sickesz besloot zijn rede aldus:
„Op de resultaten van onzen arbeid wil ik niet vooruit-
loopen. De ongnnst der tijden bezweren, daartoe zullen
ook wij der Regeering geen middel aan de band kunnen
doen, evenmin als wij daarvoor een voorbeeld in het buiten
land zouden kunnen vinden. Maar de middelen op te
sporen, welke de Regeering zal kunnen aanwenden om den
landbouwer wellicht reeds aanstonds te brengen in gunstige
verhoudingen, of om den vaderlandscben landbouw langs
geleidelijken weg te brengen tot gezonde, krachtige ont
wikkeling, al ontveinzen wij geenszins de moeielijkheden
die ons wachten, die scboone opdracht nemen wij, dankbaar
voor bet in ons gestelde vertrouwen, gaarne aan uit de
handen van het geëerbiedigd Hoofd van den Staat, van
onzen Koning, die reeds jaren geleden door zijn persoonlijk
optreden van zijn hooge belangstelling in onzen landbouw
deed blijken.»
„kom, 'k bad liever een man gezien, dan twee vrouwen, maar
ze kunnen me toch misschien helpen," en ik riep zoo hard ik
kon: „juffrouw, juffrouw, help toch even; die man is gevallen,
en ik kan hem alleen niet weêr op de beenen krijgen!» Ze
schenen nog eerst te raadplegen, of ze 't wel wagen zouden,
maar toen zij zagen, dat ik noch dronken, noch anderszins ge
vaarlijk was, kwamen zc nader. De meid, een flinke, sterke
vrouw, hielp me heel handig mijn patiënt opnemen, maar pas
hadden we hem tegen den muur opgezet, of hij gleed weêr neêr,
als een parapluie die omvalt. „Kristcne ziele, hy is van zich
zelve, geloof ik," zei de meid, „en 't is 'n heer ook nogal,"
merkte ze op, toen ze zijn gezicht en handen had bekeken. „Wil
u even hier bij 'm blijven staan, tot ik een rijtuig heb gehaald?"
vroeg ik. „Heerejé, nee, dat durfde ze niet, met zoo'n halve
dooie hier op straat alleen blyven, en de joffer dorst ook niet,"
zei ze. En toen vroeg zy, of „ie ook soms wat te veul ophad
ik verzekerde haar, dat hij hoegenaamd niets ophad, vertelde,
dat hij zoo even ook al zoo'n flauwte had gehad, en dat ik dacht,
dat het van de kou kwam." „Dan mag hij hier ook niet langer
blijven liggen; 't is niet gezegd, dat er van avond gauw een
rijtuig te vinden is, want er is concert in 't „Gebouw" en
Fransche comedie ookweet je wat, Jaan, laten we hem in huis
brengen, dan kan hij wat bijkomen en jij kunt dan terwyl om
een vigelant gaan," zei Rika, heel kalm, en alsof 't aan haar
lag over on3 allen te beschikken." Jaan mopperde nog wel iets
van „meheer" en „jo Pa» die het zeker niet zou toestaan, maar
Riekje won liet pleit. Jaan en ik, we namen Charles weêr op,
en sjouwden hem naar hun woning, drie huizen verder.
Riekje deed de deur open met den huissleutel en commandeerde
stilte en voorzichtigheid, 't Is een bovenhuis, net als 't onze;
we zetten hem op de onderste treê van de trap. De meid liep
heen om een rijtuig, en Riek vloog de trap op; ik zat alleen in
diepe duisternis, en niets op mijn gemak, hoor, want Charles
gaf geen teeken van leven, en zijn hoofd lag als lood tegen
mijn arm aan. Ik kon boven ecne grommende stem hooren, die
vroeg: „wat is dat voor geschuifel iu de gang?» „Niets, Pa,"
zei Riek met een bedeesd stemmetje. „Ik ben thuis gekomen en
Jaan is nog om een boodschap." „Zóóis er heet water voor
mijn grogje?" vroeg de bromstem weêr. „Ja, Pa, dadelijk,"
en ik hoorde haar naar de keuken trippelen. Geen vijf minuten
daarna kwam ze met een lampje in de cene en glas in de andere
band de trap af zoo licht als een veertje cn zoo vriendelijk
als een engel bood ze mij dat glas warmen grog aan; „ik moe3t
dien heer eens laten drinken, dat zou hem misschien helpen."
Maar ik kon het hem niet inkrijgen, zoo stijf waren zijn tanden
op elkaar geklemd, cn dus dronk ik 't zelf maar, want ik was
verschrikkelijk koud. Zij lachte er om en toen vloog ze weêr
naar boven, kwam terug met eau de cologne en, alsof ze al haar
leven niets anders had gedaan, begon ze Charles' voorhoofd en
banden te wrijven, en ik ze moet wel gedacht hebben, dat
ik half gek was, ik deed niets dan toekijken. Maar ze heeft
ook zulke aardige handjes, en met haar oud zwart hoedje op, zag
ze er zoo lief uit, dat, dat...."
„Dat je op de plaats zelve verliefd werd op dat lieve meisje,
ja?" vraagt Ju, die aandachtig, doch met een kritische nidrukking
op 't gelaat, luistert.
„Ja, waarachtig; dat is zoo," bevestigt de jonkman met vuur.
„Maar jij zoudt ook verliefd geworden zijn alsje... haar
gezien had!"
(Vervolg op pag. 4).