en hooi altegader huizen onder hetzelfde vierkante, steile
dak zoolang de koebeesten dit voorrecht genieten, wèl
te verstaan. In de zomer zou hij die allen zien huppelen
in de wei.
Zuivelbereiding in Noordholland heet kaasmakerij, geen
botervervaardiging. In deze provincie hebben al de kazen
den kleinen ronden vorm en de gele of karmozijnen kleur,
waaraan wij ze zoo wel herkennen in de Engelsche win
kels. Noordholland teert op kaas, in eiken zin des woords.
Iedereen eet er kaas, versch of belegen, geraspt of in
dunne sneedjes, gekruid of zoetemelks, maar dan gelascht
tusschen beboterde lagen wit- of roggebrood. Geen Noord-
hollandsclie maaltijd is volledig zonder kaas. Elkeen heeft in
Noordholland belang bij eene kaasmakerij, een kaaspakhuis
of kaasverkoop. Moet men de waarheid spreken, dan ont
waart ons reukorgaan eene kaaslucht, werwaarts men zijn
schreden wenden moge.
„De geavanceerden in Nederland klagen, dat de Hol-
landsche boer niet met zijnen tijd meegaat, maar voortboert
in denzelfden trant als zijn vader en grootvader, zonder
rekening te houden met de gewijzigde levensomstandigheden."
De schrijver kan dit niet ontkennendoch hij duidt het den
Hollandschen boer niet ten kwade. Den „toevalligen op
merker," zegt hij, „is het onmogelijk, leedwezen er over
te gevoelen, dat Hollandsche kaas nu nog ongeveer gemaakt
wordt als honderd jaren geleden."
Hij geeft ons dan eene beschrijving van het Noordhol-
landsche kaasmaken, aan de hand der „kindlufaced Dutch
peasants," wier alpha en omega zich in de kaas oplost.
Het is moeielijk, verklaart onze vriend (of is het eene
vriendin?), een aardiger schouwspel te bedenken, dan een
Noordhollandsch kaashuis. De ledige koestallen zijn zóó
proper als schrobben en boenen ze maken kunnen, en zij
hebben allerlei aardige versierselen, terwijl de plaats, waar
des winters de kalveren huizen, nu tot huiskamer gepro
moveerd en ingericht is. Hier vindt men de boerin in
haar element, met hare klompen, hare ruige jurk en
katoenen jak, maar ook met een snoer kralen, dik als
hazelnoten, om den hals, samengehouden door een haak in
diamanten gezet eenmaal wellicht het eigendom harer
grootmoeder terwijl onder de kanten muts de gouden
en diamanten hoofdsieraden te voorschijn blinken.
„Zelfs eene Hollandsche kaas," meent de schrijver, „wordt
schilderachtig in zulk eene omgeving."
In zijne bijzonderheden betreffende het kaasmaken zal ik
hem niet volgen, maar enkel zijne opmerking aanstippen,
dat de Noordhollandsclie boer nog steeds de voorkeur geeft
aan kleine ronde kaasjes.
Ongetwijfeld zijn die gemakkelijker te hanteeren dan
groote, doch daarentegen gaat er in kleine kazen meer aan
korst verloren. „Hollanders komen evenwel deze moeie-
lijlcheid te boven, door de korst eenvoudig op te peuzelen.
Ten hunnent wordt de kaas in dunne lagen gesneden en
dientengevolge valt de korst bij hen minder in het oog
dan bij de brokken, waarin wij Engelschen de kaas ver
hakken."
Ten slotte geeft E. A. B. eene beschrijving van de kaas
markt te Alkmaar, waaraan ik het volgende wil ontleenen:
„Midden op de marktplaats staande te Alkmaar, het
middelpunt der kaasregionen, alwaar jaarlijks vele duizenden
ton verkocht worden, zagen wij dat de meeste kazen glad
en glanzend waren; slechts hier en daar lag er eene hoop
ter aarde, of eene lading op weg naar de weegschaal,
waarvan de kaasjes dof waren en geen antwoord gaven op
de blanke zonnestralen of de vroolijke, bonte menigte
rondom. Na eenig vragen, vonden wij de reden hiervan
uit. Aan de hoopen doffe kaasjes kleefden geschiedenissen,
even somber en treurig als zij zelve. De glanzende worden
gepolijst met een doek in zoete olie gedoopt. Zeer versche
kaas kan echter niet geolied worden, omdat de korst niet
hard en dik genoeg is. Wanneer een boer dringend be
hoefte heeft aan klinkende munt en bij geen mogelijkheid
den volgenden marktdag kan afwachten, ten einde zijne
kaas ouder gewoonte te polijsten, dan ziet hij zich genood
zaakt bij eenen doffen kaasheuvel te blijven staan. Voor
zijne buren en kennissen is dat een welsprekende barometer,
en zijn doffe hoop kazen verraadt hun den toestand zijner
geldmiddelen beter dan een krantenartikeltje zou doen.
Hier en daar ontwaart men ook gebarsten kazen en geel
en wit gespikkelde korsten. Al dezulke behooren veelal
den kleinen boeren toe, die hun half dozijn kazen in eene
mand ter markt dragen, en vormen niet het kaasbezit der
genen, die eenige honderden tegelijk aanvoeren in eene
schuit. Zij zouden al lang te gronde zijn gegaan, hadden
zij zulke kaasmaaksters in hunne vrouwen gehad als het
barsten en de spikkels aanduiden. Maar iedereen kan
somwijlen schipbreuk lijden. De voorname boeren ver-
toonen echter hunne ongelukken niet ter markt. Zij houden
de mislukte kaasjes afgezonderd en verkoopen die voor
weinig geld aan hunne huurlieden ten eigen gebruike. Kaas
is misschien dragelijk of zelfs uitmuntend voor dadelijk
verbruik, zonder daarom geschikt te zijn ter verzending
naar buiten. Men komt immers van heinde en ver naar
het eigenaardige Hollandsche stedeke Alkmaar en des
Vrijdags, tusschen tienen en éénen,, is het ten eenenmale
onvereenigbaar met onze vastgewortelde begrippen nopens
de „doode steden der Zuiderzee
Men schrijft ons van Texel, dd. 15 dezer:
„Bij de herstemming op 14 dezer voor een hoofd-ingeland
voor het Waterschap „de dertig Gemeenschappelijke Polders
op Texel" zijn uitgebracht 345 stemmen; 199 daarvan
bekwam de heer S. J. Keijser en 146 de heer C. M.
Veeger, zoodat eerstgenoemde is gekozen."
f Men schrijft ons van Texel, dd. 16 dezer:
„Aan het strand alhier zijn tal van ledige fusten aange
spoeld. Aangezien er onder deze fusten eene menigte
haringvaten zijn, vreest men, dat in een der laatste
stormen een of ander visschersvaartuig moet vergaan zijn.
Er zijn ruim vijftig vaten geborgen."
Men schrijft ons uit Schagen, dd. 15 dezer:
„Muzikale en letterkundige voordrachten, te geven in
„het lokaal van den heer C. Kos Pz. te Schagen, op Dinsdag
„14 December 1886, des avonds ten half acht, met wel
willende medewerking van mej. J. C. A. Groneraan, uit
„Zutphen (piano)den heer Henri F. Roberts Brandts Buijs,
„uit Amsterdam (piano); den heer E. Barnstein, uit Am
sterdam (zang); benevens de heeren J. L. T. Groneman,
„W. F. en J. A. Kaan, leden der Rederijkerskamer
„Philotechnie," te Wieringerwaard;" ziedaar de onopge
smukte annonce, die, als ter bevestiging der waarheid van
het spreekwoord, dat goede wijn geen krans behoeft, een
even talrijk als uitgelezen publiek, van heinde en verre
mag ik zeggen, in het lokaal, bovenvermeld, had doen
bijeenkomen. En 't mag gezegd worden, het kunstgenot,
ddiir aangeboden, kan rijkelijk opwegen tegen het minder
aangename van een nachtelijken rit van eenige uren. Voor
mij ten minste was het eenvoudig een voorrechtSchimmels
dramatische schets„Graaf Struënsee," te zien opvoeren,
gelijk dit hier geschiedde; Struënsee: (de heer T.) zeer
verdienstelijk Adam Struënsee, 's graven vader, (de heer
Groneman) meesterlijk, en generaal Koller (de heer J. A.
Kaan) dit tweetal waardig ter zijde staande. Hier kwamen
de vele schoonheden van Schimmels werk meestal volkomen
tot hun recht, en kon het aangrijpende van den toestand
eerst goed worden gevoeld. Die burgerzoon, door energie
en geestesgaven opgeklommen tot alvermogend Deensch
Minister, daarna in ongeoorloofde verstandhouding met
's Konings gemalin, vervolgens door den adel ten val
gebracht, ter dood veroordeeld, en toen (het moment der
handeling) in de gevangenis door zijn grijzen vader, den
eenvoudigen dorpspredikant bezocht, verdeemoedigd en ter
dood voorbereid, 't werd alles voorgesteld en voorgedragen
op eene wijze, die niets dan lof verdient, en getuigde met
welk eene zorg deze opvoering was voorbereid.
Dit laatste kan in niet mindere mate worden gezegd
van het declamatorium „het lied van de Klok," gedicht
van Schiller, vertaald door onzen Ten Kate, muziek van
Carl StÖr, voorgedragen door den heer Groneman, terwijl
de begeleiding, die bleek in uitstekende handen te zijn,
was toevertrouwd aan mej. Groneman en den heer Brandts
Buijs, die daarvoor beschikten over eene voor deze gelegen
heid van Amsterdam naar hier overgebrachte vleugel piano.
Had de heer G. niet reeds lang, in zake letterkundige
voordrachten, zijne sporen verdiend, hij zou, alleen voor de
wijze waarop hij, in een voor hem geheel nieuw genre,
ons dit lied te genieten gaf, volle aanspraak op den ridder
slag mogen maken. Alle nuances en zij zijn in dit
gedicht, waarin aan het gieten der klok tal van beschou
wingen over het menschelijk leven, van de wieg tot aan
het graf worden vastgeknoopt, vele werden voortreffelijk
weergegeven; hetzij de spreker ons het geluk der eerste
liefde, het sterven der diepbetreurde gade en moeder, het
ijselijke van den brand, of het verschrikkelijke van een
oproer schilderde, 't was alles even schoon, 't werd blijk
baar alles door hem even diep gevoeld.
Hadden wij dus, wat betreft het letterkundig gedeelte,
ruime stof tot loven, niet minder was dit het geval, wat
het muzikale gedeelte van het programma betreft.
De heer Brandts Buijs deed zich, in eene fantasie sonate
en Hongaarsche mazurka's van eigen compositie als een
voortreffelijk pianist kennen, en wat wij van mej. Groneman
mochten hooren, deed ons cor.cludeeren, dat zij,oud-élève van
den heer B., haren meester volkomen waardig is. Jammer
dat zij, door omstandigheden onafhankelijk van haren wil,
ons niet het nummer kon doen hooren, voor haar op het
programma vermeld; het is voor ons ontwijfelbaar een
beteekenend verlies geweest.
En nu de heer Barnstein? Al moge zijne opvatting, in
zake voordracht van enkele nummers, niet onvoorwaardelijk
de mijne zijn, 't neemt niet weg, dat hij naar mijn bescheiden
oordeel een uitmuntend zanger is, begaafd met een schoon
orgaan; hij heeft dan ook aan den bijval, die hem in niet
minder ruime mate dan de overige opgetredenen ten deel
viel, kunnen merken dat ik met mijne meening, omtrent
zijne bekwaamheden, niet alleen sta; „Mignon," „LaFavo-
rite," „Ik zing het lied der jeugd" en „de Kabouterman
netjes," zullen ons evenmin spoedig uit het geheugen gaan,
als al het overige, wat wij in den avond van 14 dezer
mochten hooren.
Dat wij dat alles mochten genieten, is het gevolg van
het door den heer Groneman voor deze soiree genomen
initiatief. Ik zal ongetwijfeld veler tolk zijn, wanneer ik
den heer G. daarvoor openlijk dank zeg.
Uit Hoogkarspel komt het treurig bericht van het
overlijden van den heer K. De Jong, oud-lid der Tweede
Kamer, burgemeester dier gemeente.
De heer De Jong 'was geboren in 1815 en overleed
juist op zijn 71 sten verjaardag.
Om zijn eerlijk en rond karakter, niet minder dan om
zijn gezond oordeel en zijn helder verstand, stond de over
ledene in hoog aanzien. In velerlei betrekkingen heeft hij
de openbare belangen met zorg en toewijding gediend. In
de Kamer, waar hij zitting had voor Hoorn, werd aan
zijne adviezen groote waarde gehecht.
De machinisten der Kon. Ned. Marine ontvingen in
1885 op hun verzoek om lotsverbetering ten antwoord,
dat het request in te algemeene termen was vervat, om in
overweging genomen te kunnen worden; dat echter hun
belangen niet uit het oog zouden verloren worden
Thans antwoordt de Minister o. m.: „Deze wijze van
petitionneeren heeft vooral met het oog op de bereids in
September 1885 door mij gedane toezegging, om het belang
van het korps machinisten niet uit het oog te verliezen,
op mij een zeer onaangenamen indruk gemaakt, daar toch
het aanhoudend gezamenlijk terugkomen op hetzelfde onder
werp een geest van ontevredenheid ademt met toestanden,
waarmede men bij de beroepskeuze vooraf bekend was of
althans kon zijntoestanden, die bovendien gaandeweg
voor elk der requestranten, sedert zijne indiensttreding bij
de zeemacht, belangrijk in zijn voordeel zijn gewijzigd.
Met betrekking tot de hierboven aangegeven punten wensch
ik geen andere toezegging te doen, dan dat zij zullen worden
overwogen met al den ernst, dien de behartiging niet
alleen van het belang der machinisten maar vooral ook
van 's lands belang in het algemeen vordert."
Gisterennamiddag is een vreeselijke brand uitge
broken in de zadelmakerij der Centraal-Spoorweg-Maat-
schappij te Utrecht, waardoor zoowel die werkplaats als de
wagenmakerij, de schilderswinkel en de bureaux een prooi
der vlammen zijn geworden. Ook de belendende perceelen
hebben schade geleden en twee mannen werden zóó ernstig
gewond, dat zij naar het Ziekenhuis moesten worden over
gebracht.
Naar men meldt is aan den heer Ch. Philbert,
Fransch consul te Rotterdam, de onderscheiding te beurt
gevallen, bij decreet van den President der Fransche
Republiek te worden bevorderd tot consul-generaal. De
heer Philbert zal de functie van consul te Amsterdam
blijven vervullen.
Jl. Maandag avond is onder Biervliet (Zeeland) brand
ontstaan in eene groote boerenhofstede. Zij is geheel ver
nield, terwijl 24 koeien en 15 paarden in de vlammen zijn
omgekomen.
Door de Arrondissements-rechtbank te Arnhem ia
jl. Dinsdag uitspraak gedaan in zake M. v. D., sigaren
fabrikant te Wageningen, wiens fabriek op 30 October
1885 door brand werd vernield. De rechtbank veroordeelde
den beklaagde, wegens oplichting door bedriegelijke middelen
(het te veel ontvangen van een belangrijk bedrag van de
Brandassurantie-Maatschappij), tot 8 maanden gevangenis
straf, 50 cents boete, subsidiair 1 dag gevangenisstraf, en
in de kosten.
Te Zetten is een kindje van een jaar gestikt in een
stuk van een gekookten aardappel, dien de moeder het
gegeven had.
Door den Gemeenteraad van Haskerland is, naar
gemeld wordt, tot opheffing van het Armbestuur besloten....
omdat er geen armen zijn.
Als een bijzonderheid wordt "gemeld dat een varken
van den landbouwer T. Fikse Bz., te Kamperveen, in negen
malen 140 jongen heeft geworpen, alleen 17 de laatste
maal.
Buitenland.
Uit Weenen verneemt de Times, dat Prins Ferdinand
van Saksen-Coburg de Bulgaarsche deputatie, die hem de
Bulgaarsche kroon komt aanbieden, ontvangen heeft. De
Prins zeide, dat hij den Keizer van Oostenrijk moest raad
plegen. Hij geloofde, dat deze en ook de Czaar zijne
candidatuur wel zouden goedkeuren.
Bidel, de bekende dierentemmer, moet zijn beroep
opgeven. Hij lijdt aan verlamming.
Het Parijsche Hippodróme is thans te Londen met
400 kunstenmakers en helpers, 300 paarden, olifanten,
herten enz., 100 muzikanten en eene menigte prachtig
vergulde wagens. Zij hebben den overtocht in twee afzon
derlijke booten gedaan en vijf extra-treinen hebben hen
verder naar Londen gebracht.
Mag eene vrouw zich in het publiek begeven in
mannenkleêren?
Deze vraag had de Rechtbank te Dantzig in den loop der
vorige week te beantwoorden. Eene jonge weduwe van
goede familie, die zich van tijd tot tijd in het openbaar
als man gekleed vertoonde, was door den kantonrechter
wegens „openbare schennis der eerbaarheid" tot 30 mark
boete veroordeeld.
Zij eischte nu voor de Rechtbank, waar zij in mannen-
kleeding haar eigen zaak kwam verdedigen, vernietiging
van het vonnis; zij vertelde, dat ze reeds als kind in
jongenskleêren placht te loopen en dat de mannenkleêren
haar veel aangenamer waren, vooral in hare tegenwoordige
betrekking van kantoorbediende.
De Rechtbank vond in het nette kostuum, dat de jonge
dame droeg, niets onvoegzaams, vernietigde het vonnis van
den kantonrechter en sprak de mannelijke schoone vrij.
BOEKAANKONDIGING~
WAARHEID BOVENAL! Naar het Hoogduitsch
van Stéfanie Keyser. Vertaling van Hermina.
Schiedam, H. A. M. Roelants, 1886. Met
portret en fac-similé der schrijfster.
In Stéfanie Keyser, wier letterkundige arbeid tot dusver
nog niet bij het lezend Nederland werd ingeleid, bezitten
onze Duitsche geburen een jonge auteur van hoogst merk
waardig talent. Vooreerst omdat zij haar taak oneindig
breeder en met meer gezond realisme opvat dan met
eerbied gesproken de Polko's, de Marlitta, de Heim-
burgs, de Werners, und so weiter. „Ik kwam tot de
erkentenis," zegt juffrouw Keyser, van den drang spre
kende die haar tot schrijven droef, „dat schrijven en
fantaseeren slechts bijzaak is en dat het einddoel van elk
menschenleven ddArin bestaat, de eeuwige waarheid in de
zich steeds afwisselende verschijnselen te zoeken. Dat doet
de componist, als hij alle dissonanten in harmoniën oplost
dat doet de auteur, als hij de conflicten beschrijft, die in
het leven voorkomen, en de oplossing daarvan zoekt vol
gens de hoogste zedewet." Dat is haar stelsel van opvatten
en weergeven. Haar genie schept de gedachtenhaar
talent schikt en regelt ze, en geeft er vorm en wezen aan.
Maar bovenal is haar talent merkwaardig om de bezieling
waardoor het geleid wordt, om de vrije, losse manier
waarop het zijn onderwerp weet te behandelen, misschien
nog het meest om den gloed en de kracht, die 't op schier
iedere bladzijde in het geschreven woord weet te leggen.
En welk een karakterteekeningl Sober, kort, hier en
daar schetsmatig zelfs, maar met een juistheid in de hoofd
trekken, met een krachtigen toets in de details, die u
terstond doet beseffen, dat het ontleedmes hier door een
meesterhand gevoerd wordt. Van intrigue is bijna geen
sprake, maar het hart van hare personen slaat Stéfanie
Keyser voor u open als een duidelijk leesbaar boek, waarin
zij u met een enkele vingerwijzing het belangrijkste- aan
toont. Toch is wat de titel wellicht zou doen ver
moeden toch is „Wnarlicid bovenal 1" geen tendenz-
roman, en vooral geen Nuts-lezing, geen zedekundige
voordracht. De misschien ietwat geantigueerde vlag dekt
een heerlijke lading, die met een nimmer mistastende hand
uit ons volle, moderne menschenleven gegrepen is. Menig
juweel van het zuiverste water schittert u hier toe met
een glans, dien een romancière van grooter naam zich tot
een eer zou kunnen rekenen.
Welk een karakterteekening geeft Stéfanie Keyser te
genieten, zoo in de hoofdpersonen als in de nevenfiguren
Zie dien baron Roman van Gehren, worstelend met „eeuwige
geldzorgen," maar het hart nog vol adellijken trots, als
hij tot de overtuiging komt, dat alleen een rijke vrouw
hem afdoende redding kan brengen. Eenmaal tot die
overtuiging gekomen, stelt hij met cynische kalmte de hoop
te leur van een schoon, maar ijdel en onbeteekenend
meisje, dat hij vroeger bij wijze van tijdverdrijf het hof
gemaakt heeft, en richt hij al zijn diplomatisch talent op
de schatrijke Asta, de zuster van den jongen bankier
Detlev Löwenstern, gekerstende kinderen van Joodsche
ouders. Hare hand moet hem ontrukken aan de ellenden
van een leven met vijftienhonderd gulden inkomen 's jaars.
Haar acht hij de vrouw, die hem van de knagende zorg
voor het dagelijksch brood zal ontheffen en hem het on
bekommerde leven verschaffen zal, waarnaar het verlangen
hem is aangeboren. Detlev en Asta, ze waren niet rijk
in de gewone beteekenis van dat woord, maar door de
gansche beschaafde wereld om hun rijkdom bekend. Als
de Rothschilds dus, die de schrijfster, zonder ze te noemen,
blijkbaar, op het oog heeft gehad. Yan dien kant nu
wacht de rechter-plaatsvervanger baron van Gohren zijn
heilzon.