HELDERS0HE EK KIEUWERIEPER (OIRAVT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorilerkwartier. 1886. N°.132. Woensdag 3 November. Jaargang 44. „Wij huldigen het goede." Verscliijnt Dinsdag, Donderdag cu Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaalO 90. franco per post 1.20. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Brieven uit de hoofdstad. 28 October. Do Lazarussteeg blijft de Lazarusstceg en wordt geen Waterloo- straatof Laznrusstraat, evenmin als de Rosmarijnsteog een Rosmarijn straat wordt. Aldus heeft de Gemeenteraad gisteren, conform de voordracht van het Dagelijksch Bestuur, besloten met algemeenc stemmen, en daarmede dus basta! De afwijzing was gegrond op de zeer billyke en aannemelijke overweging, dat het Gemeente bestuur slechts om zeer dringende redenen tot naamsverandering van straten en grachten behoort over te gaan, en die redenen hier in dit geval niet bestonden. De teleurgestelde bewoners der beide buurten (de Lazarussteeg is een onaanzienlijke doorgang op de Sint-Antbonies-brecstraat en de Rosmarijnsteeg een dito op den Ondezijds-Achterburgwal) zullen het met die redeneering echter volstrekt niet eens zijn. Heb ik althans hun adres goed begrepen, dan schamen zij zich voor den naam hunner buurt cn voor het wonen in een „steeg" en brengt hun begrip van fatsoen en vooral van „netheid" mede, dat op hun visitekaartjes zoo zij er die op nahouden een meer geciviliseerd klinkende woonplaats vermeld worde. Doch dit is toch waarlijk geen over wegende reden om de bewuste stegen te herdoopen! Indien de Raad daaraan beginnen wilde, zou hij wel een paar maanden achtereen tweemaal per week mogen vergaderen, alleen om zich met naamsveranderingen bezig te houden. Wie van meening is dat zijne woonplaats beneden zijn stand of te gering voor hem is, heeft immers ieder uur van den dag de vrijheid om te ver huizen waarheen hij wil, desverkiezende naar de bocht van do Heerengracht of vlak naast den bnrgemeester. Maar alle Am- Bterdamsche stegen, wier bewoners dit om de een of andere oor zaak wenschelijk achten, in straten te veranderen, gaat niet aan. 't Is waar, Lazarussteeg klinkt niet heel fraai, maar het is een historische naam, ontleend aan het in de nabijheid staande Lazarissen- of Leprozenhuis, opgericht ter verpleging van lijders aan melaatscbheid cn andere huidziekten, zoodat de naam eigenlijk Lazarissteeg zou moeten luiden. Het overigens wel voor de hand liggende vermoeden, dat dc steeg haren naam zou ontvangen van den Lazarus uit dc Schrift, den uit den dood herrezen broeder van Mnrtha en Maria, of van den armen Lazarus, die na zyn sterven in Abrahams schoot kwam te rusten, is dus onjuist. Aan den naam Rosmarijnsteeg daarentegen is niets onwelluidends of onlieflyks verbonden, zou ik zeggenintegendeel, de voortdurende herinnering aan den altijdgroencn rosmarijnhcestcr met hare blauwe trosbloemen zou mij wel aangenaam, welriekend en poë tisch voorkomen als ik er woonde. Er is eenvoudig niet aan te denken om op die wijze (want men zou hier het „gelykc monniken, gelijke kappen" dienen toe te passen) al dergelykc namen te gaan veranderen in een stad als Amsterdam, waar er 18) EEN LIEP BLONDINETJE. Door Mevr. M. C. FRANK. In mist en regen. Het groote zeemonster ligt gereed om den langen tocht te aanvaarden. Alles rent en vliegt her- en derwaarts, om de laatste beschikkingen te nemen, eer de brug weggenomen, cn al wat dc reis niet mcêdoet van boord verjaagd wordt. De laatste woorden zijn gesproken, de laatste kus gegeven, maar ach, de laatste tranen zijn nog niet geweend door hen, die thans moeten scheiden, voor langen lijd, zoo niet voor eeuwig. Voor onver schillige toeschouwers, is het drukke gewoel zeker een vermakelijk tooneel; alles gaat zoo rap, zoo vroolijk en vlug; Sonnemans kapel speelt een vroolijken marsch, wimpels fladderen, vlaggen waaien, de troep kolonialen staat op 't dek, wuivend met petten (of cbako's) cn doeken, onder oorverdoovend „hoezee" of liederen zingende, die hen, die luisteren, misschien wel naar tijdelijke doofheid zouden doen verlangen. De passagiers, de vrouwen meest allen schreiend en veelal in eenigszins minder gesoigneerd toilet de heeren hun aandoening of zenuwachtigheid, door geforceerde opgeruimdheid verbergende, staan op het achterdek bijeen; ach, hoe klein cn nietig lijkt dat hoopje menschen nu voor hen, die op den steiger staan, en hoe treurig klinkt hen het „vaarwel" en de weinige „hoezee's" van enkele heeren in de ooren. Hoe verwenscht menigeen, die nog een groet, een laatste boodschap wil toeroepen, die luidruchtige muziek, die dienen moet, om 't afscheid minder treurig te maken, en toch juist een dissonant scbyut voor de vele diepbedroefden, die met oogen, door tranen verduisterd, naar de scheidenden staren, en hun laatste woorden, de klank der geliefde stem nog trachten op te vangen 't Is alsof dc natuur heden baar sympathie wil betuigen aan al die bedroefde harten. De Meizon heeft beproefd dc nevel sluieren te verdrijven, die den horizon verbergen, en alles in een lichtgrauw kleed hullen. De lucht is drukkend, de dampkring vochtig en benauwendde motregen wil maar niet ophouden 't is als wilde de hemel meóweenen met allen, die hier een droevig afscheid nemen. Het groote schip is nog geen kabellengte van den wal verwyderd, als de dichte, warme mist het onttrekt aan de blikken der toeschouwers; als een ondoordringbaar gordyn schuift de nevel zich tusschen de aanlegplaats en de boot in, en weldra verdwijnen ook de schaduwrijke omtrekken van den bodem, die zooveel liefs en dierbaars wegvoert. Nog eenige oogenblikken blijven de oogen van hen, die op den steiger staan, voor zich uit staren; te vergeefs echter, want er is niets meer te zien van dc boot, niets zelfs van het water; niets van de lucht; 't is als ware het groote schip plotseling in 't niet verdwenen; alleen het hoezee en de liederen, die de soldaten uitbrullenhoort men nog, maar verdoofd, flauw, als kreten die uit een afgrond opryzen. Dan zwijgt ook de muziek, en een oogenblik blijft alles stil cn doodsch op den steiger. Zij, die uit nieuwsgierigheid kwamen, zijn reeds weg; degenen, die een lieve vriend of dierbare ver wanten tot hier uitgeleide deden, zijn er nog. Maar er is nu niets meer te zien noch te doen; alles is afgcloopen, alles gedaan behalve de smart der scheiding, die nog zoo lang, die bij velen altyd, onuitwischbaar blijft. Zie dien statigen grijsaard, die van zoo talloos vele van dien aard zijn, ja van nog veel erger aard. De Raad heelt nu al dikwijls moeite om de nieuw aangelegde buurten in de buitenwijken met bruikbare namen te begiftigen waar zou het dus been als er nog bovendien een lijst moest aangelegd worden voor allerlei straatjes en steegjes in de oude stad. En daarbij, er zijn ook tal van straten, die den naam van steeg dragen (zooals de Torensteeg, de Molsteeg, de Heisteeg, dc Oudebrugsteeg en vele andere) die onder dc zeer „nette" buur ten en wier bewoners ongetwijfeld tot den zeer fatsoenlijken stand behooren. De zeer uitgebreide naamlijst van de grachten, eilanden, pleinen, straten, stegen, bruggen, sluizen en torens dezer stad is zulk een verward, zonderling en soms raadselachtig mengelmoes van historie, legende en fantasie, dat het een onbe gonnen werk zou zijn, dit alles te willen modernisceren. En dan zouden de minst weiluidenden, zooals het Hol, dc Spelonk, de Rottige steeg, het Kattegat, de Kikkerbilsluis, Vlooienburg, de Dolle- bagijnstceg, en meer lieflijkheden van dat soort, wel het eerst aan de beurt mogen komen. Daarbij vergeleken, wonen de luidjes uit de Lazarussteeg nog waarlijk.... in Abrahams schoot! Het in dien omtrek voorgevallen opstootje, waarvan dezer dagen de couranten herhaaldelijk melding maakten, tengevolge van dc kwaadaardige mishandeling, door een Israëlitisch man een onschuldigen jongen aangedaan, is beter en spoediger afgeloopen dan men gedacht had. Het beleeaigde rechtsgevoel des volks wil zich in zulke gevallen wel eens op geduchte en vaak bloedige wijze trachten tc wreken, zooals de Amsterdamsche historiebladen door alle eeuwen heen maar al te welsprekend getuigen. In dit opzicht zijn we dan toch werkelijk in beschaving en menschelyk- heid vooruitgegaan, want bepaalde de uiting van den volksgeest zich thans tot het inwerpen van glasruiten cn het doen van bedreigingen aan bet adres van den kwaadaardigen kinderbeul, dc politic was toch bij machte hem te beschermen cn het volk sloeg niet tot ernstige gewelddadigheden over; maar een paar honderd jaar geleden zou zoo'n man hier zijn leven niet zeker geweest zijn. Men zou zonder bedenking dc lynchwet in al haar onberadenc en onverbiddelijke strengheid op hem toegepast hebben. Thans is alles betrekkelijk nog met een sisser afgeloopen, dank zij den wijzen maatregel om bet voorwerp der volkswoede naar elders tc doen verbuizen ei> de voor hem zeer gelukkige omstandigheid, dat de mishandelde jongen er het leven niet bij heeft ingeschoten. Of hem er echter geen ernstige gevolgen van zullen bijblijven, zal later moeten blijken, en daarom staan zoowel de laaghartige mishandelaar als zijn slachtoffer nog onder politie toezicht, terwijl laatstgenoemde zich ook nog meermalen door de geneeskundigen moet doen inspectceren. Het spreekt intusschen wel van zelf, dat de man, die op deze minder gebruikelijke wijze van „schadevergoeding" tractcerde, zich te gelegener tyd van zijne ongehoorde wreedheid voor de rechtbank zal hebben tc verant woorden. Hij had zich wel zesmaal mogen bedenken, eer hij zijn cenigen zoon afscheid heeft genomen 1 Zie hem aan, cn uw hart zal voor hem bloeden als ge bedenkt, hoe waarschijnlijk het is, dat op de tranen van smart, die langs zijn vermagerde wangen in den martialen knevelbaard vloeien, nimmermeer tranen van vreugde over een gelukkig wederzien zullen volgen. Zie die vrouw, die hare dochter aan den man harer keuze heeft afgestaan, en nu dat geliefde pand vaarwel gezegd heeft, wellicht voor eeuwig! Let eens op die twee oude luidjes, de vrouw zich vastgrijpend aan den arm van den hoogbejaarden echtgenoot, die zelve zoozeer een steun behoeft, en toch in zijn bittere droefenis nog poogt zijne levensgezellin moed toe te spreken. Ook zij hebben een geliefd kind voor 't laatst aan hun hart gedrukt en staan nu alleen op hun ouden dag! En dan, zie eens hier, die twee kinderen! Zij zijn in diepen rouw over hunne moeder en heden zijn ze hier, om afscheid te nemen van den vader, wiens ambt hem naar 't verre Oosten terugroept. Ach, wellicht be seffen die arme kleinen het nog niet, wat zy verloren hebben zie, een lachje op de blozende wangen en nog tranen in de oogen! Ja, kinderleed is ganw geheeld, kindertranen drogen spoedig; maar wie weet hoe vaak zij nog weenen zullen, zoo alleen in de koude, harde wereld! Zoo ver van hun warm, zonnig geboorteland, vau de koesterende liefde der ouders beroofd, eer zij die liefde nog recht begrepen. Maar niet alleen ouders en kinderen zijn het, die hier weenen zie eens, die bejaarde heer, die er uitziet als „Holland's wel varen" en met den roodzijden foulard, waarmeê hij zoo even lustig wuifde, nu zyn tranen afdroogt; en de jonge dame naast hem, die er zoo echt ladylike uitziet in haar eenvoudig zwart costuum en die den zakdoek voor 't gelaat houdt, en snikt, alsof haar het hart wilde breken! Natuurlijk hebt ge oom Dorus en Ju herkend in dit paar; nu, zij zijn het dan ook. „Julia, meidlief, dat is nu kinderachtig; kom, weg met de tranen, weg met uw zakdoek; en denk toch dat het voor haar, voor uw aller welzijn is! Kom, kind, huil niet meer, waartoe dient bet?" (En hy wischt nog eens zijne oude oogen af.) Laat ons nu gauw naar ons rijtuig omzien en maken, dat we den trein van tien uur halen; dan zijn we nog vóór koffiedrinken thuis en kunnen uw Ma alles vertellen en haar geruststellen omtrent onze kleine meid." Ju knikt van ja, maar de doek blijft nog steeds haar gezicht verbergen, en 't is maar goed ook, want schreien maakt haar vooral niet mooier. „Quel mystère, quel charme, qu'une larmel enz." is voor baar niet toepasselijk. Ze schreit niet licht, maar als ze 't doet, is het „voor goed"; en o, wat heeft ze heden geschreid! Haar wipneusje is alleronaangenaamst rood, en hare gewoonlyk zoo heldere, grijze oogen, zijn nu bepaald alles be halve mooi; hare frissche wangen zijn bleek, hare lippen vaal, haar zwaar haar, in haast opgemaakt, zit lang niet zoo onbe rispelijk stijf en strak als Ju 't gewoon is. Tegen een houten pijler geleund, snikt en jammert zij bijna overluid, en oom Dorus, ofschoon hij een praktisch man by uitnemendheid is, kan het niet aanzien. Hij legt zachtjes zijn arm om Julie'a schouders, en zoo komt haar hoofd terecht op zijn „duffel", en hij spreekt, zelve nog snikkende, al wil hij 't niet weten, zachte troostwoor den, en doet beloften van hulp cn bijstand, die hij, op een ander oogenblik, als zeer onvoorzichtig zou beschouwen. En dan, als Ju maar blyft huilen en snikken, neemt hy in verwarring zyn zijn ruwe daad ten uitvoer bracht, want van zulke onbehouden „grappen" is wel het begin, maar nooit het einde te zien. Datzelfde is met onze veelbesproken kerkelijke procedure die weldra haar eerste jaarfeest hoopt te vieren eigenlijk in nog veel grootere mate het geval. Toen den 4dcn Januari dezes jaars het rumoerige tooneel aan de kosterij der Nieuwe kerk voorviel, zullen slechts weinigen gedacht of' vermoed hebben, dat de zaak zulke ontzettende proportiën zou aannemen en van zoo langen duur zou worden. En wie weet op dit oogenblik te zeggen, tot welk eenc beslissing de gebeele beweging nog leiden zal? Zullen de geschorste Amsterdamsche predikanten, nadat hunne zaak alle mogelijke kerkelijke en rechterlijke instan- tièn doorloopen heeft, een eigen gemeente gaan vormen, ccn eigen kerk bouwen, een afzonderlijk kerkbestuur instellen Zullen we na de „Christelijke afgescheidenen" van 1835 nog de „Gere formeerde afgescheidenen" van 1886 krijgen? Ziedaar zoovele vragen, op welke het antwoord even gewaagd als moeilijk te geven "is, ja, op welke de leiders der beweging zei ven op dit oogenblik misschien het antwoord nog zouden moeten schuldig blijven. Dit wat de toekomst aangaat; voor het tegenwoordige beginnen we weêr leven in de brouwerij te krijgen, gelijk ik wel verwachtte na het einde der zomerruste van heeren predikanten en rechtsgeleerden. Als begin daarvan zijn de operaties tegen de bewoners der kosterijen hervat. De „weêrapannige" koster der Amstelkerk is door dc rechtbank veroordeeld om binnen tien dagen de kosterij te ontruimen (van welke uitspraak hij in hooger beroep kan komen) en zijn even weerspannige ambtsbroeder van de Westerkerk heeft mede bij deurwaarders-exploit aanzegging gekregen om op den 5den December zijn post neer te leggen en zijne woning te verlaten een mooi Sint-Nicolaascadeautje! of anders een paar weken later voor de Arrondissemcnts-rechtbank te verschijnen. Ook de kosters der andere kerken moeten derge lijke vriendelijk verrassende mededeelingen hebben thuis gekregen. Er komt dus weêr meerdere gisting. Intusschen valt het niet te miskennen, dat het des Zondags in „de lokalen," zooals de Bijbellezingen der geschorsten gemeenlijk genoemd worden, nog steeds even vol blijft, en zy nog altijd een grooten toeloop hebben. Dit laat zich echter zeer wel verklaren uit den geest van verzet tegen de gestelde machten, die heel deze beweging behecrscht en die ten allen tijde een krachtig werkende prikkel op de groote menigte is gebleken. Ook het onovertroffen spel van den grooten Possart blijft nog steeds een talrijk en bewonderend publiek trekken, natuurlyk gansch andere toehoorders en toeschouwers dun de zooeven ge noemden. Het Grand-Théatre iu de Amstelstraat, dat toch heel wat ruimte oplevert, is dikwyls te klein om de saamgestroomde menigte te bevatten. Men schijnt wel onverzadelijk van het genot, dat deze weêrgalooze kunstenaar zijn vereerders weet te bereiden. En die onverzadelijkheid laat zich zeer wel verklaren eigen rood zyden foulard en wischt de tranen af, die langs Ju's wangen rollen en dan weer de zijnen, dio als dauwdroppelen op den kraag van zijn jas vallen; en eindelijk, als hij zijn troost redenen heeft uitgeput, buigt hij zich over de troosteloozc Ju heen, kust haar voorhoofd, wangen, kin en zelfs den kraag van haar mantel, haar handschoen en waarschijnlijk zou hij haar hoed ook kussen, als Ju door die bewijzen van hartelyke deel neming niet uit hare diepe droefenis gewekt ware. „Laat ons gaan, Oom," zegt ze, en legt haar arm in den zijnen, door welke beweging oom zijn anderen arm van hare schouders moet wegnemen, hetgeen by doet met een diepen zucht kassian, misschien vond hij 't wel aardig, zoo als trooster van een knap jong meisje op te treden. „Laat ons gaan oom," her haalde Ju. Eu zij gingen naar de plaats waar zij de vigelante, die hen gebracht had, hadden achtergelatenmaar, hoe zij ook zochten, die vigelante was nergens te vinden! En geen andere ook! Wel, wel, dat was nu eene mooie perkara l Wie had er lust, om met dit natte, kille weer dat heele eind naar stad te loopen Oom Dorus niet, hoor. Toen hij zich dus wel overtuigd had, dat zijn rijtuig verdwenen en er voor geld noch goede woorden een ander tc krijgen was, toen men hem bovendien zeide, dat er over een paar minuten een stoombootje zou afvareu naar het Damrak, en dat hij, als hij spoed maakte, daarop nog wel plaats zou vinden, besloot hij dan maar om van die gelegenheid gebruik te maken. De oude heer had wel niet veel idéé om dit tochtje te doen, dat hem al te frisch voorkwam by zulk weer, maar wandelen, en dat met Julie, die wel reeds bedaarder was, maar achter haar voile toch voortdurend schreide, dat stond hem ook niet aan. En Ju zng zoo bleek, die arme meid; ze zou 't ook niet uithouden, vooral niet met het oog op den tocht per spoor naar den Haag. Bovendien, zij zouden te laat komen voor den trein van tien uur en zooveel minuten als zij te voet gingen, want oom Dorus's zwaarlijvigheid veroorloofde hem niet, zeer vlug te loopen. Naar het stoombootje dusmen wees hem den weg en binnen een paar minuten was Ju in 't duffe, benauwde salonnetje ge zeten, zij nog steeds wecnende, oom nog steeds troostende. En Ju was niet de eenige hier, die tranen stortte, want er waren verscheidene andere menschen, die van passagiers der groote Suezboot Prins Hendrik afscheid hadden genomen; daar waren weer het oude echtpaar en de weduwe, die beiden eene dochter uitgeleide hadden gedaan, ook do weesjes, en een groepje jonge dames, die eene zuster, welke als gouvernante vertrok, vaarwel hadden gezegd; daar wasmaar neen; niet meer opgenoemd; 't zij genoeg te zeggen, dat al die menschen meer of minder diep bedroefd waren, en aan hun gevoel, ieder op zyne wijze, lucht gaven meestal echter door tranen. Lang geen opwekkend tooneel, voorwaar, en vooral niet geschikt om ooms woorden kracht bij te zetten. Schreien zoowel als lachen is aanstekelijk, en toen Ju, door oom in het beste, tochtvrije hoekje geïn stalleerd, hij als een levend tochtscherm naast haar opzag en al die droefenis aanschouwde, toen barstte zij op nieuw in tranen uit, terwijl 't scheen, alsof er nimmer een eind zou komen aan dat weenen. (Vervolg op pag. 2.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1