EN HELDERSCHË NIE1JWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1886. N°.152. Jaargang 44. Zondag 19 December. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Brieven uit de hoofdstad. 33) EEN LIEF BL0NDINETJE. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën.- Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. 16 December. Storm overal, in de natuur en onder de menschbeid, beiden even onverkwikkelijk en even nadeelig in de ge volgen. De storm, die om ons henen door het luchtruim vaart, brengt schade toe aan gebouwen en plantsoenen, slingert schepen in den afgrond en verwoest ter zee en te land tal van kostbare menschenlevens. En den storm van anderen aard, de strijd over meeningen en begrippen, die de menschen verdeelt en verbittert, die veler prestige en reputatie benadeelt en afbreekt, die door iederen onpar- tijdigen beoordeelaar ten zeerste wordt betreurd, kan vaak met gelijke hevigheid woeden. Alsof wij aan de kerkelijke stormvlagen, die nu reeds sedert bet gansche jaar over ons zijn losgebroken, nog geen leeds genoeg hadden, is er nu weder op ander terrein een pijnlijke en netelige verwikkeling ontstaan. Ik heb hier gelijk mijn scherpzinnige lezer wel reeds vermoed zal hebben! het oog op den storm van verontwaardiging, dezer dagen van onderscheidene kanten opgestoken tegen een der Amsterdamscbe Kamerleden, den procureur-gene raal mr. Kist, naar aanleiding van het door hem gespro kene in de zitting der Tweede Kamer van 6 December over de organisatie onzer gemeentelijke politie. De post van Commissaris van politie in de vijfde sectie, vroeger door den beleidvollen en in zijne sectie algemeen geachten Commissaris Steenbergen bekleed, is sedert de maand Mei vacant en zal, op voorstel van onzen burgemeester als hoofd der gemeente-politie, niet weder vervuld worden. Tegen dat voornemen meende de heer Kist, naar veler inzien terecht, te moeten protesteeren. Een bekwamen, vertrouwbaren Commissaris van politie achtte hij in die drukbevolkte, lastige en nog al eens woelige wijken bepaald onmisbaar, en daarom drong hij opspoedige vervulling van den openstaanden post aan. En om dien aandrang te motiveeren, wees hij er op, dat gedurende het betreurenswaardige palingoproer, waarbij niet minder dan 70 politie-agenten gewond werden, het gemis van eene goede, doortastende leiding zich merkbaar Door Mevr. M. C. FRANK. Zij las; och, hoe stijf en vervelend stonden die letters op 't fijne papier! En hoe gemaakt en gezocht was dio stijl! Zij dacht aan den schrijver van dien brief; ja, die was al vry wel hetzelfde; by hem ook vond men stijve, Engclschcarrogance, met de gemaaktheid van een modeheertje en den aanmatigenden toon van een halfbeschaafde, die tot eiken prys voor élégant, beschaafd en «homme du monde" wil doorgaan. «He! onuitstaanbaar," dacht Dory; 't is zijn geluk, dat ik nü weet, dat hy de oudste, ik meen een eenig zoon is. Want Frit8 kan niet geteld worden, nü. Och, och, wat kost dat lieve geld toch duur! Zoo'n nil als die jongen toch is! Zoo trotsch op papa's rijkdom.... Enfin, 't leidt er nu eenmaal toe, en 't zal niet gezegd worden, dat «X-, Dory Darling, hier een vol jaar geweest ben zonder succes. Maar o, als hij niet hij was! Eerlijk bekennen dat geen van allen behalve Otto, die ezel! in de schaduw kunnen staan van dien armen Charles. Ach, God, waarom zijn we ook beiden zoo arm als de mieren? Was hy in de plaats van Frita geweesL.. dan zou 'k me nog eens bedacht hebben! Of in de plaats van Willy, dat verwaande, pedante monster, dat mij nu «zoo boven alles adoreert en alles zal braveer»alles wil ignoreeren, zoo 'k hem"... «bah, wat 'n uilskuikenhoe beleedigend is die brief eigenlijk En met plotsclingen toorn scheurt zij Willy's lang doordachten épistel in de vereischte driehoekige stokken, rolt er haar fraai blond haar in, en mompelt weêr: «Neen, als er één verstand bad van aardige, lieve minnebrieven, die u het hart nog eens deden popelen, dan was hij het, Charles. Waar of hy nü is! Kassian, mijn arme Charley; zyn brieven zon ik nooit... ik heb ze nog allen... Ja, oom heeft goed praten, dat ik alleen om rijkdom geef en ydel ben! 'k Zon hém wel eens willen zien als hy een mooi meisje en doodarm was! 't Is lang niet alles, mooi en arm te zyn; ja, was ik dwaas genoeg geweest alleen naar mijn hart te luisteren maar dat zou onzin zynEn, zelfs al had ik hem nog zoo lief, je me connais, allez ik zou met Charles niet gelukkig geweest zijn in armoede. En dan zou 'k dien sinjo nemen met een «matig fortuintje" zei oom zoo niet en mij getroosten myn heele leven te vcge- teeren op een der buitenbezittingen! Zou oom soms denken dat ik gek ben? Ieder moet woekeren met de hem toever trouwde talenten. Ik heb geen ander talent dan dit..." En ze buigt glimlachend het hoofd naar 't lieve beeld, dat de spiegel weêrkaatst. «O, als Ju dat alles eens hoort! Nu, als 't doorgaat met dien uil, Willy, dan, 'k heet geen Dory meer als ik 't haar dan niet verteld heb, eer dit jaar om is. Een huwelijksreisje naar Europa Goddelijk als hij er maar niet bij 'hoefde te zijn. Maar enfin, dat is le revers de la médaille; en als ik Charles maar nimmer weêr ontmoet! Och, och, Charltje! O, kon ik Ju maar alles vertellenZe is nu misschien al de bruid, kassian, de bruid of de vrouw vau dien naren, ouden... Hé, als zy eens een huwc- ly kareis jo naar Java deed! 'k Heb 't haar geraden in myn laatsten, maar die komt waarschijnlijk te laat. Boel daar gaat «uw aanbiddende W." voor de laatste krul! Hy moest het eens weten, dat arrogante mirakel! Hé, wat is 't hier koud! Zóé, myn avondgemopper is ten einde, ten minste ik heb slaap en ben koud en, en... ik wou dat Ju hier was! O, Ju, Ju, als je eens wist.... hoe heel anders dan toen we samen baden,'s avonds!" «La, la geen waterlanders! Deugt niet voor de oogen. Ik had doen gevoelen: te 4 uur was de politie gewaarschuwd, doch eerst drie uur later kwam er een commissaris op het terrein, nadat er reeds zwaar gevochten was. Ware de handhaving der gestoorde orde geschied onder het toe zicht en de leiding van een zaakkundig man als de vroegere commissaris Van Steenbergen, die èn met de buurt tot in haar kleinste hoeken en gaten, èn met de daar wonende geringe bevolking bekend en vertrouwd was, dan vermoedde de heer Kist dat het oproer misschien voorkomen en stellig in de geboorte gesmoord zou zijn geworden. Dat de zaak znlke groote en bloedige proportiën had kunnen aannemen, weet hij das voor een goed deel aan de onvoldoende organisatie der politie. Liet men nu den bewusten gewichtigen post onvervuld, dan zou die gebrekkige organisatie er niet beter op worden, meende hij. Vandaar zijn aandrang tot be noeming van een nieuwen titularis. Men heeft den heer Kist die critische beschouwing onzer politie zeer kwalijk genomen en hij is er van verschillende kanten hard over gevallen. Zelfs heeft men hem onbe wimpeld te verstaan gegeven, dat het na die rede zaak voor hem was om öf af te treden als lid der Tweede Kamer, öf zijne waardigheid als procureur-generaal neder te leggen. Want daar zit de knoop. De heer Kist bekleedt als procureur-generaal bij het Gerechtshof te Amsterdam tevens de functie van directeur der Rijkspolitie in de provincie Noordholland, en nu is het hier en ook wel buiten de hoofdstad een publiek geheim, dat de gewensebte verstandhouding en samenwerking tusschen de autoriteiten der Rijks- en die der gemeente-politie zeer veel te wenschen overlaat. Het lag dus voor de hand, dat men de geïncrimineerde woorden opvatte als eene kwaadwillige en boosaardige poging van het Hoofd der Rijkspolitie om den burge meester van Amsterdam als hoofd der gemeente-politie eens «een hak te zetten." Doch uit welk oogpunt ik deze geruchtmakende zaak ook bekijk, komt het mij totaal onaannemelijk voor, dat een rechterlijk ambtenaar van zoo gewichtige positie als door den heer Mr. Kist bekleed wordt, op zoo verregaande wijze misbruik zou hebben willen maken van zijn Kamerzetel. Vooral daürom ben immers gevoelloos, zonder hart, ijdel, en wat niet al, dat slecht is? O, oom Karei! O, Ju, o, Charles en o, allen die over mij te klagen hebt en mij veroordeelt! Wist jelui maar, hoe 't is, zoo'n hekel te hebben aan de armoe en zoo mooi te zyn, dat je in allerlei verzoeking komt! Hemel! nu word ik ook nog aandoenlijk; neen, 't is al te gek.... Wacht maar allen, als ik mijn doel bereik; als ik ryk wordt...." Zoo eindigen Dory's avondgepeinzen op den eersten dag harer ballingschap, die overigens niet lang duren zoude, want oom had zyn zoon Frits wel is waar niet alles gezegd, daartoe bad hij den moed niet; hij had den jonkman te liet om hem zoo ineens alle hoop te ontnemenmaar hij had hem ernstig onderhanden genomen en hem laten beloven, op zijn eerewoord, in een maand of drie niet «beneden" te komen, en dan zou men zien! En Frits had bet beloofd, rekenende op de trouw zyner geliefde, en Papa dacht: «baart de tijd al geen rozen, licht brengt hy in drie maanden een anderen pretendent voor die meiden dan tal ze hem trouwen, zoo waar als ik Ridders ben!" Inmiddels hadden Dory en tante bet stil in 't kleine landhuis, dat tamelijk ver van de hoofdplaats Buitenzorg, aan een ryweg gelegen was. Mevrouw verdreef zich den tijd met het eigen handig bereiden van inlandsche zuren en gebakjes; als ze dat niet deed, besteedde zy menig uur aan extra dutjes op den breeden, zochten divan harer slaapkamer, en scheen zich uitstekend wel te kunnen schikken in dit stille landleven. Dory vond het moeielijker de lange dagen te vullen; wel is waar bracht zij vele uren door met hare correspondentie, die naar zij zeide, in den laatsten tijd zeer verwaarloosd was, zoodat de straf, die oom haar opgelegd had, niet op geschikter tijdstip had kunnen komen. Nu zouden alle vrienden en kennissen in Holland en Indie weer eens verblyd worden door berichten, en nu kon zy ook, als tante het ten minste goedvond, zich wat oefenen in 't rijden; er was een bejaard, mak en goed ge dresseerd paard op stal; mocht ze dat gebruiken? Dan kon Assim, de «vertrouwde" jongen, die hen van Batavia verge zeld had, haar wel wat terecht wijzen en op hare tochtjes verge zellen. «Kassian; dat is Carolientjes paard geweest, die oude Rosanna," zeide tante weemoedig. «Papa heeft het goede dier op stal gezet, en wilde niet, dat de jongens het zouden beryden.... het moet tot zyn dood toe hier verzorgd worden...." «Maar, mag ik het niet berijden?" vroeg Dory pruilend. «Och, tante, het is hier toch al rodelijk vervelend, vooral nu we geen visites gaan afleggen noch ontvangenen een ritje 's morgens vroeg zou toch eenige afleiding geven.... «Nu, nu, kindlief, ik heb immers niet gezegd, dat het niet mag! oom za! er wel niets tegen hebben; en, en... 't is ook waar, dat het hier wat stil is voor maar 't zal niet lang duren; ik maak geen visites, juist omdat wy waarschijnlijk zoo spoedig terugkeeren naar Batavia, dat we daartoe den tyd niet zouden hebben. Maar je moogt gerust Rosanna beryden; met dat dier zul je geen ongeluk krygen...." En zoo kwam het, dat Dory eiken morgen een ritje deed, nu hier- dan daarheen; nu eens bezocht zy de Groote Passar, dan weer de Batoe Toelis waar zooveel steenen souvenirs van 't ver- blyf van den beroemden Mohammedaanschen profeet vertoond worden. Ook plaatste zij hare voetjes op den steen, die den (zeer onduidelijken) indruk van een menschelyke voetzool draagt en wensebte er bij maar neen, we zullen niet verklappen, wat ze er bij wensebte. Dan ging ze eiken morgen naar 't postkantoor om brieven te brengen of af te halen, als die er waren; dat is, zij zond den ouden Assim er om, nam in ont- onaannemelijk, omdat het niet te loochenen valt, dat cr voor zijne waarschuwing alleszins aanleiding bestaat. Dat de organisatie der politie te wenschen overlaat, is een algemeen erkend feit; en in dien toestand een zoo belang rijken post als het commissariaat in een onzer volkrijkste sectiën onvervuld te laten, mag inderdaad onvoorzichtig, zoo niet onverantwoordelijk heeten. En daarbij is er ook bij de behandeling der palingprocessen wel het een en ander aan het licht gekomen, dat den nadenkenden lezer de vraag op de lippen bracht, of met eenige meerdere tact en «zee manschap" de spanning wel zoo dreigend en de botsing wel zoo ontzettend zou geweest zijn. Het juiste midden te houden in deze zaak, ware zeer wenschelijk en grootelijks in het belang van de rust en de veiligheid der burgerij. Blinde bewondering en partij dige veroordeeling zijn beiden even noodlottig; maar ver eende pogingen en samenwerking tot verbetering van hetgeen er werkelijk te verbeteren valt, zouden tot heilzame uit komsten kunnen leiden. Waartoe het optreden van iemand, die in deze zaak de vinger op een wonde plek durft leggen, dade lijk met het grootste wantrouwen in discrediet te brengen? 't Is waar, er bestaat hier een partij, die stelselmatig alle handelingen van den bnrgemeester en zijne politie-ambte- naren in een ongunstig daglicht poogt te stellen, maar dit is nog geen reden om een man als Mr. Kist terstond met die partij te vereenzelvigen. Hare oppositie gaat soms ten eenenmale de perken te buiten. Zoo ontzag b.v. een harer woordvoerders, Mr. J. W. Spin, zich niet, om in het afgeloopen voorjaar een open brief aan den burgemeester te laten drukken, waarin de heftigste ontboezemingen voor komen, een brief «naar aanleiding van de houding, door ZEd. Achtb. aangenomen tegenover de afgevaardigden der volks-meetings in de maand Maart 1886." Als een staaltje van de oppositie dier partij schrijf ik uit genoemden brief hier de volgende fraaie tirade af: «Zelfs uw (des burge meesters) grootste bewonderaar zal niet kunnen ontkennen, dat Amsterdam tijdens uw burgemeesterschap schrikbarend is achteruitgegaan. Of de schuld daarvan aan u moet worden toegeschreven, beweer ik niet. Maar wel behoort er thans vangst wat hy meebracht, cn als zij dan thuis kwam, liet ze den onden man hard klappen met de zweep. «Dan kunt u hooren, dat de postiljon aankomt, tante!" zeide zij. En tante had er zelve schik in, zoo heerlijk frisch zag het meisje er uit, na zulk een ritje. Het verwonderde haar dan ook volstrekt niet, dat er, nadat Dory eenige van die tochtjes naar de hoofdplaats had gedaan, nu en dan ruiters en rijtuigen verschenen op den afge legen weg voor haar huis, die gewoonlijk zelden, zoo ooit bezocht werd. «Zeker hebben ze haar gezien, en komen nu eens poolshoogte nemen, waar zij thuis behoort; nu geen wonder! Zoo'n gezichtje zullen ze niet alle dagen te zien krijgenmaar toch voorheen, toen ons Carolientje leefde, wat was 't dan ook soms druk als we hier warenZuchtend bij die herinnering, doch glimlachend het lieve schepseltje in 't blauwe amazonekleed aanziende, deed zy de vraag, die zoo vaak door thuisblyvenden, vooral door moeders gedaan wordt: «Heb je geen bekenden ontmoet, kind? Ik meen, dat de Dorffer's en de familie Melisz te Bogor zijn; 't zou me verwonde ren als je nooit eens een kennis tegenkwam... Zeg, Dory, heb je niemand gezien?" «Neen, niemand of, ja, tante, wel iemand; maar, cela ne tire pas d conséquence, weet u, een oude reisgenoot.... die.... hier in garnizoen ligt..." «O, zeker die luitenant hoe heet-ie ook weer? 't Kwam mij voor, Dory, dat die wel veel werk van je maakte of vergis ik me?" «Neen, tante, 't was wel zoo; maar, ziet u, ik had niets geen idéé in hém..." «Dat is maar goed ook; oom zou er zeer zeker tegen zijn; je weet hoe hij over een huwelyk met een armen officier denkt...." «Och ja, tante; 'k weet het; 't is dwaas genoeg." «Dwaas genoeg? Wht is dwaas genoeg?" «Wel, dat vooroordeel van oom. Als ik me niet vergis, had Papa niet zooveel meer als een luitenant toen hy met Ma trouwde en ik meen gehoord te hebben, dat oom ook lang niet zooveel bezat en zoo'n aanzien had, toen hy trouwde. Ik zou me waarlijk niet storen aan oom's vooroordeelen en als een luitenant mij vroeg ik nam hemwel te verstaan, als ik van hem hield...." «Lieve kind, ik hoop toch niet, dat die man, hoe heet-ie ook weer, dinges van aan boord u gevraagd heeft, en dat je..." «Neen, o neen, tante, stel u gerust! Al had hij schatten, ik geloof waarlijk, dat ik hem nög zou bedanken, zoo weinig mag 'k hem lijden." «En heb je hem ontmoet en heeft hy u aangesproken; en heb je hem te woord gestaan?" «Hij! Neen, of ja, dat is hij reed den zelfden weg; ziet u, ik kon hem niet goed ontwijken.... een oud reisgenoot, weet u, maar 'k heb het gauw afgemaakt." «En hij zal toch niet hier komen?" «Neen, zeker niet, tante. Dat zou al heel vreemd zynik heb hem daartoe gansch niet aangemoedigd; hy hy weet niet eens waar ik woon, geloof ik." «Ben je moe, kind? Je hebt zoo'n kleur; en, kijk, nu wordt je weer bleekIk vrees, dat je te hard gereden hebt. Alle dagen is ook niet goed; je moest het morgen maar eens er aan geven en wat langer slapen; 't is hier bijzonder koud 's morgens en dat beu je niet gewoon..." «oA, tante, ik blijf morgen thuis, en nu ga ik- een weinig liggen; ik ben werkelijk wat moe." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1886 | | pagina 1