HELDERSCHE
EK KIEIJWEDIEPER COURANT.
Nieuws- en AdyertentieMad yoer Hollands Boorlerkwartler.
1887. N° 7.
Zondag 16 Januari.
Jaargang 45.
Uitgever A.
A. BAKKER Cz.
Brieven uit de hoofdstad.
EEN LIEF BLONDINETJE.
„Wij huldigen
hei goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advcrtentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elka
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
13 Januari.
Niet veel meer dan een maand scheidt ons van 's Konings
zeventigsten verjaardag, die immers voor heel Nederland
een buitengewone feestdag behoort te wezen, maar tot
dusver heerscht hier ten opzichte van feestelijke toebereid
selen een stilte als die des grafs. Uit allerlei groote en kleine
plaatsen van ons vaderland komen berichten omtrent het
vormen van plannen, het beleggen van vergaderingen, het
bespreken van maatregelen; doch uit en zelfs in de hoofd
stad des Rijks verneemt men nog niets van dien aard. Wil
men op eenigszins waardige wijze voor den dag komen,
dan begint het toch werkelijk hoog tijd te worden om de
handen ineen te slaan en een voorloopig programma sa&m
te stellen. Maar als men mij vraagt: wat doet Amsterdam,
waaraan denkt Amsterdam, waarmede houdt Amsterdam
zich bezig? dan zal 's Konings aanstaande verjaring in
mijn antwoord door haar afwezigheid moeten schitteren.
Ik kan mij voorstellen, dat dit onverklaarbaar verschijnsel
buiten de hoofdstad niet onopgemerkt is gebleven en
lichtelijk aanleiding tot verkeerde indrukken zou kunnen
geven. De eenige oplossing die ik voor deze bevreemdende
stilte weet te vinden, zou deze zijndat men niet geheel
ten onrechte! de geheele feestelijke viering geheim wil
houden, om de aangename verrassing voor den koninklijken
jubilaris des te grooter te doen zijn. Maar ik moet er
dadelijk bijvoegen, dat ik de eerste ben om de vrij groote
onaannemelijkheid van die oplossing voetstoots te erkennen.
Het zal mij benieuwen of ik Donderdag van de volgende
week eenig meerder licht over dit zonderlinge raadsel kan
laten schijnen.
Doch al overtreft de hoofdstad op 's Konings jubilcook
alle andere plaatsen van ons land door den glans van
haar feestbetoon en den gloed van haar geestdrift, dan zal
toch Domela Nieuwenhuis, laaghartige lvoningsmader als
hij is, zich daaraan niet meer kunnen ergeren, althans
zijn ergernis niet openlijk lucht kunnen geven. Hij gaat,
ondanks al zijn sentimenteele hooghartigheid en ondanks
al de spitsvondige redeneeringen van zijn officiëele en
Door Mevr. M. C. FRANK.
Zulke verwijten aan te hooren, in tegenwoordigheid van al
wie het toeval meebracht, het mag voorwaar eene beproeving
heeten. Op andere tijden echter moest oom Dorus het misgelden
en werd hij van al zijne deugden en hoedanigheden beroofd,
om van dwaasheid, gierigheid, bluf en dommen trots beschuldigd
te worden.
Hoe droevig de aanleiding ook was, toch gaf het overlijden
van kapitein Martin eene gewenschte nfleiding aan Mevrouw
Darlings gedachten. Nu had ze ten minste weer iets nieuws
om over «te wurmen," zooals kleine Chrisje zeide, die mede
niet weinig te lijden had van hetgeen zij het ,/lemeur" harer
Mevrouw noemde. Mevrouw Darling „wurmde" dan ook al
haar bestzij liet zich een lei en griffel geven om uit te rekenen
met hoeveel Riekjes inwoning het huiselijke budget zou verhoogen
en berekende alles alsof haar huis een hótel eerste klasse en
Rika een schatrijke Russische prinses wareen toen zij tot een
onmogelijk hoog eindcijfer gekomen was, wierp zij lei en griffel
weg, riep uit, dat het hen allen „in den grond" ruïneeren zou,
en eindelijk kuste en omhelsde zij Riekje en betuigde, „dat zij
haar als haar eigen kind liefhad en haar nimmer verlaten zou,
al zou zij dag en nacht moeten werken voor haar brood."
Toen Ju hare moeder meedeelde, dat Rika eene kleine som
in kas en 't vooruitzicht op eene tamelijk goede betrekking bad,
zoodat zij haar kost en inwoning zou kunnen bestrijden, vond
mevrouw Darling zich wel eenigszins gerustgesteld, maar begon
terstond weer haar hoofd te breken met de vraag: „of het wel
raadzaam was of men er geen aanmerking op zoa maken,
dat de future van haar zoon in 't huis harer aanstaande schoon
moeder zou wonen," enz. enz.
Op die wijze schiep de arme vrouw zich, nevens hare werke
lijke, nog denkbeeldige rampen en bezwaren, en de goede Ju,
die al het gejammer en 't ondragelijke humeur der zieke uit
de eerste hand te verduren had, dankte den hemel, dat hare
huiselijke bezigheden haar het grootste deel van den dag buiten
de ziekenkamer hielden. Rika's gezelschap was eene verademing,
eene uitkomst, en Ju werkte nog ijveriger als ze zich kon ver
heugen op 't rustige avouduur, wanneer Rika thuis kwam en
zij met Ju, de onuitputtelijke verstel- en naaimand naast zich,
vertrouwelijk konden zitten praten.
Maar heden was Ju zóó doodmoe, dat zelfs dit vooruitzicht
haar niet toelachte. Ze was zoo moedeloos, dat zy zich het
liefst,' met haar fantasiepak en al, in een donkere hoek zou
hebben neêrgeworpen, om het einde van al die ellende af te
wachten. 't Lag evenwel niet in haren aard, toe te geven
aan zulke gedachten, en had zij 't ook willen doen, 't ware
onmogelijk geweest, want juist toen zij haar laatste beurt op de
ladder aanvaardde, ging de huisbel, die zij vastgezet had, met
een forschen ruk over; Chrisjo liet de ladder los en wilde de
trap afvliegen om de deur te openen. Maar Ju zeide haastig:
„Nog niet! Wacht even. Zie eerst eens wie 't i3 en verzoek
juffrouw Rika om open te doen; jij ziet er zoo uit, kind!"
't Was waar; Chrisje behoefde niet te vertellen, wat zij dien
dag gedaan had; haar bolrond gezichtje was met byna evenveel
kalkspatten als sproeten versierd; haar jak, schoenen en haren
zagen er op eenigen afstand uit, alsof ze met sneeuwvlokken
bezaaid waren. Eer zij Rika de boodschap gebracht had, was
deze reeds gekomen.
officieuse verdedigers, voor een jaar achter slot: een
niet meer dan billijk loon voor lieden, die, tegen
beter weten in en trots hunne kennis en wetenschappelijke
ontwikkeling, door zulke ellendige middelen propaganda
zoeken te maken voor hunne zoogenaamde beginselen.
De gewetenlooze volksmenner tracht nu te poseeren al3
martelaar voor de goede zaak zijner „beschermelingen."
Driewerf wee den ongelukkigen, die door zulke wezens
beschermd worden Zij hitsen hunne goedgeloovige volge
lingen aan, om de handhavers van wet en orde met peper
te verblinden, en maken zich stillekens uit de voeten wan
neer de nood aan den man komt en de beklagenswaardige
slachtoffers der socialistische dwaalleer onverbiddelijk wor
den neergeveld door de kogels der militairen! Doch zoo
dra is het gevaar niet voorbij, of de „redders" in den
trant van Domela Nieuwenhuis en consorten duiken lang
zamerhand weer op, om hun noodlottig en verachtelijk
spel voort te zetten. En nu verschijnt bij als de marte
laar, als de zondebok, die, boetend voor anderer misdaden,
naar de cellulaire woestijn wordt gedreven. Zoo is hij op
ceremoniëele wijze afscheid komen nemen van zijne aan
bidders in de residentie en vervolgens van zijne geestver
wanten hier. Zoo heeft hij, met sertimenteele profanie,
zichzelven het evenbeeld genoemd van Jezus den Messias,
die ook, als een andere Domela Nieuwenhuis, boeten en
lijden moest omdat hij zich de zaak des volks had aange
trokken. Welk een nietswaardige comedie!
Dat soort lieden leeft van reclame en vertoon. Vertoon
bij hun optreden en vertoon bij hun heengaan. Als Domela
Nieuwenhuis hier zijn onnadenkende volgelingen het „tot
weerziens!" komt toewuiven, treedt er een koor van in
rouwgewaad gehulde vrouwen op, dat den nieuwen Mes
sias, eer hij den weg naar het cachot inslaat, een hart
roerend afscheidslied toezingt. En als Van Ommeren, die
niets geleerd en niets vergeten schijnt te hebben, uit zijn
cel binnen Groningens veste „in ons midden" terugkeert,
weer op het tooneel verschijnt, wordt hij begroet door een
meisje met een roode muts op, een socialistisch Roodkapje,
en een rood jurkje aan, dat hem een bloemruiker aanbiedt, en
door twee piepjonge democraatjes, almede rood gemutst, die
„'t Is een heer!" riep ze Ju toe; „ik ken hem niet; wat moet
ik zeggen? Niet thuis?"
„Ja, neen... ik weet niet, hoor eerst wat hij wilje kunt toch
nooit weten maar wacht even, tot ik mij geborgen heb."
Zij wipte vlug de ladder af en verdween in de keuken. Rika
liep naar beneden en Chrisje deed wanhopige pogingen om in een
halve minuut aan de ontmantelde gang een voorkomen van orde
te geven.
Een oogenblik later vloog Riekje de keuken in, ademloos,
blozend, met tintelende oogen, lachend, zoodat niet alleen hare
schitterend witte tanden, maar ook de kuiltjes in hare bruine
wangen zichtbaar waren.
„Ju, o Ju, waar ben je?" (Ju stond achter de deur verscholen).
„O, kom toch gauw! Hij dacht dat ik jij was'." „Is u juf
frouw Julie Darling?" vroeg hij, „verbeeld je! Maar hij zag
dadelijk, dat ik 't niet was, en hij moet u spreken. Hij komt
uit Indië kom toch gauw, Ju!"
En ze wilde Ju meêtrekken, zonder aan het wonderlijke toilet
van mejuffrouw Julie Darling te denken.
„Uit Indië! Misschien brengt hij tijding van Dory! Ach, hoe
naar, dat ik nu niet te voorschyn kan komen; toe Riek, verzoek
hem terug te komen morgen over een uurtje. O hemel,
als hij maar geen slechte berichten brengt!"
„Dat geloof ik niet, Ju; maar hem afschepen, dat zal niet
gaan; 'k heb reeds alles gezegd, wat ik zeggen kon drukte,
schoonmaak, enzoovoort, maar hij staat er op, u te zien, al was
't maar vijf minuten, zegt hij. Kom toch, Ju! Hij ziet er niet
uit als een Jobsbode, integendeel...."
„Maar hoe kan ik gaan? Ik zie er immers uit als een vogel
verschrikker! En zoo'n boel in de gang ook!"
„Kom, Ju'tje, dat is niemandal; daar zal hij niet naar kijken;
hij komt immers uit IndiëWeet je wat, 'k zal hem boven laten
en hem een beetje aan de praat houden; ga jij je terwijl wat
opknappen; in vijf minuten kan jij wonderen doen. Toe vlug
wat, Ju!"
„Onmogelijk, kind; 't kan niet ik bid je, zeg maar...."
Maar Riekje was de trap reeds weêr afgevlogen en weldra
hoorde Ju den zwaren tred van een man op de treden; zijne
voetstappen klonken hol op de gang zonder looper, en in haar
schuilhoekje kreeg Ju een kleur van schaamte, als ze dacht aan
de trapladder, den emmer met kalk, de schuiers, kwasten, dweilen
en al wat daar in den weg lag.
Toen de bezoeker veilig en wel, onder Rika's hoede, in de
huiskamer was, sloop Ju, onhoorbaar als eene schaduw, naar
haar dakkamertje, om zich „op te knappenmaar ze was nog
niet half klaar er meê, toen zij Riekje beneden aan de zoldertrap
hoorde roepen: „of ze nog niet klaar was, en dat ze zich toch
haasten zou!" En de stem van het meisje klonk zoo vroolijk,
zoo blijde, dat Ju niet wist wat ze er van denken moest, behalve,
dat die man zeker goede tijding bracht. Zij haastte zich zooveel
zij kon, maar toen ze naar beneden kwam, stond Riekje haar
op de trap te wachten; het meisje had tranen in de oogen en
lachte, en omhelsde Ju, en trok haar zoo driftig meê de trap af,
dat zij beiden groot gevaar liepen, spoediger en op een andere
manier beneden aan te landen, dan haar lief' was.
„Maar, Riekje, wat scheelt u toch, kind!" vroeg Ju verbaasd.
„O, o, o, Ju liefste Ju! Kom toch gauw, gauw! Laat
kijken, zie je er goed uit?" en ze hield Ju op armslengte
van zich af. „Ja, heel goed en lief en zoo frisch als een roos,
kom meê, Ju, gauw!"
Ju zag er inderdaad goed uit; haar zwart kleedje, hoe een
burger Yan Ommeren met hunne roode vlaggetjes het
„welkom thuis toewuiven. Alles vertooning en reclame,
alles op het effect berekendMaakt het publiek wat te
veel misbaar bij die kinderachtige kinderovatie, dan wordt
er tot stilte vermaand, want de „in ons midden" terug
gekeerde Van Ommeren wil spreken en kan zich slechts
met moeite doen verstaan, doordien hij in de gevangenis
wat zwak en teergevoelig is geworden en niet best meer
tegen drukte kan. Men had zand moeten strooien op straat
vóór het lokaal, om het geratel der rijtuigen te smoren,
en de bezoekers bij hun binnentreden van vilten pantoffels
moeten voorzien, ten einde de zenuwen van den armen
Van Ommeren niet noodeloos te prikkelen. Wat al dwaas
heid! Toen Van Ommeren naar de gevangenis ging,
of eigenlijk op het Waterlooplein door een paar agenten
werd ingerekend, om er heen gebracht te worden, ver
eerden zijn kornuiten hem als een strijdvaardige held en
zongen zij hem in koor ten afscheid toe„Wij zien elkafir
in 't vrijheidsleger weêrEn nu zij hem goed en wel
terug hebben, behandelen zij hem als een kraamvrouw, en
laat de guit met zich sollen alsof hij de vermoorde onschuld
in eigen persoon was. Doch alle middelen zijn hun welkom,
als ze maar tot het doel meewerken, en dat doel isreclame
maken, opzien baren, de aandacht trekken.
Zoo is er nu weer in hetzelfde Volkspark een
vergadering der Vereeniging vnn Werkloozen gehouden,
een monstermeeting zooals tegenwoordig het modewoord
luidt, die wel veel geschreeuw, maar naar ik vrees zeer
weinig wol opleverde. Ik zou echter willens blind moeten
zijn als ik niet erkende, dat die nieuwe Vereeniging, een
pasgeboren kindeke, dat nog niet bij den burgerlijken stand
der algemeene bekendheid is ingeschreven, zich ontwikkelt
met al den voorspoed van een wonderboom. Toen de
Vereeniging werd opgericht was zij 100 leden sterk; toen
zij hare eerste vergadering opende, telde zij er 400, en
toen de bijeenkomst gesloten werd, was dit aantal nog
weder verdubbeld. Deze reusachtige aanwas laat zich echter
eenigermate verklaren door de tweevoudige reden, 1°. dat
het lidmaatschap gratis verleend wordt, en 2°. dat het
aantal gedwongen lediggangers hier tegenwoordig onder de
voudig ook, sloot goed om haar gezet figuurtjehet witte kraagje
was minder blank dan haar hals, en daar zij in haast haar dik
bruin haar in orde gebracht had, profiteerden al de weerspannige
lokjes van die gelegenheid om zich vrij op haar voorhoofd en in
haar nek te vertoonen. De inspanning en een haar onverklaar
bare zenuwachtigheid hadden hare gewone frissche kleur verhoogd,
en, al had zij geen „teint" van leliën en rozen, de blos der
gezondheid sierde hare wangen, hare donkere oogen waren helder
en goedig als altijd, ofschoon zij op dit oogenblik wat onrustig
keek.
Rika nam haar bij den arm, opende de deur der kamer,
duwde haar naar binnen, sloot de deur weer, en begon toen,
op de teenen huppelende, een soort pantomimischen dans uit te
voeren, die onmiskenbaar de grootste verrukking te kennen gaf.
Nadat zij dit gedurende eenige minuten volgehouden had, tot
groote verbazing van Chrisje, die haar met open mond stond
aan te gapen, greep zij dit verbijsterde „dagmeisje" bij de schouders,
sleepte haar mee naar de keuken en wees haar op het petroleum
stel
„Gauw, gauw, theewater!" beval zij; daarna viel Riekje op
den eenigen stoel neer, liet het hoofd op de rechtbank zinken,
barstte in tranen uit en snikte:
„O, het portret, het portret!"
Al deze vreemde gedragingen brachten Chrisje op het idee,
dat „juffer Riek" plotseling krankzinnig geworden was, en 't
was onder vreezen en beven, dat de kleine meid aan 't bevel
gehoorzaamde en het theewater opzette.
Wie echter de ontmoeting tusschen Ju en den onbekenden
bezoeker gezien had, zou spoedig begrepen hebben, dat Riekje
wel bij 't hoofd was, en tamelijk scherpzinnig ook. Immers,
ondanks de verandering van vele jaren, had zij in den onbekende
het origineel ontdekt van het portret, de photographie, welke
Ju zoo zorgvuldig bewaarde en die zij Riekje, in een oogenblik
van diepe droefheid en groot vertrouwen, had laten zien.
Het scheen, dat die bezoeker niet veel praatte en Ju evenmin,
althans, men hoorde niets daarbinnen, en er verliep meer dan
een half uur en het theewater kookte reeds lang, als 'n zee,
zei Chrisje, eer Ju de kamerdeur opende en, met beschreide
oogen, en hooger. gekleurde wangen, doch ook met een blijden
lach op 't gelaat, Rika riep en haar in alle deftigheid wilde voor
stellen aan „het portret." Doch „het portret" scheen daar niet
meê tevreden; heel vertrouwelijk nam hij Riekje's hand, sloeg
den arm om Ju's schouders en zei:
„Mag ik mij zelve liever voorstellen? Juffrouw Rika, ik
ben Otto Sterndorff, Julia's aanstaande, als ik mc niet vergis,
hebt u zelve ook recht op een dergelyken titel u zijt de aan
staande van Frans, die weêr mijn aanstaande schoonbroer is,
zoodat we hier eigenlijk en familie zijn."
Dien avond was er feest in de woning, die 's morgens door
zooveel droefheid en zorg versomberd werd. Tot laat in den
avond zaten de twee „aanstaande echtparen" in een halven kring
om het bed der zieke moeder, en zelfs deze vergat voor een poos
haar lijden en haar leed, en toen Ju haar goeden nacht kuste,
zeide mevrouw Darling:
„Kind, ik voel mij tien jaar jonger, vanavond. Wat bon ik nu
bly, dat je dien mallen oom Dorus bedankt hebt! Ja, 'k heb u
altyd wel gezegd, dat Otto ons niet vergeten kon: oude liefde
roest niet. Als we nu maar goede tyding kregen van Dory,
was alles in orde!"
(Wordt vervolgd.)