1887. N°2. Woensdag 5 Januari. *4$£r Jaargang 45.
II IJ I HPD«rn|7 fËk ,WÜ hu d i«e n
C3 HLLllLIIaLHL (31)
m kieuwediepër courant.
Nienws- ei AJyerleitleliM yoor HoIlaDds Boordertwartier.
BEKENDMAKING.
Haring e n Kabeljauw,
89> EEN LIEF BLONDINETJE.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
De Burgemeester der gemeente Helder brengt ter openbare
kennis, dat in de week van Zondag 26 December 1886 tot
Zaterdag 1 Januari 1887 in deze gemeente twee personen aan
mazelen zyn overleden.
Helder, 3 Januari 1887.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
door J. F. BEU K.
I.
Wanneer tegen het einde des jaars de zon haar weg
naar het noordelijk halfrond begint; wanneer de dagen
weer langer worden, dan hopen we op den zegen der
komende lente. Maar nog drie volle maanden moeten we
geduld hebben, voordat veld en duin weer groen wordt en
het sluimerende zaad begint te ontwaken. Yoor de bewo
ners der zuidwestkust van Noorwegen komt de lentezegen
bijna onmiddellijk. De wachters stonden reeds eenigen
tijd op hun post, het oog op de zee gericht. Daar bespeuren
ze een eigenaardige verandering van haar oppervlakte.
//Ze komen/' roepen ze elkaar toe; en snel als de gedachte
vliegt de electrische stroom door het dradennet, dat ook
de kleinste kusteilanden omspant, en duizenden monden
juichen: ;/ze komen."
Daar zijn ze, de onafzienbare scharen van glinsterende
vaarsild! En zóó dicht is de massa en zóó onstuimig het
dringen, dat de onderste haringen de bovenzwemmende
vaak uit het water opstuwen, zoodat de visscherman spreekt
van een vischberg. Naar binnen, de fjorden in, trekken de
glinsterende strepen in voortdurende beweging. Dolfijnen
en doornhaaien, maar vooral kabeljauwen, volgen de milli-
arden haringen, waarop duizenden zeemeeuwen onophoudelijk
neerstrijken. Allen te zamen verslinden ze een onnoemelijk
getal der weerlooze visschen, en wat den menschen in
handen valt, is zeker geen twee procent der totaalmassa.
Een aanzienlijke menigte bereikt echter het doel van den
tocht: in het binnenste der fjorden schieten de visschen
kuit en verdwijnen, even plotseling als ze gekomen zijn.
En hooger op aan Noorwegens westkust is het niet
minder bedrijvig. Daar waar de zon slechts weinige uren
boven den horizon vertoeft, om haar schemerlicht te ver
spreiden waar in den zomer zelfs de gerst niet altijd rijpt
en het vastland met zijn talrijke scheren-eilanden, met de
reusachtige verbrokkelde groep der Lofodden een beeld van
leegte en verlatenheid vormt, daar komen thans dui
zenden vaartuigen heen voor de vangst van den skrei (een
kabeljauw) en andere dorschen. Millioenen hoeken zinken,
Door Mevr. M. C. FRANK.
Qui perd, gagne!
i/It never rains but it pours," zeggen onze Engelscbe naburen,
en dit gezegde dient zoowel ten opzichte van gelukkige als van
ongelukkige gebeurtenissen. Wij hebben, zoover ons bekend
is geen andere dergelyke spreekwijze dan het oude: een
ongeluk komt nooit alleen." Waarom? Misschien zou 't niet
best „vallen" wanneer men zei: „een geluk komt nooit alleen,"
en dit geval komt toch al even vaak voor als 't tegenovergestelde.
Er zijn dan ook van die dagen in 't leven, zoo rijk aan vreugde
of smart, dat ze ons naderhand, wanneer men de gebeurtenissen
die deze dagen meebrachten overdenkt, als jaren voorkomen,
terwijl zoo menig jaar, waarin niets byzonders voorviel in de
annalen van ons leven, ons nauwelijks als een droom voor den
geest staat.
Zulk een dag was bet voor de familie Ridders, voor Dory en
nog anderen, die dag op welken zy haar kleine wraakoefening
had gehouden. Binnen weinige uren gebeurde er zooveel, dat
het Engelsche en zelfs het Hollandsche spreekwoord met recht
„toepasselijk" mocht heeten.
Tegen half zes, een uur zoowat nadat hij Willy's dogcart
had hooren binnenryden, kwam de heer Ridders uit zyne kamer,
en begon, in afwachting van de komst zijns zoons, in de voor
galerij op en neer te stappen, eerst langzaam, met slependen
tred, alsof hij vermoeid was; daarna rasser, haastig, ongeregeld,
nu stil staande, dan als in blinde drift, tegen stoelen en tafels
aanloopende, terwijl hij afgebroken woorden, enkele zinnen mom
pelde of overluid uitsprak. Het scheen, dat zijn toorn nog niet
bedaard, ja, zoo mogelijk nog grooter was dan dien morgen.
Na een onrustigen middagslaap ontwaakte mevrouw Ridders,
waarschijnlijk door de voetstappen van haar man, die op den
marmeren vloer der galery vrij luid klonken. Zy gluurde even
door een reet der jaloeziedeur, want bare kamer kwam op de
voorgalerij uit, en een blik op 't vertoornde gelaat van haren
echtvriend was voldoende om haar weêr sidderend naar bed te
jagen.
„Lieve hemel, wat mag er nu weêr gaande zijn? Als er maar
niet iets is gebeurd iets onaangenaams," dacht de goede vrouw;
aan een ramp, een ongeluk wilde zij in 't geheel niet denken;
zij wilde er zelfs niet van hooren spreken. Reeds lang had zij
't met zich zelve uitgemaakt, dat het verdwijnen van Frits slechts
aan een gril, een dollen inval was te wijten. Hoewel zij oprecht
van hem hield, en hem altijd als haar eigen kind behandeld had,
herinnerde zy zich thans vooral nu het groote verschil tusschen
hem en Willy zoo in 't oog viel dat Frits toch eigenlijk een
„halve Javaan," het kind zijner moeder was, en, daar Javanen
en andere inlanders doorgaans behept zijn met onverklaarbare
BUREAU: MOLENPLEIN.
soms belet door de dichte stroomen van visch. Walvisscben
begeleiden ook hier de vischscharen, evenals zuidelijker de
haringscholen, en vallen den menschen tevens tot buit.
Aan de oostkust van Groot-Brittanje heeft de groote
zee-oogst van Juli tot September plaats. Schotten, Engel-
schen en Hollanders vereenigen zich in open zee tot een
groote drijfjacht op een der kostelijkste haringen, den
zoogenaamden hollandschen of schotschen haring. Duizenden
vaartuigen werpen hun netten, vooral bij nacht, uit; de
schotsche drijfnetten alleen zouden aan elkander een lengte
beslaan van twaalf duizend engelsche mijlen.
Maar dit alles is vrijwel onbeduidend, vergeleken bij
wat er van April tot midden September in de wateren om
de Bank van Newfoundland gebeurt. Bij het begin van
het vischseizoen wordt talloos veel haring en lodde (arcti
sche spiering) gevangen, als aas voor den kabeljauw, die
midden Juni verschijnt. En 160 duizend mannen op 20
duizend booten vangen de buit, die in 9 duizend stapel
plaatsen verder bereid wordt. Alles keert huiswaarts, zoo
dra de poolwinter met zijn ijsbergen nadert, om den scepter
te voeren over de onherbergzame water woestenij.
Meer dan de kabeljauw verschijnt de haring plotseling
en verdwijnt nagenoeg even schielijk. Vanwaar en waarheen
Volgens de bekende haringtheorie van den Hamburger
burgemeester Andersen uit het midden der voorgaande
eeuw worden alle baringen geboren en getogen in de toen
maals onbekende poolzeeën bij IJsland en Groenland.
Vandaar trekt telkenjare een ontzettende massa naar het
Zuiden, gedreven door de Voorzienigheid en hare werk
tuigen, de walvisschen. Die groote massa verdeelt zich bij
IJsland in twee hoofdgroepen, cén voor Amerika, één voor
Europa. De laatste splitst zich bij de noordpunt van
Schotland in vele kleinere groepen, die alle kusten bezoeken,
om zich door de menschen te laten vangen, en dan, tege
lijk met du zwervelingen, die van Newfoundland terug-
keeren en evenals zij geweldig gedecimeerd zijn, den weg
naar hun ijzig thuis weer aan te nemen. Aldus was de
meening van dien tijd, steunende op onsamenhangende en
onnauwkeurig waargenomen feiten.
In de laatste dertig jaren is er verandering gekomen.
De Regeering van Zweden droeg den toenmaals als zoöloog,
later als oudheidvorscher bekenden Nilsson op, de oorzaken
te zoeken, waardoor de haringen aan de kust van Bohuslau
in het Kattegat minder talrijk waren dan vroeger. Het
verschijnsel was niet vreemd. De Zweedsche rijksarchieven
wezen uit, dat de haringperioden reeds sedert de 10de eeuw
bekend warendat de rijke haringscholen ongeveer om de
zestig jaar minder werden of geheel uitbleven. Dat waren
jaren van algeraeenen nood, die zwaar op de kustbewoners
drukte. Het laatst gebeurde dit in 1808 en eerst in
Januari 1877 kwamen weer geweldige scholen der lang
kuren en grillen, schreef zij 't gedrag van haren pleegzoon toe
aan zulk een „kuur," die door zijn afkomst voldoende verantwoord
was. Te zyner tijd, als de gril voorbij of zyn geld op was, zou
de jongen wel weêr boven water komen en dan nu dan zou
alles zich wel schikken, vooral als Willy en Doortje.... Ja, zij
had wel gemerkt in den loatsten tijd, dat er iets meer bestond
tusschen die twee, dan gewone familiegenegenheid. Nu 't was
haar goedze hield zielsveel van Dory en zulk een huwelijk zou
eindelijk de gelegenheid aanbieden om hare zuster in Holland
krachtiger te ondersteunen, dan zij tot nu toe had kunnen doen.
Immers, rancuneux van aard als hij was, had Karei Ridders nooit
vergeten, noch vergeven, hoe de heele familie zijner vrouw zich
verzet had tegen zijn huwelyk, en hem en zijne vrouw jaren
lang links liet liggen om hen eerst weêr te erkennen, toen hij
een rijk en aanzienlijk man was geworden, 't Was daarom, dat
mevrouw Ridders de hulp die zij aan hare zuster gaf, altijd
geheim had moeten houden en 't was ook om die reden, dat die
hulp noch zoo mild, noch zoo veelvuldig geschonken werd, als
hare middelen het veroorloofden, en dit was voor de goedhartige
vrouw eene oorzaak van aanhoudend verdriet en zelfverwijt. Zij
zou zoo gaarne allen om haar heen, allen die haar aangingen
tevreden en gelukkig gezien hebben; naar de ingevingen, van
haar lang niet groot verstand, geholpen door haar goed hart, gaf
zo zich zooveel moeite om dit doel te bereiken, en het lukte maar
niet! Wat was het toch naar, dat haar man zich altijd allerlei
muizenissen in 't hoofd haalde, terwijl alles toch zoo goed had
kunnen zyn! Frits zou wel terecht komen en met een ander
meisje even gelukkig zijn als hij met Dory zou kunnen wezen;
hij zou zich wel troostten; immers men geneest altijd van eene
eerste liefde, zelfs als men er niet meê trouwt; had hij zelfs
dat niet ervaren? En als de „perkara" met Willem en Dory
dan doorging, was alles immers ten beste geschikt? Geld was
er genoeg voor allenwat wilde Karei toch meer, dacht de goede
ziel, die geen hooger ideaal van aardsch geluk kende, dan stoffelijk
welzijn!
Met zulke gedachten, waarvan 't refrein was „alles zal wel
terecht komen," suste zij haar onrust en gaf zich opnieuw over
aan den zoeten slaap, meenende gerust nog een half uurtje
er aan te mogen besteden. Als ze om zes uur opstond was er
nog tyd genoeg voor bad en toilet en eerder zou Karei haar niet
missen
Doch het moest anders komen; terwyl mevrouw Ridders vol
vertrouwen op de gunst van 't lot, dat alles wel zou schikken,
weêr indommelde, kwam Willy, die zich haastig gebaad en gekleed
had, by zyn vader in de voorgalerij.
Hoewel de jonkman zich moeite gaf, om in zijn gelaat en
houding de gewone, tamelijk onverschillige en rustige uitdrukking
te bewaren, gelukte hem dit niet volkomen, en vooral toen hij
bemerkte, dat zyn vader ook ver van kalm was. „Hij weet er
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cents, elk»
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
vermiste visschen. En als aan de kust van Bohuslau, zoo
was ook aan do zuidwestkust van Noorwegen in 1784 de
vaarsild bijna geheel verdwenen, om eerst een zeventig
jaar daarna in grooter massa terug te komen. Zooals hier,
geschiedde het aan de kusten van Groot-Brittanje en elders.
Menige bezwering en offerande had in vroeger eeuwen
den goddelijken toorn moeten afwenden en de zegenbren-
gende vischscholen naar de geteisterde kasten terugvoeren.
In de eerste helft van onze eeuw werd de weg van het
bijgeloof verlaten en die der wetenschap ingeslagen; het
was het vaderland van Linnaeus, dat den eersten stap op
dien weg zette, evenals het vooral Noren en Denen zijn,
die het pad hebben gebaand, dat naar de diepten der zee
en hare geheimen leidt.
Omtrent den haring zijn twee gewichtige ontdekkingen
aan te teekenen.
Ten eerste vervalt de Haring in talrijke rassen of staramen,
die jaar uit jaar in een betrekkelijk klein zeegebied niet
verlaten. Daar worden de tot een ras behoorende indivi
duen geboren, daar groeien ze en planten zich voort. De
vaarsild aan de Noorsche kust is een ander ras dan de
storsild aan de kusten van Finmarken; een ander dan de
haring van het Kattegat; een ander dan die in het westelijk
gedeelte der Oostzee; een ander eindelijk dan die in het
oostelijk gedeelte dierzelfde zee. Deze verschillende rassen
zijn door standvastige en erfelijke punten van onderscheid,
vooral in den uiterlijken lichaamsvorm, van elkander te
onderkennen. Zwerftochten van één centrum uit, zoo groot
en uitgestrekt als Andersen aannam, maken onze harin
gen niet.
Brengen we de haringen tot twee groote groepen, dan
krijgen we de volzee-haringen of pelagische stammen
(waartoe vaarsild en storsild behooren) en de kustharingen
of litorale stammen (waartoe de meeste haringen der Oostzee
moeten gerekend worden). Terwijl de eerste verder zee
inzwemmen, blijven de laatste hun gehee'e leven in de
bochten dicht bij land. Beide groepen hebben echter dit
met elkaar gemeen, dat ze, gewoonlijk over een grootere
ruimte verstrooid, zich jaarlijks in den rijtijd tot opeenge
drongen massaas vereenigen, in de binnenste hoeken der
zeebochten in brak water of riviermondingen dringen,
of zich verzamelen boven van slik en drijfzand vrije banken
met talrijke rotsstukken en steenen, of met een behoorlijke
bedekking van wieren. Deze tochten zijn een noodzakelijke
voorwaarde voor de instandhouding der soort. De haring
eieren, door de wijfjes in het water gespoten en op hetzelfde
oogenblik door de mannetjes bevrucht, vallen, omdat ze
soortelijk zwaarder dan water zijn, naar den bodem en
kleven door middel van een eiwithulsel aan planten en
steenen vast. Hun normale ontwikkeling eischt, dat in
hun omgeving een voortdurende verversching van water
van, hij is woedend! Had ik „haar maar niet vergund, hem het
eerst te spreken," dacht hy, en zijn hart klopte onstuimiger dan
bij 't wel zou willen bekend hebben, toen hy papa de hand bood
en schijnbaar onbezorgd sprak:
„Dag, Pa, hoe hebt u 't gehad vandaag?"
„Zóó, jongen, niets nieuws?"
Die vraag doelde op nieuws omtrent Frits en werd alle
dagen het eerst gedaan, sedert de vader ongesteld was en thuis
bleef.
„Niets hoegenaamd, Pa; weet u iets?"
„Ik? Neen ja o ja, toch wel; je zult het aanstonds
hooren," antwoordt mijnheer Ridders verstrooid.
Willy kucht even, ziet op zijn horloge en na nog een paar
keeren het norsche gelaat zyns vaders te hebben aangezien, met
voldoening bemerkende, dat de „oude heer" wat bedaarder schijnt
dan zoo even, stelt hij voor om te gaan zitten, daar hy „nu hij
er aan denkt" zegt die jonge onhandige, „Pa toch over iets te
spreken heeft. Iet3 heel byzonders hum hm!"
„Zóó!" Papa kijkt zyn zoon uitvorschend aan en de jonkman,
hij is pas twee-en-twintig en heeft het blozen nog niet afgeleerd,
hy krijgt een kleur als vuur, die zich van den hals tot in de
haren uitbreidt over het fijne, gewoonlijk een weinig fletsch ge
kleurde gelaat.
„Zóó? Iets heel byzondersI" herhaalt Pa.
„Ja, en ik hoop daar ik u tot nu toe, zoover ik weet,
geen reden tot ontevredenheid gaf, dat u mij, dat u... enfin... dat
u het zult goedkeuren, Pa."
Pa kijkt even op zijn horloge, bergt het weer weg, zet zich
neer op den luierstoel dien Willem aangeschoven heeft en vraagt,
schijnbaar zonder veel acht te slaan op de beteekenisvolle woorden
zyns zoons':
„Ik heb het kwart vóór zessen, is dat akkoord? of ben ik
achter?"
Willy ziet ook op zyn horloge en antwoordt, maar lang zoo
bedaard niet als de vraag klonk:
„Dan zyt u drie minuten achter, Pa maar mag ik nu
spreken
„Zeker, maar maak het kort, om zes uur precies wacht ik
iemand en daar 't een militair is, zal hy wel op zyn tijd passen,
denk ik."
„Een militair? En wie is dat, Pa?"
„O, je zult wel zien!" zegt Papa en nu speelt er een sarcas
tisch lachje om zyn dunne lippen. „Maar nu, wat is die heel
bijzondere zaak, die je mij hadt meê te deelen?"
„Pa, het geldt den gewichtigsten stap in 't leven...." begint
Willem, die sinds gisterenavond reeds een toepasselijken speech
bestuteerd heeft, waarmee hy alle tegenwerpingen zijns vaders
hoopt te weêrleggen.
(Vervolg op pag. 2.)