lieid te koop loopen en hier of daar den boel kort en
klein gaan slaan. Maar wel zijn ze er alles behalve ge
sticht over, dat „de heeren in Den Haag" hier zoo deerlijk
een spaak in 't wiel hebben gestoken. En ook hoorde ik
er eenige pruttelaars over klagen, dat er aan de Marine
werf wel werkvolk ontslagen wordt, maar dat het corps
„kantoorheeren,' waarbij er zijn die hooge tractementen
genieten, ondanks de schaarschle van werkzaamheden toch
onveranderd blijft. Dat doet menigen werkman mistroostig
het hoofd schudden en brengt hem de twijfelende vraag
op de lippen, of bij de directie der marinewerf wel het
//gelijke monniken, gelijke kappen' wordt toegepast, en of
niet op die wijze onwillekeurig voedsel wordt gegeven
aan de inblazingen van het socialisme omtrent //bevoor
rechting' en willekeur."
En ik geloof wezenlijk, dat de winter ook eens „binken'
gaat, ten minste na al de dagen en nachten van felle
vorst, te midden van allerlei feestelijke plannen en plan
netjes, zoo publieke als particuliere, in verband met ijs en
sneeuw, is het vandaag op een zeer ondubbelzinnige manier
gaan dooien. Het ziet er op 't oogenblik zeer slecht uit
voor het tegen Zaterdagavond geannonceerde IJscarnaval
op de kunstbaan in de Linnaeustraat. Overigens hebben
de kunstbanen zich hier stormenderhand een plaats ver
overd in de harten der schaatsenrijdersreeds in de eerste
dagen van hun bestaan verwierven zij zich voor goed het
burgerrecht, bij groot en klein. En ook ver daarbuiten,
op het echte, onvervalschte natuurijs, op de stadsgrachten
en de vijvers van het Vondelspark, kunnen de liefhebbers
zich naar hartelust te goed doen. „Het is nog heerlijker
dan zwemmen!' hoorde ik een hartstochtelijk schaatsen
rijder uitroepen, die dezen zomer ik weet niet voor welke
hydraulische kunstverrichting een paar raagnefique prijzen
gewonnen had. Misschien zal de jongman het weldra even
ver gebracht hebben in de toeren op als zomers in het
water. Want ook bij het jolige ijsvermaak begint de wed
strijdenmanie hoe langer hoe driester het hoofd op te
steken. Het is een prachtig schouwspel, wanneer onze
jongelui daar op de spiegelgladde ijsbaan wonderen van
vlugheid, kracht en lenigheid ten toon spreiden en met
bevalligen zwier pijlsnel vooruit schietert, maar er gaat
veel van 't mooie af, wanneer u aan 't verstand gebracht
wordt, dat dit alles slechts «/training' is; dat het niet ge
schiedt ter wille van het prettige, gezonde, opwekkende
vermaak zelf, maar louter bij wijze van africhting, om
binnen zoo- en zooveel tijd te schitteren met een prijs of
premie en een ophemelende reclame in de kranten. Het
is te betreuren, dat tegenwoordig al de vermaken onzer
jongens en jongelingen, dien weg opgaan. Eigen Haard
heeft er onlangs zoo ter snede aan herinnerd: //De gebre
ken, die onze tegenwoordige uitspanningen aanhangen, zijn
schaduwzijden van deugden. Laat ons daarom voorzichtig
zijnkracht en krachtsgevoel is een mannelijke eigenschap,
wedijver een waardig punt onzer zorg, en het komt er
minder op aan, te verbieden, dan te leiden. Zóó te leiden,
dat noch de gezondheid, noch de beschaving er ten slotte
het leven bij laten; zóó te leiden, dat genoegen genoegen
blijft en niet ontaardt in een nieuw soort van werken,
een nieuw soort van blokken, waarvoor dan om ont
spanning te krijgen niets anders overblijft dan het een
of ander genot. Dat het spel spel blijve; dat uitspanning
uitspanning blijve. Dat het geen vak worde!' Wij zijn
hard op weg om schaatsenrijders, wielrijders, zwemmers
enz., van beroep te kweeken, ten koste wellicht van de
echte, ongekunstelde jongenspret. En heeft Hildebrand die
niet zalig' gesproken?
Amstelaar.
Binnenland.
De Lantaarn zal successivelijk een serie portretten
uit de Tweede Kamer leveren. Het eerste is van den heer
Verniers Van der Loeff, voor het tweede heeft dr. Schaep-
man gezeten. Ook deze schets is zeer interessant, 't Uiterlijk
voorkomen wordt aldus geschetst:
/«Niettegenstaande deze afgevaardigde geen geestelijk
ambt meer bekleedt, draagt zijn uiterlijk nog de duidelijke
sporen zijner vroegere pastorale bediening. Zijn hooge,
zware figuur is altijd streng in het zwart; zijn jas van
buitengewone lange afmetingen nadert bij den eersten in
druk het lange, geestelijke kleed, dat eveneens hoog aan
den hals is dichtgesloten, slechts een smal randje van een
witten boord laat zien, en door de zwarte das iets monniks-
achtigs aan zijn optreden geeft. Al kende men hem niet,
onmiddellijk zou bij zijn verschijning de impressie van het
geestelijk karakter, dat hij in de plooien zijner kleêren
door de waereld meedraagt, bij ons worden opgewekt. Zijn
gezicht, zijn manieren, zijn houdingen en zijn spraak ont
nemen echter spoedig aan deze figuur de sombere deftig
heid der geestelijke ingetogenheid. Hij heeft een dik, rond,
zwaar hoofd, een blank, kaalgeschoren gezicht, waarin twee
naïve, blauwe oogen opgeruimd door de glimmende vlakjes
zijner brilleglazen kijken, terwijl de lippen, die een weinig
naar voren komen, immer in een tevreden, goedigen plooi
rusten. Hij is breed en zwaar gestuukt, met een aanko
mende zwaarlijvigheid, en beweegt het hooggeschouderd
lichaam, waar het dikke hoofd schier zonder hals op rust,
en daardoor aan zijn bovenlijf iets ingedrongens geeft, met
forsche schokken, en vaste, harde stappen vooruit. Maar
deze eenigszins vreemde figuur, met haar half geestelijk,
maar ook half waereldlijk karakter, maakt waar hij ook
verschijnt een indruk van gezondheid en vergenoegdheid,
die zich aan zijn omgeving mededeelt. Met den eersten
oogopslag voelt men m hem den „prêtre-bon-enfant,'
het ideaal van den waereldschen monnik der middel
eeuwen.
//Onwillekeurig toovert onze fantasie hem in het ver
schiet der historie terug. Het liefst zou men hem zich
voorstellen in een ruige monnikspij, met een neergeslagen
kap op den rug en een gordel om den welgevulden buik.
En onze verbeelding zet hem op een oud schilderstuk neêr,
achter een eenvoudig, houten tafeltje, een steenen kan
naast zich, tegen de leuning van zijn stoel teruggezonken.
Het lichaam schudt van het lachen, het hoofd is achter
over geworpen op de schouders en het oog op een glas
met wijn gericht, die prachtig fonkelt met purperen glin
steringen, terwijl de gasten, die aan den overkant der tafel
op de ellebogen voorover leunen, hem met glimmende
oogappels aanstaren, nog vroolijk van het schalsch verhaal,
hij juist geëindigd heeft. Hij behoort thuis in den tijd
der geestige, luchthartige monniken en stoere krijgslieden,
met reusachtige flambards en breede rapieren. Hij is de
type van den parlementairen Rabelais der negentiende eeuw.'
Daarop volgt een beschrijving van zijn optreden als
redenaar en ook hier toont de schrijver, dat hij zijn model
goed in 't oog heeft gevat en zijn eigenaardige verdiensten
weet te waardeeren.
Het uiterlijk voorkomen van dezen talent vollen spreker
wordt aldus geschetst:
wEr spreekt uit het optreden en het voorkomen van
dezen afgevaardigde een naïeve goedhartigheid, een sym
pathieke reinheid en een eerlijk goedvertrouwen in de
zaken, tot wier pleitbezorger hij zich opwerpt, dat ook wij
onwillekeurig een gevoel van ingenomenheid met deze
verschijning krijgen. En dat dit gevoel zich ook van zijn
medeleden heeft meester gemaakt, bewijst de achting en de
vriendschap, die de afgevaardigden van alle partijen hem
toedragen en die zelfs voor den toeschouwer in de ver
gadering waarneembaar zijn. Maar ook buiten de Prinsen
zaal van het Buitenhof heeft deze indruk zich overal mee
gedeeld. Wanneer hij zich over de straat beweegt, met
zijn openhangende, lange winterjas, die op een soutane
gelijkt, en vroeger vergezeld door de kleine figuur van
Des Amorie van der Hoeven, die met haastige, driftige
bewegingjes naast dezen rustigen kolos voortschreed, bleef
menigmaal een eenvoudig burgerman achter dezen popu
lairste der beide welsprekendste afgevaardigden stilstaan,
om hem met welgevallen na te staren en voort te gaan
met een bleeken glimlach van opgewekte sympathie.'
't Maandblad van dr. Yan Hamel Roos behelst het
volgende
««Men stelt ons de vraag of het niet „wel wat hard'
is, om een melkboer die «een weinig' water bij zijn melk
doet, aan te klagen, en hem dus mogelijkerwijze een jaar
gevangenisstraf voor zulk een /klein' vergrijp te bezorgen.
Wij zouden de wedervraag kunnen stellen, waar het heen
zou in onze maatschappij, wanneer het stelen van een
broodje ongestraft zoude blijven, en men alleen inbrekers
of „groote' dieven gevangen zou nemen. Alleen dan kan
o. i. de strafwet weldadig werken, voor zoover het levens-
middelen-vervalsching aangaat, wanneer met de meeste
gestrengheid ook kleine vergrijpen gestraft worden. Dat
die ééne scheut (soms onzuiver) water bij de melk gevoegd,
zeer nadeelig voor uw zuigeling kan werken, is duidelijk,
wanneer ge er bij bedenkt dat, blijft deze ééne verval-
sching ongestraft, uw kind in een jaar 365 zulke scheuten
ontvangt, en uw beurs tevens een evenredig nadeel onder
vindt.'
f Men schrijft ons van Texel, dd. 7 dezer:
«/Door den tonnenlegger De Waard werd heden een
zwarte ton aangebracht, die beoosten de haven op Texel-
stroom lag en blijkbaar door het drijfijs op die plaats
gebracht was.
Steen en ketting waren nog aan de ton bevestigd. Naar
men beweert, zijn reeds tal van tonnen uit de vaarwaters
meegesleurd door het ijs.
't Is dus iedereen, die na heropening van de onbelem
merde vaart, de Zuiderzee opgaat, aan te raden, niet al te
veel op de ligging van de tonnen te vertrouwen. Wel is
waar wordt gewoonlijk wel alles met den meesten spoed
weer in orde gebracht, doch dit kan natuurlijk niet in één
dag geschieden.'
Bij de op jl. Zondag te Sint-Maarten gehouden
namiddag-godsdienstoefening werden, niettegenstaande de
zeer geringe opkomst, de diakenen aldaar verrast, onder
hare collecte-penningen aan te treffen een bankbiljet van
zestig gulden, ten einde dat bedrag onder hare armen te
verdeelen, welke moeielijke taak zeer zeker, onder dank-
zegging aan den milden gever, zal worden ten uitvoer gebracht.
Tot dusverre was het gebruikelijk, dat er van Kerstmis
tot Vrouwendag geen graan- en zaadmarkt te Alkmaar
gehouden werd. B. en W. hebben echter ter algemeene
kennis gebracht, dat er reeds op Vrijdag a. s. zulk eene
markt zal gehouden worden. Dit besluit schijnt evenwel
niet de algemeene goedkeuring te ondervinden; althans 19
der voornaamste graanhandelaren in Noord- en Zuidholland
hebben verklaard, dat zij die markt niet zullen bezoeken.
De verdienstelijke tooneeldirecteur A. Van Lier is
gisteren op 71jarigen leeftijd te Amsterdam overleden.
Vele vrienden en vereerders van Van Lier, die eene som
bijeenbrachten om hem heden, ter gelegenheid van zijn
35jarig jubilé als tooneeldirecteur het model van een
kunstwerk aan te bieden, hebben thans besloten dit geld
voor een grafmonument aan te wenden.
In het afgeloopen jaar steeg de bevolking van Am
sterdam van 372,425 tot 378,969 personen. Er werden
2763 huwelijken gesloten.
De Rechtbank te Amsterdam heeft gisteren beslist,
dat het beleedigend is voor de huisvrouw en grond ople
vert voor scheiding van tafel en bed, als de man eene
dienstbode weder in dienst neemt, die door haar is wegge
zonden.
Men schrijft uit Rotterdam, dd. 7 dezer, aan het Hld.:
Zooals ik u gisterenmorgen seinde, zijn de hardrijderijen
bij Slikkerveer thans op Dinsdag en Woensdag a. s. gesteld,
natuurlijk wanneer de winterkoning zich over ons erbarmen
en den dooi verdrijven wil, die ons zoo wreed in onze
fraaie plannen gedwarsboomd heeft.
De belangstelling voor de wedstrijden is door geheel
Europa zóó groot, dat, bij het invallen van den dooi, het
bestuur meer dan honderd telegrammen ontving uit Londen,
Cambridge, Berlijn, Weenen, Hamburg, Christiania, enz.,
om te vernemen, of het feest al dan niet zou doorgaan.
Voor zoover de wedstrijd der „professionals' betreft,
zijn tot heden eerst ongeveer veertien inschrijvingen ontvan
gen, zoo uit het binnen- als uit het buitenland. Onder de
buitenlanders noemen wij Wallis, Tibet, Curtes, Goodman,
secretaris van de „English Skating-association," en Werner,
die door zijn schoonrijden het feest luister zal bijzetten.
Het gering aantal inschrijvingen in deze afdeeling moet
toegeschreven worden aan het talmen der Friezen, die
gewoon schijnen eerst op het uiterste oogenblik zich aan
te melden.
Naar men verneemt zullen ook Amerikanen deelnemen.
Hagen is op dit oogenblik zwaar ziek, zoodat er weinig
kans bestaat, dat hij zal mederijden. Paulsen heeft nog
niets beslist.
Wat den strijd der liefhebbers aangaat, kunnen wij mede-
deelen, dat tot heden ongeveer vijf en twintig inschrij
vingen zijn ingekomen; er bevinden zich eenige onder van
studenten uit Leiden, Groningen, Amsterdam en Delft, en
verder van lief hebbers uit verschillende oorden van het land.
Enkele buitenlanders oefenden zich gisteren en heden
Op het terrein van den a. s. wedstrijd, welk terrein, dank
ij de genomen maatregelen, nog zeer weinig door den dooi
geleden heeft. Bij eenige vorst (en de barometer rijst!)
zullen de banen even fraai als vóór den dooi zijn.
De Engelsche pers zal, voor zoover bekend, Dinsdag en
Woensdag a. s. op de ijsvlakte bij Slikkerveer vertegen
woordigd worden door den heer Evelegh, directeur van
het sportblad Field, door den correspondent der London-
News en door dien van het geïllustreerde weekblad The
Graphic. De laatste bracht heden de banen met hare
stoffeering van tenten, vlaggen en enkele rijders in teekening.
Omtrent de komst van H. M. de Koningin op Dins
dag a. s. is thans nog niets bekend.
In de „Kroniek' van het Januari-nummer van de
„Stemmen voor Waarheid en Vrede' schrijft dr. Bronsveld
o. a. het volgende:
„Men gaat nu te Amsterdam en waarschijnlijk ook elders
eene „doleerende geraeeente' oprichten. Men zegt zijn
lidmaatschap van onze Kerk niet op, doch plaatst zich
naast haar, en zal hare deuren rameien totdat zij zich
weder voor de nu uit hunne bediening ontzetten zullen
openen. Niemand make zich echter ongerust! Zij, die nu
gaan uit de Kerk, gaan voor goed. Hoe dr. Kuijper
het ook kleure en verbloeme zijne nederlaag is vol
komen. Hij en zijn staf zijn door de Kerk uit hunne
bediening ontzet. Ik weet, dat zij op zulk een optreden
en ontwikkeling van kracht in de Kerk niet waren voor
bereid. Zij meenden, dat de Synode een kerkeraad als
dien van Amsterdam niet aandurfde. Daarin hebben zij
zich deerlijk vergist, en dr. Vos heeft het juiste oogenblik
en de juiste middelen weten te treffen om de revolutie in
de Kerk te fnuiken.
„Dr. Kuyper moge nu gewagen van een „Nederlandsch
Gereformeerde Kerk,' met hare predikanten en kerkeraads-
leden eene zekere vertooning maken: dat alles zal niet
verhinderen, dat hij blijft buiten onze vaderlandsche Kerk,
die hem ongetwijfeld weldra wel het lidmaatschap ontnemen
zal, dat hij weigert op te vragen.
„Ongetwijfeld verliest onze Kerk door deze nieuwe af
scheiding vele treffelijke krachten, doch onvermengd is ons
leedwezen over het heengaan van deze wederspanningen
niet. Onze dampkring zal er door gezuiverd worden.'
Gisteren werd te Hoorn overeenkomstig het vast
gestelde programma de feestelijke en gecostumeerde optocht
gehouden ter herinnering aan den geboortedag van Jan
Pietersz. Koen, die 8 Januari 1587 te Hoorn het levens
licht aanschouwde.
Alles is in de beste orde afgeloopen.
De raadkamer van het Gerechtshof te 's Hage heeft
termen gevonden om de openbare terechtstelling voor de
Haagsche Rechtbank te bevelen van de vrouwelijke bediende
der familie H., verdacht van het door onachtzaamheid of
onvoorzichtigheid veroorzaken van den Kurhausbrand te
Scheveningen op 1 September 11.
Als een bewijs dat de proef met het aankoopen van
remonte-paarden voor het leger goed geslaagd is, meldt
men, dat over 1886 geen paarden ter levering zijn
aanbesteed behoeven te worden en dat er 136 bij de boeren
en fokkers zijn aangekocht tegen den gemiddelden prijs
van f 550 per stuk.
Arglist op louter vergissing? Deze vraag
beheerschte de tegen een welgesteld landbouwer uit Zoeter-
woude ingestelde rechtsvervolging, die jl. Donderdagavond
behandeld werd voor de Arrondissements-Rechtbank te
Rotterdam.
Een landbouwer uit Voorschoten bezat een weiland onder
Zoeterwoude, grenzende aan de weide van den beklaagde.
Verscheidene malen was eerstgenoemde tot de min aange
name ontdekking gekomen, dat zijne koeien, die op dit
weiland graasden, onrechtmatig door een ander gemolken
werden, doch het was hem niet gelukt den dader te betrappen.
In den nacht van 11 ,op 12 November 1886 nu, terwijl
zijn knecht en een andere persoon op de loer hadden
gestaan, gebeurde het dat zij den beklaagde hoorden aan
komen, hem regelrecht naar het land van den meester
zagen gaan en waarnamen, dat hij zich bij eene bonte koe,
het eigendom van den Voorschotenschen landbouwer, plaatste
en het dier molk. Volgens verklaring van den knecht
ter terechtzitting, moet beklaagde, toen zij te voorschijn
traden, hevig geschrikt zijn, en zou hij gezegd hebben:
„Jan, je zult me toch niet verraden?'
Doch beklaagde verwierp verre de gedachte aau diefstal.
Hij had de koe, die hij molk, te goeder trouw voor de
zijne gehouden. Het beest geleek èn wat kleur èn wat
grootte betrof, zoo veel op het zijne, dat hij niet anders
dacht of zijne koe, hetgeen wel meer gebeurde, was een
bezoek gaan brengen aan hare zuster op het weiland van
den boer uit Voorschoten.
Hij verzocht laatstgenoemden, het bedrag der schade
vergoeding aan den burgemeester van de plaats te willen
opgeven. Vooraf zij gezegd, dat hij hoogstens voor 5£ cent
van de hem niet toebehoorende melk in zijn emmer had.
De landbouwer uit Voorschoten gaf dan ook schadekosten
op, en wel het baggatelletje van... f 300. Dezen buiten-
sporigen eisch rechtvaardigde de landbouwer door als zijne
overtuiging kenbaar te maken, dat beklaagde steeds de
onrechtmatige melker was.
De substituut-officier van justitie, mr. Hulshoff, achtte
door verschillende aanwijzingen het wettig en overtuigend
bewijs geleverd en verwierp beklaagde's verdediging, dat
hier eene vergissing in het spel was. Hij vorderde 4 maanden
gevangenisstraf.
De verdediger, mr. Jac. Van Gigch, weêrlegde de ver
schillende aanwijzingen, waaruit het O. M. het overtuigend
bewijs had gemeend te kunnen putten, en achtte de be
wering, dat het melken zou zijn geschied met het oogmerk
om zich de melk wederrechtelijk toe te eigenen, totaal
onbewezen was, weshalve hij tot vrijspraak concludeerde.
Uitspraak over 8 dagen. (N. Rott.' Crt.)
De oorsprong van het dominospel zou, zoo lezen wij,
dateeren van de 6de eeuw. Twee Benedictijner monniken
van het beroemde Monte Cassineklooster waren, wegens
een bedreven zonde, samen in één cel opgesloten, en tegen
de verveling maakten zij een spel, dat zij met stukjes wit
krijt speelden. Zij sneden die vierkant en maakten er zwarte
punten op. Zij plaatsten die zoodanig, dat verschillende
rijen dezelfde rekening gaven. Daar zij bang waren, dat
de abt hen overvallen zou, hadden zij afgesproken, dat de
eerste, die zijn stap hoorde, den eersten regel van den
eersten Vesperpsalm„Dixit Dominus Domino' zou uit
spreken. Verder kenden zij den regel niet en bleven steeds
bij het woord #Domino' steken, waarna liun spel thans
genoemd is.