HELMRSCHE EN IVIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en AdrerteitieMad Toer Hollands Noorderkwartier. 1887. N° 4. Zondag 9 Jannari. Jaargang45. Uitgever A. A. BAKKER Cz. POSTKANTOOR HELDER. Brieven uit de hoofdstad. EEN LIEF BLONDINETJE. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1 4 regels 60 cents, elk* regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Lijst van brieven, geadresseerd aan onbekenden, gedurende de 2de helft der maand October 1886. Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming. In de Guldensbazar, ReguliersbreedstraatAmsterdam. F. Van Vliet Mej. M. Kuipers Mej. Kreps Wed. M. Martens Wed. J. De Vries J. Kok G. BronnerHaarlem. D. v. d. Plas Briefkaarten: S. F. Hilema FerwerdaAmsterdam. H. Coweh BogesRotterdam. I. De HaanSchiedam. De Directeur van het Postkantoor te Kelder POLVLIET. 6 Januari. Veel is het niet, en veel goeds evenmin, maar het nieuwe jaar heeft mij dan toch iets nieuws gebracht. Mijn taalschat is met een nieuw woord vermeerderd, een woord dat althans voor mij volkomen nieuw was. Tot voor weinige dagen geleden wist ik nog niet wat „binken" was. Maar nu weet ik het. En die kennis heb ik opgedaan, toen ik Maandag een kijkje ging nemen op „de Eilanden" (Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg), waar negen tiende van het werkvolk der Marinewerf woont. Ik wilde eens zien hoe het er geschapen stond nu 120 man van het werfpersoneel op Oudejaarsavond bij moeder de vrouw thuiskwamen met de verpletterende boodschap, dat zij in 't nieuwe jaar niet meer terug behoefden te komen. Er was zoo weinig werk voorhanden en in 't zicht, dat de directie een groot deel der schilders en huistimmerlieden moest afdanken. En dat in het hartje van dezen harren Door Mevr. M. C. FRANK. Charles bedankte ook door een buiging, maar dacht: „te drommel, misschien is die vent ook wel zoo een van die lakonieke oudgaaten, van wie van Rees vertelt, dat ze alles zooveel mogelijk zonder spreken afdoen; wil hij niet ik wil zooveel liever spreken." En hij begon vol moed: „Naar aanleiding van uw antwoord op mijn brief, hoopte ik, dat u mij een gesprek onder vier oogen zoudt toestaan, mijnheer Ridders „Onder vier oogen of onder zes of zelfs acht, dat is in dit geval hetzelfde, mijnheerc.... hoe is 't ook weêr? Van Toll ja, Van Toll; deze heer," (hij wees op Willy) „kwam om dezelfde reden als u. Hij kwam de hand van mijn nichtje vragen, 't Is een eerlijke zaak, die men niet onder stoelen of banken behoeft te steken en ik dacht, we kunnen twee vliegen in een klap slaan. Mijnheer hier, heeft gezegd dat zijn liefste wensch is, mijn nichtje weldra zijn vrouw te mogen noemen, zyne positie enzoovoort is mij bekend, evenzeer de aanspraak, die hij meent te mogen maken op de... oflectie der jonge dame..." „Maar mijnheer! Dit is onmogelijk! Dat kan zoo niet gaan! 't Is ongehoord zulk eene kiesche zaak aldus te behandelen 't Is beleedigend, voor Dory, voor de jonge dame, én voor.... voor mij, en wat aanspraken betreft ik, ik alleen mag die maken. Ik.... uit haar eigen mond...." valt Charles driftig uit. „St, st, bedaar, bedaar, meneer, bedaar! Ik heb in deze niet te beslissen, hier zijt ge met uw tweeën, die om de hand van mijn nichtje komt vragen. Ieder uwer beweert aanspraken te hebben althans gerechtigd te zijn mij als voogd mijne toestemming te vragen. Welnu, ik moet u eerlijk zeggen," (hier kneep hij zijn oogen dicht en herhaalde) „eerlijk zeggen, mij is 't hetzelfde wie van u haar trouwt en om 't u te bewijzen, zult ge haar besluit uit haar eigen mond vernemen. We zullen Dory hier roepen." Willem wilde opspringen en opende den mond om iets te zeggen, maar zijn vader zag hem aan en bij zette zich weder schijnbaar bedaard neêr. De heer Ridders zond een bediende naar binnen om Dory te roepen, die dan ook bijna onmiddellijk verscheen, in een keurig wit neteldoeksch kleedje, met het fijnste lichtblauwe lint gegarneerd; een bouquetje vergeet-mij-niet prijkte op haren boezem, en ook haar lief blond hoofdje was met dezelfde betce- kenisvolle bloem versierd. Zij zag er uit als de jeugd, in het kleed der onschuld en trouw. Glimlachend, met een blos op 't gelaat en schitterende oogen, zweefde zy als 't ware over den marmeren vloer. Gelyktydig stonden de drie heeren op; was het de straal der ondergaande zon die haar de oogen verblindde, of herkende zy Charles niet terstond in zijn zwarte kleeding, met den langen baard en het kort geknipte haar? Zooveel is zeker, dat zy eerst toen zij vóór hem stond, bemerkte wie hij was. „Charles, jij hier!" Zij stak hem de hand toe en gaf zich blijkbaar moeite om den glimlach om de lippen te bewaren, doch 't was een ydele poging om zich goed te houden. De blos verdween plotseling van haar gelaat, de schitterende oogen staarden nu dof, verschrikt het drietal mannen aan; de hand, die zij smeekend naar Charles winter, terwijl er ook bij de particulieren zoo goed als niets omgaat! Welk een troosteloos, schier tot wanhoop drijvend begin des jaars voor die mannen en vaders van huisge zinnen! Zouden de Kamerleden, die door het uitbrengen van hun berucht votum tegen den Minister van Marine dezen toestand in 't leven hielpen roepen, wel eens over de donkere vooruitzichten dier huisvaders hunne gedachten laten gaan? of liever: zouden zij er wel eenig begrip van hebben?.... Over al deze dingen in gesprek geraakt zijnde met een paar ontslagen huistimmerlui, vernam ik bij die gelegenheid ook, wat „binken" was. Mochten er onder mijne lezers zijn, wien de beteekenis van het woord ook nog onbekend is, dan kan ik er hun geen betere toelichting van geven dan door de „ware gebeurtenis" te herhalen, die in verband met dat woord bij voorkomende gelegenheden onder het werfpersoneel de ronde doet. In de dagen dan, toen Ylissingen zich nog in het bezit van een Marinewerf mocht verheugen, was er daar onder de jonge werfgasten een, die het in 't hoofd kreeg om „een deuntje te gaan trouwen," zooals hij het met zijne eigen aardige luchthartigheid noemde. Spoedig was er eene jeugdige schoone gevonden, die zich bereid verklaarde om met hem in de huwelijksboot plaats te nemen. Reeds was de dag, tot het doen van den gewichtigen stap bestemd, met goedvinden van beide partijen bepaald, maar nog altijd bleef de aanstaande echtgenoot de zaak met buitengewone lichtzinnigheid behandelen. Een sprekend bewijs van die onverschillige stemming leverde hij door het antwoord, dat hij zijne „aangebedene" gaf op hare alleszins verklaarbare vraag: op welk inkomen zij in het nieuw op te zetten huishouden zouden kunnen rekenen? „Mijn verdienste," antwoordde onze maat met een schelrasch lachje, „ik heb zes gulden in de week vast, behalve het binken!" Het meisje gevoelde zich bij dat antwoord dank baar en voldaan, meer dan voldaan zelfs, want zes gulden per week was (in die dagen) een niet te versmaden inkomen, en hetgeen haar man verdiende met het „binken," waarvan hij gesproken had, kon dan als overwinst beschouwd worden. Hoeveel dit wezen zou, kon zij niet ramen, daar zij niet wist, welk soort van werkzaamheid er met binken bedoeld werd; doch zij wilde er haren „beminde" niet uitstak, beefde en zonk machteloos neer, toen hij geen beweging maakte om die te grijpen, terwijl hij haar onderzoekend aanzag. Noch hij, noch de twee anderen spraken. Dory begreep plotse ling, dat zij hier niet voor twee verdwaasde aanbidders en een toegeeflijken, verteederden voogd stond, maar voor drie rechters, waarvan éón zeer zeker onverbiddelijk streng zoude zijn. „Mijn God, wat is er toch! Charles! Spreek toch!" Vol angst vouwt zij de handen en ziet van den een naar den ander. Van vreugd en onschuld blijft geen spoor meer op dat bleeke, verschrikte gelaat: 't is een zelfbewuste schuldige die daar staat. Wederom wil Willem zich verwijderen, en wederom houdt de gespierde hand zijns vaders hem terug. „Laat mij gaan, ik ben hier niet noodig, ge kunt het zonder mij uitmaken," zegt hij halfiaid. „Hij, die heer, heeft de oudste rechten „Neen, blijf; 't is nu aan Dory te beslissen, te kiezen," zegt de heer Ridders, en met een blik, dio van boosaardigen spot fonkelt, ziet hij het meisje aan. „Gij hebt gelijke rechten; mijnheer van Toll heeft de oudste brieven, maar jij waart het laatst aan 't bodkomaan, jonge dame, ziehier uw beide preten denten; bekijk ze nog eens goed, en doe uw keus!" „Maar mijnheer, dat is niet uit te houden; wij spelen hier geen .komedie, daarvoor ben ik ten minste niet gekomen," roept Charles uit; „ik kwam eenvoudig uwe goedkeuring vragen voor een engagement, dat sinds jaren bestaat, zooals ik kan be wijzen. Het jawoord behoef ik niet meer te vragen, dat heeft Dory my voorwaardelijk gegeven; de voorwaarde was, dat mijne positie ons zou veroorloven te trouwen; die voorwaarde' vervalt, nu ik, zooals ik óók kan bewijzen, de eenige erfgenaam van een aanzienlijk fortuin geworden ben." „Jy, Charles... jij...!" zegt Dory, hijgend, afgebroken. „Ja ik; mijn neef en peet te Antwerpen is overleden; hij laat my zijn geheele fortuin na, Dory! alle bedenkingen zijn nu opgeheven we kunnen trouwen.... En nu komt deze heer, en zegt dat ge hem, niet later dan gisterenavond, uw woord gegeven, uw genegenheid betuigd hebt." „Ik heb geen woord gesproken, mijnheer!" valt Willy hem in de rede. „Ge kunt mij gerust buiten de quaestie laten; ik heb genoeg gezien en gehoord „Stil jongen, stil, laat mij eens spreken," zegt de heer Ridders. „Dory, wij verzoeken u (dit woord heeft in zijn mond de betee kenis van bevelen) ons te zeggen of gij gisterenavond het aanzoek van Willy hebt aangenomen of gij vanmorgen bij mij geko men zijt om mij dit meê te deelen, ja of neenantwoord, als 't u blieft, kort en bondig!" Het blonde hoofdje zinkt neêr op de borst; als een sluier ver bergen de lange krullen het gezicht, dat nu door schaamte vuur rood is geworden. Er is geen antwoord noodig. „Zóó, wie zwygt, stemt toe," spreekt de heer Ridders. „Wil ons nu ook bekend maken of de bewering van den heer Van Toll waarheid bevat!" „Hier is de brief, drie weken geleden geschreven. Dory, ge weet wat ge mij daarin belooft!" zegt Charles haastig, en zijns ondanks bewogen met het meisje. „Die brief, Charles, ik had u verzocht dien brief te verbranden stamelt zij. „En ik deed het niet. Brieven, briefjes, kattebelletjes, al wat van u gekomen is, heb ik altyd zorgvuldig bewaard, ook uw naar vragen, omdat hij altijd zulke „aardige" antwoorden gaf, de verrassing zou dan later voor haar misschien des te grooter zijn. En zij werd er dan ook werkelijk door verrast, maar minder aangenaam dan zij zich voor gesteld had. Weinige weken na hun huwelijk kwam haar man op zekeren morgen reeds tijdig weêr van de werf terug, nog vóór het einde van het „eerste schoft." Hij legde zich weder te bed, sliep een gat in den dag en ging vervolgens met een paar vrienden „passagieren." Op hare verwonderde vraag naar de oorzaak van dit alles, gaf hij niets anders ten antwoord dan dat hij binken moest. De zaak bleef het jonge vrouwtje nog even raadselachtig. Een paar dagen later dezelfde vertooning; en ook nu weêr kreeg zij op dezelfde vraag hetzelfde antwoord: dat haar man dien dag binken moest. Eindelijk was de betaaldag daar, en toen haar man nu in plaats van zes, slechts vier guldens thuis bracht, toen hij die mindering van inkomsten ver klaarde met de toelichting dat de twee ontbrekende guldens hem niet waren uitbetaald, omdat hij twee dagen had moeten binken, dewijl er geen werk voor hem was, toen had het arme wijfje geen verdere opheldering meer noodig en wist zij, door treurige ervaring geleerd, maar al te goed wat „binken" was. En mijn lezer zal nu wel even goed als zij het fijne van de mis weten. Welnu, op de Amsterdamsehe Marinewerf is het thans met de slapte van werkzaamheden reeds zoover gekomen, dat er niet alleen ver over de 100 man tegelijk worden ont slagen, maar dat er ook een dag in de week „gehinkt" zal moeten worden. Dit bewijst het hoogst ernstige en be denkelijke van den bestaanden toestand. Volgens de mij gegeven verzekering toch, was er in de laatste dertig jaren onder het werfpersoneel van geen binken sprake ge weest. Maar thans is het er toe gekomen. Voor de ont slagenen is er dus niet de minste kans om spoedig weêr op de Marinewerf hun oude plaats te hernemen. Men kan zich voorstellen, dat er door dit alles een geest van ver slagenheid onder het volk heerscht en velen met angst de naaste toekomst tegemoet zien. Intusschen is de stemming van het volk volstrekt niet dreigend of wraakzuchtig. De „Eilanders" (in de geschiedenis van Amsterdam zelfs vermaard als de Oranjelievende Byltjes) zijn bedaarde en ordelievende lieden, die niet bij de eerste de beste gelegen- portretten en dit;" hij wijst op de brioventasch, die ze hem eens gaf, en die de bewuste brieven bevat. „En heb je den heer Van Toll sedert niet afgeschreven, toen je zaagt waar hij (hij wyst op Willem) heen wilde en jij het goedvondt? Want naar 't geen je mij vanmorgen zeidet, was dat zeer zeker het geval!" spreekt de heer Ridders. „Ik heb niets meer van u gehoord, Dory, dat weet je, en ik vertrouwde op uw woorden. Maar ik vrees, ik geloof, dat er moreele pressie is uitgeoefend, mijnheer Ridders; ik hoop dat u en mijnheer het mij niet kwalijk zult nemen, maar 't is thans het oogenblik om franschement te spreken: Dory was verplicht eeno keus te doenu zelf hebt er haar toe gedwongen, haar bevolen den eerste die haar vroeg aan te nemen, onder bedreiging haar per zeilschip naar Holland terug te zenden, indien zy 't niet deed." „Dory, hebt ge mij dit niet gezegd en geschreven? Dory, om 's Hemels wil, spreek nu toch; laat ons levensgeluk niet van een enkel openhartig woord afhangen!" Arme Charles, hy klemt zich aan een stroohalm vast; hoe zou zijn trouw hart ook aan zulk verraad kunnen gelooven De heer Ridders neemt nu het woord weer: „Ik ben er voor, allen romantischen omhaal van woorden ter zijde te stellen, mijnheer Van Toll. Gij kunt en al wie ver stand heeft kan het aan de houding dezer jonge dame zien, wie de schuldige is wie ons allen, dat wil zeggen u en hem, mis leid en voor den gek gehouden heeft. Overigens, daar u van „moreele pressie" spreekt, die ik door mijn bedreiging zou hebben uitgeoefend, gevoel ik my verplicht, u daaromtrent opheldering te geven, te meer omdat u en hy, (hij wijst op Willy) daardoor het lieve, edelaardige karakter dezer jonge dame zult leeren waardeeren, hetwelk u misschien een heilzame les zal zijn." „Oom, ach oom, spaar mij! Heb medelijden!" snikt Dory met gevouwen handen. Doch zonder daarop acht te slaan, onbarm hartig, met korte, scherpe woorden geeft hij een verslag van Dory's handelingen, verzwygt ook 'geen enkele bijzonderheid van ha^ amourette met Frits en de maatregelen, die hij zich verplicht zag te nemenhij spreekt van het verdwijnen zijns oudsten zoons en zijne stem trilt en hij hapert als hy vertelt, dat men tot nu toe nog niets van den jonkman heeft vernomen. Doch hij herstelt zich en koud, onverschillig, alsof hy over een vreemde sprak, eindigt hy: „Ik wenschte een eind te maken aan al die intriges, my en de my nen van een grooten last en verantwoordelijkheid te ontslaan. Eene vrouw die toont zoo weinig, of liever volstrekt geen hart te be zitten, moet het onverschillig zijn, met wien zij trouwt. Daarom heb ik haar aanbevolen, het eerste aanzoek het beste te aan vaarden; daarom heb ik haar gedreigd, ik erken het, haar naar Holland terug te zenden, zoo ze het niet deed. Maar kon ik weten, dat ze, nadat zij myn oudsten zoon zoo schandelyk be handeld, misschien voor zijn leven ongelukkig gemaakt heeft, myn arme jongen (en wederom trilde de stem van den strengen man) dat zij het er ook op toe zou leggen om hém, myn Willy, die nu wellicht mijn eenig kind is in haar net te lokken om ook hèm ongelukkig te maken? Want wie haar tot vrouw krygt, ik zeg het u, jonkman, (hy verhief de stem en wees op Dory) ik zeg het u die zal diep rampzalig zijn, zij zal hem dooden of waanzinnig maken!" (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1