HELDERSCKE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier,
1886. N°.128.
Zondag 24 October.
Jaargang 44.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Hlnnenland.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiön: Van 1 4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 ceuts. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
Jl. Woensdag is in de „Unie" te Amsterdam door den
heer mr. Van Lier het wetsontwerp nopens het recht van
vereeniging en vergadering besproken, 't Slot der beraad
slaging, die op de inleiding volgde, was deze motie:
„De vergadering, van oordeel dat het onlangs door de
Regeering ingediende voorstel tot wijziging der wet tot
regeling en beperking van het recht van vereeniging en
vergadering een even onnoodige als gevaarlijke schrede op
den weg der reactie is, waardoor een onzer meest gewaar
deerde volksrechten wordt bedreigd, spreekt den wensch
uit, dat dit voorstel door de volksvertegenwoordiging worde
verworpen."
In een schrijven uit 's Hage aan de Middelb. Crt.
wordt gezegd, dat sommige ministers een vrij onhoudbare
positie beginnen in te nemen. Niet alleen, zoo gaat de
schrijver voort, tegenover de Staten-Generaal, maar ook,
en niet liet minst aan hun eigen Departement, en ook
tegenover hunne ambtgenooten. Yooral de minister van
Buitenlandsche Zaken bevindt zich in die onaangename
omstandigheden. Met zijne ambtenaren schijnt hij op niet
te besten voet te staan. Een zijner referendarissen heeft
hij, gelijk bekend is, tot het vragen van ontslag trachten
te bewegen, doch te vergeefs. Alle betoogingen van on
geschiktheid mochten op den verdienstelijken hoofdambte
naar niet het minste uitwerken. En terecht, een persoon
lijke kwestie mag geen reden zijn om een ambtenaar als
den hier bedoelde eenvoudig ter zijde te stellen; en deze
begreep zeer juist, dat de bedreiging met een gedwongen
ontslag, indien dit niet uit eigen beweging werd aange
vraagd, wel bij een bedreiging blijven zou. Weken zijn
dan ook verloopen sedert zij werd geuit, en nog is daaraan
geen gevolg gegeven. Jhr. Yan Karnebeek zal dan ook
wel opzien tegen een dergelijken maatregel van grove on
billijkheid, maar met dat al slaat hij tegenover zijn refe
rendaris en allen, die met de zaak bekend zijn, een dwaas
figuur. De verhouding met de collega's schijnt ook niet
bijzonder rooskleurig te zijn. Inmenging in de zaken van
een ander departement is den betrokken minister nooit
aangenaam, en daaraan maakt de heer Van Kavnebeek zich
veelvuldig schuldig. Hij wil eigenlijk aan alle departe-
EEN LIEF BLONDINETJE.
Door Mevr. M. C. FRANK.
„Hare moeder een Javaansche vrouw!" dat was al wat Ju
recht begreep van dien uitval; al haar oud-Europeesch-Indische
vooroordeelen tegen het gemengde ras, nog versterkt door het
langjarige verblijf in Nederland, kwamen met kracht op tegen
het idee, ccn „liplap" tot schoonzuster te hebben. Ze had altijd
zooveel tegen ben gehoordbaar listen, sluwheid, lichtzinnigheid,
trouweloosheid, haar aangeboren coquetterie, luiheid, slordigheid,
geldzucht en de hemel weet welke ondeugden meer, waarvan
Éuropee8chc dames haar Oostersche zusteren beschuldigen,
ten rechte of ten onrechte, en alsof het van zelf sprak, dat Euro-
peesche vrouwen van al die „smetten vrij" zijn. Maar onze Ju
had in de laatste jaren meer ondervinding opgedaan, dan anderen
van haar leeftyd; ze beproefde dus niet, hem te bewyzen dat
zijne keus onverstandig was, zooals de meeste zusters ontwijfel
baar zouden gedaan hebben. Zij stelde zich gerust met de ge
dachte, dat het misschien maar eene voorbijgaande gril zou zijn,
zooals „jongens van dien leeftijd" (Ju was bijna drie jaar ouder
dan haar broêr) er meer hebben. De geheimhouding beviel haar
echter evenmin als hem; daar moest een einde aan komen; dat
haar eenige broêr, op wien zij eigenlijk trotsch was, als een
„vrijer van de meid" in de keuken moest komen om zijne beminde
te zien, en dat onder toezicht eener dienstbode, dat mocht niet
langer duren. Onderofficier of niet, hij was de eenige zoon van
den huize Darling, en Ju's vader was resident geweest; in Indië
had de familie in de beste kringen verkeerd, en zoo zy dat hier
in Nederland niet deed, was 't alleen omdat hun middelen het
niet toelieten. Niet omdat zy in eigen, en zooals Ju meende, in
andere oogen gedaald waren; want hadden zij niet altijd hun
stand opgehouden voor de oogen der wereld? En al leefden zij
bekrompen, 't was toch een feit, dat zij zonder Mama's toestand,
die vele kosten veroorzaakte, vry wat ruimer leven, hun stand
geheel hadden kunnen behouden. Arme broer! Hy had onder
gewone omstandigheden, reeds lang als officier van Breda of
als ambtenaar uit Delft naar Indië kunnen gaan; maar zyn zwak
gestel had, juist toen aanhoudende studie voor de examens vcr-
eischt werd, alle inspanning belethij had zelfs twee jaar achter
een den winter in 't zuiden van Frankrijk moeten doorbrengen
met Mama; en had dit hem lichamelyk goed gedaan, naar den
geest was dat werkelooze leven hoogst schadelijk geweest voor
den jongen. Naarmate zijne gezondheid krachtiger werd, ver
minderde zyn lust en aanleg voor do studie, maar toch was hy
vast besloten, de militaire carrière to volgen. Toch beproefde hy
't en... zakte voor alle examens. En toen, wanhopig, en om der
verarmde familie niet langer tot last te zyn, was hij in dienst
getreden. Dat was nu twee jaar geleden; men hoopte, dat hy
toch nog de vereischte kundigheden om officier te worden zou
verkrijgen, en hij deed daartoe al wat hij kon. Maar hij haatte
do boeken, hy kon geen uur stilzittenin den oorlog, op expeditie,
zou hij zich waarschijnlijk onderscheiden door moed, vermetelheid
zelfs; uren achterdén te „blokken," lessen te leeren, zitten
cijferen en schrijven, neen, dat hield hij niet uit. Zelfs het
betrek'lijk stille, byna werkelooze leven in een Nederlandsch
garnizoen was hem eene kwelling en tot nu toe had hij gehaakt
naar den dag, waarop moeder en voogd hem toestemming zouden
geven, om „te teekenen voor Indië," waar hij meer zou zien
van 't soldatenleven dan 't vervelende Eitierlei hier te lande,
meuten evenveel te zeggen hebben als aan liet zijne, en
zoo is de verhouding niet erg vriendschappelijk. Intusschen
is dit een worm, die aan de levensorganen van het minis
terie knaagt.
Herhaaldelijk is in de laatste weken de Pakketvaart
in Nederlandsch Indië ter sprake gebracht. Afdeelingen
der Nijverheidsvereenigingen hielden er samenkomsten over,
onze eerste mannen op 't gebied van handel en nijverheid
gaven er hun opinie over ten beste en eenige bladen wijdden
er lange beschouwingen aan.
Met een kort woord wenschen wij mede te deelen waar
over dit debat loopt.
Tussclien de verschillende eilanden in den Nederlandsch
Indischen archipel wordt sedert 1852 een geregelde stoom
pakketvaart onderhouden. De eerste overeenkomst, deswege
aangegaan, werd door de Indische Regeering gesloten met
den heer Cores de Yries, tegen f 18.21 's j aars voor iedere
afgelegde geografische mijl. In 1863 werd een nieuwe
aanbesteding gehouden, en wel voor 18661875. Toen
daalde de subsidie tot f 6.97 per mijL Een Engelschman,
Robinson, verkreeg haar, terwijl de laagste Nederlandsche
inschrijvers, P. Van Vlissingen en D. Van Heel, met f 6.98
dus cén cent meer afvielen. In 1875 werd die over
eenkomst verlengd. Toen daalde de subsidie tot f 3.90
per mijl, een bedrag, volgens sommigen door den Engel-
schen ondernemer zoo laag gesteld omdat men beducht
was voor nieuwe concurrentie van Nederlandsche zijde.
De Maatschappij zij draagt den titel „de Nederlandsch-
Indische Stoomvaartmaatschappij," is dus slechts in naam
een Nederlandsche. Zij werkt met Engelsch kapitaal en
van de voordeelen komt dus aan Nederland weinig of niets
ten goede. Dit echter is een feit, de Maatschappij heeft
hare verplichtingen tot tevredenheid van hare mede-contrac
tante, de Nederl.-Indische Regeering, nagekomen. Zij heeft,
overeenkomstig de aanwijzingen en het verlangen der
Regeering, hare lijnen allengs vermeerderd en hare diensten
uitgebreid. Waar de Regeering hare hulp verlangde voor
het inhuren van stoomschepen of het openen van tijdelijke
verbindingen gedurende expeditien, is de maatschappij bij
machte geweest, natuurlijk tegen ruime vergoeding, die
hulp te verleenen. Gebruik makende van haar steeds
En nu kwam die zaak; eene gril, hoopte Ju: die zaak, en
Charles, en Dory, en Ma die met den dag zwakker werd
Hemel, wat 'n moeilykheden in zoo'n klein gezindacht Ju met
een bezwaard hart. Maar zij hield hare treurige gedachten
voor zich alleen, en eer zij en Frans ter ruste gingen, had ze
hem beloofd Rika te bezoeken, hare ontvangst by „Ma en Dory"
voor te bereiden en en verder „moeten we maar afwachten
en het beste hopen," meende zij.
„Maar hoe met „old Bill Barley," zeg Ju?" ,vroeg do jonkman
schertsend.
„Dat komt later; hij moet het weten, dat is niet meer dan
behoorlijk; maar breek daar nu je hoofd maar niet mee; komen
die dagen, dan komen die plagen." We zullen dien Bulderbast
ook wel klein krijgen; zonder rum en Spaanschc peper, hoop ik,"
zei Ju glimlachend.
En zoo ging de jonkman naar bed, vol blijde hoop, en de
arme Ju, die tot twee uur op Dory bleef wachten, was het, alsof
de last, die haar sterke, jonge schouders drukte op dezen Syl-
vester avond nog zwaarder was geworden.
iiEen zeer prettig samen."
Dc Meimaand, met haar ge usurpeerden roem van lieflijkheid
en zachtheid, is, volgens den almanak in 't land. Kenmerkt die
zoo onverdiend veel bezongen maand zich niet door nieuw groen
en frissche bloemen, zij is dan toch het sein waarop, in ons land,
bij velen nieuwe dienstmeisjes en overal frissche waterstroomen
zóó binnen- als buitenshuis, aan de orde van den dag zyn. Wel
ja, dc meid, die met Nieuwjaar haar dienst opzegt, of die haar
opgezegd wordt, maakt nu immers plaats voor eene andere nieuwe,
en daarom reeds zien velen „Mei" te gemoet als een einde van
alle winterellende; en de ijverige huismoeders hebben bovendien
nog 't heerlijke vooruitzicht van de schoonmaak!
„Oh comblc de bonheur, félicité suprème!" we gaan prompt
1° Mei „beginnen," dat staat vast; wanneer we zullen eindigen,
of om een technischen term te bezigen „schoon zullen zijn," dat
hangt af van do nieuwe meid en de schoonmaakster. In afwachting
van warmte, zonneschijn, heldere lucht, kortom van lenteweer
en.... Meikersen, die natuurlijk pas in Juli verschijnen, vieren
wij Hagenaars (en vele landgenooten met ons) alvast het schoon
maak- en kermisfeest, ondanks regen, stormen, guren wind,
vorst en andere liefelijke wintcr-herinneringen. En we houden
ons goed, hoor! De kachels en haarden gaan naar den zolder of
den smid; de wollen ondcrkleêren en de extra wollen dekens
verdwijnen; de tochtlatten worden weggenomen; het bontwerk
wordt, wèl voorzien van raotdoodende middelen, opgeborgener
komen nieuwe, luchtige netcldoeksche gordijnen, en de zonneblinden,
helder groen geverfd, worden ingezet. In éën woord, wij maken,
h mauvais jeu, bonne mine, en houden ons alsof het heusch
lente was. Dat we in 't geheim bibberen als we 's avonds onder
onze zomerdekens kruipen, dat we in ons hart de kachels be
treuren, en dc natte, koude „schoonmakerij" verfoeien, dat we
heel en catamini een paar wollen kousen en een paar gevoerde
winterhandschoenen hebben achtergehouden, toen dc „winterar-
tikelen" werden opgeruimd, dit weten we allen van elka&r, maar
we zyn toegeeflyk voor eikaars kleine zwakheden en verklappen
het niet. 's Avonds drinkt „mynheer" een stevig grogje en „Me
vrouw en de jonge dames" nemen een glaasje punch niet
omdat zy die kou-verdrijvende middelen noódig achten, hcere,
neen 1 Maar, 't is „over" van de winterprovisie, en 't is ter eere
van de kermis of, omdat men zóó, of zóóver gevorderd is met
uitgebreider wordend materieel en van de haar bij
contract toegekende voordeelen, niet schroomendo alle
wapenen der concurrentie te bezigen, heeft zij, binnen het
voor haar monopolie vrijgelaten gebied, alle mededingers
van de baan weten te dringen. De Nederlandsche, of
Nederlandsch-Indische stoomvaart-industrie is niet bij machte
geweest het tegen haar op te nemen, ook niet nadat de
opening van het Suez-kanaal de mogelijkheid had doen
geboren worden, om stoombooten, ook van het kleinste
charter, op eigen gelegenheid uit Europa naar Indië te
zenden. Met een vloot van dertig stoomschepen onderhoudt
de Nederlandsch-Indische Stoomvaartmaatschappij thans een
net van stoombootlijnen, dat voor verdere uitbreiding, naar
mate van do zicli ontwikkelende behoeften, vatbaar blijft.
Nu binnen eenigen tijd tot een nieuwe aanbesteding moet
worden overgegaan, is meer en meer de wensch op den
voorgrond getreden, om dit werk ook ten goede te doen
komen aan de Nederlandsche nijverheid en het Nederlandsch
kapitaal.
In de vergadering der afdeeling Haarlem van de
Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van Nijverheid,
jl. Donderdag gehouden, is de volgende motie aangenomen:
„Het departement, het gewicht erkennende van de beden
kingen van staatkundigen en militairen aard, ten aanzien
der tegenwoordige regeling der pakketvaart in Ned.-hidië,
acht het in het belang van handel en nijverheid wensche-
lijk, dat de Regeering maatregelen neme om de pakketvaart
geheel in Nederlandsche handen te brengen. Het departe
ment noodigt het hoofdbestuur uit, zich tijdig te wenden
met een adres, waarin het der Regeering verzoekt, alvo
rens tot eenige aanbesteding over te gaan, ernstige pogin
gen aan te wenden, den dienst aan een Nederlandsche
onderneming te gunnen het contract te sluiten bij de
wet en inmiddels geene publicatie te geven aan de
voorwaarden der aanbesteding."
Het Hoofdbestuur der Friescke Maatschappij van Land
bouw heeft thans eene zekere hoeveelheid van het Deen-
sche boterkleursel met daarbij behoorende maatglaasjes doen
komen, ten einde die naar de afdeelingen ter verdeeling
onder de leden te verzenden.
Daar ongelijkheid van kleuren mede eene der oorzaken
de jaarlykschc huiselijke revolutie pardon schoonmaak!
De een heeft kies-, de andere oorpijn; deze heeft een „lichte
aandoening" van pleuris, gene een kleinen aanval van rheuma-
tiek; een enkele klaagt over een „eksteroog" om te verbergen,
dat hij nog aan „wintervoeten lydt; maar allen zijn het met
elkaar eens, dat, nu de „zoete Mei" er is, winterkwalen en
klachten tot het verledene dienen te behooren en vergeten te
zijn, comme les vieilles lunes. Zelfs de gouden regen en de
syringen schijnen zich goed te willen houden en tooien zich met
knoppen en blaadjes, alsof ze morgen wilden prijken in haar
lentetooi. Maar, ach! de gnre wind, de nachtvorst wil niets
weten van die komedie. Meedoogenloos doet haar doodendo
adem de teêre bloesems het hoofd buigen de bloemtrossen, die onder
den vriendelijken invloed der zon, welke voor een paar uren den
grimmigen wintervorst overwon, levenslustig het hoofd opstaken,
vinden wij stiefmoederlijk bedeelde Nederlanders den volgenden
morgen, verwelkt, verdord, slap neerhangend bevrozeu! „Sic
sind verdorben, gestorben!"
Dag aan dag blijft het zoo: regenbuien en stormvlagen; niet
dat het eentonig is: 's morgens is't b. v. regen met sneeuwvlokken
vermengd en N. O. wind; 's middags is het hagel met sneeuw
en de wind is naar het Z. O. omgeloopen. 'a Avonds, na een
korte poos kalmte, komt er een zware mist op, en men hoopt
op mooi weer voor morgen. Togen den nacht begint er een
fijne, doordringende motregen te vallen; de wind verheft zich
op nieuw en met nieuwe kracht: ,,'t is een lentestorm," troost
men zichmaar toch een storm. Hoor, huilend en klagend giert
hij om de huizen, door 't geboomte, door schoorsteen en dakgebindt
de ongelukkigen, die op dit uur nog buiten zijn, huiveren en
rillenz;j die 't geluk hebben thuis te zitten, luisteren vol angst
hoe velen, die nu met zorg denken aan lieve vrienden en betrek
kingen, die op reis, op zee, misschien juist in dit oogenblik aan
gevaar blootgesteld zijn!
En zij, die in deze lentedagen eene reis moeten aanvangen,
de armen, zij zijn er ook niet erg meê ingenomen, vooral wanneer
zij over zee moeten. Hu, die kust van Engelaud, het kanaal, en
verder nogHet kan er spoken in dien tijd des jaarsoch wat I
het spookt er altijd. Maar enfin, er is niets meer aan te doen;
de passage is besproken, de koffers zijn reeds verzonden, men
heeft reeds afscheid genomen van de vrienden en bekendenmen
brengt den laatsten avond thuis door in den kring der familie,
„stil en rustig" zoo 't heet; maar hoor me die bel- eens, en let
eens op de duizend en ée'n boodschappen die er nog komen; do
pakjes, die men nog krijgt, om „o, alsjeblieft!" meê te nemen
voor dezen en genen, die men 't niet weigeron kan. En dan do
„aller, allesbcste vrienden," die den reiziger „toch nog eventjes
komen goeden dag zeggen," en die men, met dit barbaarsch
weêr, inderdaad niet afwijzen kan! Ach zoo'n laatste avond
thuis, al3 aller oogen aan 't gelaat hangen, dat morgen, over
eenige uren reeds, verdwijnen zal, om misschien pas na vele
jaren, verouderd, vervallen, door lijden en leven gegroefd terug
te keeren, of ook misschien nimmermeer! Do geliefde broeder
of zuster, dat kind, dat zoo na aan der ouderen hart lag, en dat
nu voor zoo langen tyd, en ach wellicht voor eeuwig, het huis
verlaat! Hoe innig blijven de blikken van hen, die zij gaan
verlaten, op hun trekken gevestigd, om die toch vooral goed in
't geheugen te prenten, om zich naderhand, als ze reeds ver weg
zyn, eiken blik, elke bijzonderheid, elk woord wel duidclyk to
kunnen herinneren
(Vervolg op pag. 4.)