HELDERSCHË NIEUWEDIEPER COURANT. en Advertentieblad voor Hollauds Noorderkwartier. 1887. N° 12. Jaargang45. Vrijdag 28 Januari. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BEKENDMAKEN G. BEKENDMAKING. SINT-MICHAËL. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advortentien: Van 1—4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. De Burgemeester der gemeente Helder brengt ter openbare kennis, dat in de week van Zondag 16 tot Zaterdag 22 Januari 1887 in deze gemeente geene personen aan de mazelen zijn overleden. Helder, 25 Januari 1887. De Burgemeester voornoemd, STAKMAN BOSSE. De Burgemeester der gemeente Helder brengt ter algemeene kennis, dat op Vrijdag den 28 en wellicht ook op Zaterdag den 29 Januari e. k. schietoefeningen zullen gehouden worden van het fort „de Harssens", in de richting Oost ten Noorden van genoemd fort; dat die schietoefeningen des morgens 9 ure zullen aanvangen en de onveiligheid zal worden aangeduid door het plaatsen van een roode vlag op dat fort. Helder, 26 Januari 1887. De Burgemeester voornoemd, STAKMAN BOSSE. Binnenland. Over de arbeids-enquete sprekende, schrijft de Haagsche correspondent der Zutf. Crt., naar aanleiding der thans reeds openbaar gemaakte verhooren o. a. 't volgende: „Het moge in het algemeen waar zijn dat een fabrikant, die zijn eigen belang goed begrijpt en niet alleen om den dag van heden maar ook om de toekomst denkt, de hem toevertrouwde jeugdige werkkrachten niet zal exploiteeren, maar tot flinke werklieden zal trachten op te leiden te ontkennen is het evenmin dat nu reeds gebleken is dat er in de hoofdstad des Rijks verscheiden ondernemers zijn, die het belang hunner onderneming het best meenen te behar tigen door van jeugdige werkkrachten overmatigen arbeid te vorderen, en die er zich weinig om bekommeren of daardoor de toekomst van die jeugdige personen in de waagschaal wordt gesteld, omdat zij toch over enkele jaren de ouderen heenzenden om andere, jeugdige arbeiders in hun dienst te nemen. Het treurigst schijnt in dat opzicht 3) Door E. WERNER. „Zoo, zijt ge daar eindelijk!" luidde de onvriendelijke ontvangst van zijn pleegvader. „Gij hebt zeker onderweg geslapen, anders hadt ge al lang bier moeten zijn." „Ik ben door het bosch gekomen," Antwoordde Michaël, terwijl hij op den geestelijke toetrad, die hem welwillend de hand toe stak. Wolfram lachte spottend. „Heb ik 't u niet gezegd, eerwaarde heer? Hij heeft weer niet door het dorp durven gaan." Micbaël liet zich dit blijkbaar niet ongegrond verwijt met de grootste onverschilligheid welgevallen, zonder een syllabe te antwoordenaan die behandeling van zijn pleegvader was hij sedert lang gewoon. De houtvester nam thans zijn hoed en maakte zich gereed om te vertrekken. „Ik moet nog naar het Spookbosch," zeide hij. „Daar boven ziet 't er akelig uit. Meer dan een dozyn van de dikste boomen zyn ontworteld; de Wilde Jacht heeft daar weer geducht huisge houden." „Ge meent zeker de storm, die de laatste nachten gewoed heeft, niet waar, Wolfram?" „Neen, eerwaarde heer, 't is de Wilde Jacht geweest. Nu in het voorjaar is ze eiken nacht aan den gang. Eergisteren, toen wy in den donker het bosch doorkwamen, is die tierende schaar ons vlak voorbijgereden, geen honderd stappen van ons af. Dat loeide en huilde en raasde door de lucht, alsof de hel was los gebroken, en een deel daarvan zal het dan ook wel geweest zijn. Michel, dom als hij is, wilde er op losgaan, maar ik greep hem nog bij tyds by den arm en hield hem vast." „Ik wilde die geesten eens van nabij bekijken," zeide Michaël bedaard. De houtvester haalde verstoord de schouders op. „Zie, eerwaarde heer, zoo is die jongen nu altijd I Voor gewone menschen loopt hij weg, en zulke dingen, waarbij elk christen- mensch de haren te berge rijzen, wil hy van naby bekijkenBij zulke gelegenheden is hij haantje vooraan. Ik geloof, dat hij zich niet ontzien zou hebben met die geheele bende geesten slaags te raken, als ik hem niet had gegrepen. Dan lag hij nu in het bosch, want wie in die Wilde Jacht verzeild raakt, is er om koud." „Maar Wolfram, zult ge dat zondig bijgeloof dan nooit opgeven?" vermaande de geestelijke. „Ge wilt een christen zijn en kunt al die heidensehe begrippen nog maar niet laten varen! En Michaël hebt ge daarmede ook al besmet; hy heeft het hoofd vol met al die heidensehe overleveringen." „Ja, misschien is het zonde, maar waar is het toch," hield Wolfram vol. „Ik wil wel gelooven dat gy er niets van merkt. Gij zyt een heilig man, een gewijd priester, voor u is al dat geheimzinnig gespuis, dat 's nachts in de bosschen en bergen rond spookt, zoo bang als een wezel, maar ons soort van menschen ziet en hoort soms meer daarvan dan ons lief is. En dus blijft Michel hier?" „Ja. Ik zal hem tegen den middag terugsturen." „Gegroet dan!" zeide de houtvester, terwijl hij don riem van zyn geweer dichtgespte en heenging, zonder verder notitie van zijn pleegzoon te nemen. Michaël, die in de pastorie geheel thuis scheen te zijn, kreeg nu uit een kleine kast in den muur eenige boeken en schriften, die hij op de schrijftafel legde. Het gewone onderwijs zou een aanvang nemen; maar eer het nog zoover was gekomen, hoorde de toestand te zijn in«drukkerijen, zetterijen, ijzerindustrieën, lettergieterijen, broodbakkerijen, kaarsenfabrieken, enz. Dat dikwijls de niets ontzienende concurrentie de patroons dwingt om ook met de jongens en meisjes anders te handelen dan zij zelf, aan hun menschelijk gevoel gehoor gevénde, wel zouden wenschen, is huiten twijfel, maar daarom waren er ook onder de fabrikanten, die met ronde woorden tot de commissie zeiden: geeft ons een wet die de kindei'en ook boven 12 jaar beschermt, want de wet zal voor alle con currenten gelijk zijn en zal het voor ons allen veel gemak kelijker maken niet meer de schuld van exploitatie van kinderkrachten op ons te laden. „Was het toeval aldus vervolgt de schrijver dat bijna alle industriëelen, die tot heden voor de commissie verschenen, zoowel de fabrikanten als werklieden er op aandrongen om toch den leeftijd, waarop het thans geoor loofd is in fabrieken en werkplaatsen te gaan werken, te verhoogen en op veertien jaar te brengen? „Ondertusschen moet het dankbaar erkend worden dat geenszins alle patroons, die met zware concurrentie te kampen hebben, hun winst trachten te verhoogen of hun balans te doen sluiten door hun werkvolk, jongeren zoowel als vol wassen, 16, 20 tot 24 uur te laten werken tegen een laag loon. Integendeel hoeveel treurige feiten de bundel verhooren ook bevat, de exploitatie van werkvolk is ge lukkig nog geen regel, maar uitzondering. In dezelfde verslagen komt ook veel voor wat een bemoedigenden indruk maakt, en juist doordat er naast veel schaduw ook veel licht wordt geplaatst, krijgt men een des te duidelijker beeld van den geheelen toestand, en kan men tevens zien dat het niet de slechtste patroons zijn, die het kunstmiddel van overmatigen arbeid met verontwaardiging van de hand wijzen." Wat de schrijver bij het doorlezen van de verhooren ook zeer heeft getroffen is dit, dat in de laatste jaren de inrichting der fabrieken en werkplaatsen zeer schijnt te zijn verbeterd. Omtrent den nieuwen Minister van Marine lezen wij het volgende: Het Vaderland herinnert, dat onder het beheer van den heer Tromp als wethouder van publieke werken te Amster men buiten het geluid van een slede. Valentijn zag verwonderd op. Kreeg hij bezoek, wat niet dikwijls gebeurde, dan was dit van dezen of genen pastoor uit de weinige dorpen in den omtrek, en bedevaartgangers waren in dit jaargetijde uiterst zeldzaam. Sint-Michaël was niet een van die groote en beroemde heilige plaatsen, waarheen de geloovigen het geheele jaar door in gansche scharen pelgrimstochten deden. Naar de kleine afgelegen bede vaartsplaats, hoog boven in het gebergte, togen slechts de arme Alpbewoners met hunne gebeden en geloften, en alleen op groote kerkelijke feestdagen kwam hier een betrekkelijk groot aantal vrome zielen bijeen. De slede was onderwijl naderbijgekomen en hield nu voor de pastorie stil. Een heer in een pelsjas steeg uit, vroeg aan de oude dienstmaagd, die de huisdeur opende, of de pastoor thuis was, en trad daarop recht toe recht aan de studeerkamer binnen. „Ik wenschte zijn Eerwaarde te spreken," zeide hij, terwijl hij reeds op den drempel stond. Valentyn ontstelde onwillekeurig bij het geluid van die stem, maar vervolgens sprong hij verheugd van zijn stoel op: „Johan! Zijt gij daar?" „Herkent ge mij nog? Het zou anders niet te verwon deren zyn, als wij dat van weerskanten verleerd hadden," antwoordde de vreemdeling, terwijl hy hem de hand toe stak, die de pastoor met onmiskenbare hartelijkheid greep en drukte. „Welkom hier! Hebt ge wezenlijk den weg hierheen ge vonden?" „Ja, 't is wel een bewijs van groote en oprechte vriendschap, hier boven by u te komen," stemde de bezoeker toe. „Uren achtereen hebben wij ons een pad door de sneeuw moeten banen nü lagen de omgevallen dennen er dwars overheen, dan moesten we door een beek waden, en voor de variatie viel van tijd tot tyd een kleine lawine van de rotsen naar beneden. En daarbij hield myn koetsier hardnekkig vol, dat 't een rijweg was. Dan zou ik de voetpaden hier wel eens willen zienDie zullen zeker alleen begaanbaar zijn voor gemzen." Valentijn glimlachte. „Gij zijt nog de oude gebleven, altijd spottend en aanmerkingen makend! Laat ons alleen, Michaël, en zeg aan den koetsier dat hij kan uitspannen. Michaël gehoorzaamde en verwijderde zich. De vreemdeling had het hoofd omgewend en hem een vluchtigen blik toege worpen. „Wel zoo, houdt ge er al een klerk op na? Wie is die druiloor?" „Mijn leerling, dien ik onderwijs geef." „Nu, dat zal u niet gemakkelijk vallen! In die hersens zal niet licht iets in te brengen zijn; al de knapheid van dien jongen schijnt in zyn vuisten te rijn gevaren zóó ziet hij er althans uit." De bezoeker had zich onderwyl van zijn pelsjas ontdaan. Hij was omstreeks vyf of zes jaren jonger dan de pastoor en van middelbare lengte, maar de merkwaardige kop met het hooge voorhoofd en de schrandere wezenstrekken kon niet nalaten be langstelling te wekken. Zijn heldere, doordringende oogen schenen gewoon te zijn menschen en zaken tot op den bodem te door zien, en uit zyn gansche houding en voorkomen sprak de supe rioriteit van een man, die in zijn kring een erkend gezag uit oefende. Aanstonds monsterde hij de omgeving, de woon- en studeer kamer van den geestelijke, die met kloosterachtigen eenvoud was dam de Handelskade en vele andere groote werken zijn lot stand gebracht, terwijl hij in die kwaliteit de beste herin neringen als bekwaam technicus en als voortvarend man van zaken beeft nagelaten. De Amsterdammer schrijft: „Of de lieer Tromp de rechte man op de rechte plaats zal zijn als Minister van Marine, zal moeten blijken. Zeker komt de portefeuille in handen van een ijverig, energiek man. Als wethouder van publieke werken onderscheidde hij zich door zijn zelfstandigheid. Zijn afkeer van het volgen van den ouden sleur en onwil om zich op het sleeptouw tè laten nemen, berokkenden hem in sommige kringen een minder vriendelijke bejegening. Het laatste is meermalen gebleken, toen, na zijn herstel van een ziekte, die het gevolg van zijn al ie grooten ijver was, steeds een deel van den gemeenteraad weigerde hem opnieuw tot wethouder te benoemen." Vanwege de afdeeling Utrecht van het genootschap voor landbouw en kruidkunde werd dezer dagen te De Bilt eene landbouwlezing gehouden. Dr. L. Mulder, hoofd redacteur van de Landbouw-Courant, behandelde daarin op zeer bevattelijke wijze de middelen om den landbouw productiever te maken. Spreker stemde volkomen toe, dat de toestand van onzen landbouw alles behalve rooskleurig is. De prijzen der producten zijn laag, en als gevolg daarvan daalt de grond in waarde. In de eerste jaren is daarin ook geen ver betering te verwachten. Wel mettertijd, want de bevolking van Amerika, de groote concurrent van onzen landbouw, gaat met reusachtige snelheid vooruit, en bovendien is de landbouw, die daar gedreven wordt, een roofbouw. Op den duur kunnen de fabelachtige resultaten, die daar nu verkregen worden, onmogelijk stand houden. Dat neemt echter niet weg, dat voor het oogenblik, onder den indruk van de concurrentie die ons van daar uit wordt aangedaan, de malaise diep door ons wordt gevoeld. Toch is er nog wel het een en ander voor onze land bouwers te doen, waardoor zij in hun toestand verbetering kunnen brengen. Eenige wenken daartoe werden door den spreker, op grond van zijne rijpe ervaring, gegeven. In de eerste plaats kan de bodem meer opbrengen. De grond wordt ingericht; langzaam liet hij de oogen door het kleine vertrek dwalen en zeide vervolgens, ditmaal zonder eenigen spot, maar met een zweem van bitterheid: „Hier hebt ge dus uw anker uitgeworpenMaar zóó eenzaam en afgelegen had ik my uw woonplaats toch niet voorgesteld. Arme Valentijn! Gy moet het bezuren, dat ik met mijne onderzoekingen uwe leerstelsels zoo onverbiddelijk aantast en dat mijne werken op den index staan." De pastoor maakte zacht een afwerend gebaar. „Hoe komt 't u in de gedachte? Als pastoor verandert men immers zoo dikwijls van standplaats, en ik ben hier te Sint- Michaël aangekomen „Omdat gij Johan Wehlau tot broeder hebt!" vulde deze den volzin aan. „Als gij my openlijk hadt verzaakt en eenige malen van den preekstoel tegen het atheïsmus uitgevaren waart, zoudt ge wel een betere pastorie hebben gekregen, dat durf ik u Ver zekeren. Ze weten best, dat wij bevriend met elkaSr zijn gebleven, al hebben wij elkander sedert eenige jaren niet gezien, en daar voor moet gij boeten. Waarom hebt ge mij maar niet openlijk vervloekt? -ik had het u waarschijnlijk niet kwalijk genomen, daar ge mijn leerstelsels toch immers onvoorwaardelijk verwerpt." „Ik vervloek nooit iemand," zeide de pastoor zacht. „Ook u niet, Johan, hoezeer het my ook spijt u dien weg te zien opgaan." „Ja, gij hadt nooit aanleg om een dweper te worden, dan nog eer een martelaar maar dat ik moet medehelpen om u dit te maken, hindert mij menigmaal. Nu, ik heb gezorgd, dat mijn bezoek vandaag ten minste niet ruchtbaar wordt, en ben incognito hier. Ik kon echter niet nalaten, u nog even goedendag te komen zeggen, daar ik plan heb naar Noord-Duitschland te verhuizen." „Hoe? verlaat ge de academie?" „Al de volgende maand. Ik heb een benoeming naar de hoofd stad zelve gekregen en deze terstond aangenomen, daar ik gevoel dat dit eerst het rechte terrein voor mij en mijn werkzaamheid is. Maar ik wilde niet gaan, zonder u nog even te zien en had u bijna misgeloopen, daar gij gisteren, zooals ik hoorde, op Stein- ruck zijt geweest by de teraardebestelling van den graaf." „Op uitdrukkelijk verlangen van de gravin heb ik de plechtig heid bijgewoond en de treurmis bediend." „Dat dacht ik wel. Per telegram ben ik ook naar Berkheim aan het sterfbed ontboden." „En hebt gè aan die oproeping gehoor gegeven?" „Ja zeker. Hoewel ik de geneeskundige praktijk al lang opgegeven en den katheder beklommen heb, liet ik dit goval als een uitzondering gelden. Ik zal nooit vergeten, dat ik als jong, pas beginnend geneesheer door de Steinrucks werd aange nomen, op uwe aanbeveling wel is waar, maar zij schonken my toch onvoorwaardelijk hun vertrouwen. Ik kon nu niets meer doen dan den graaf in zijne laatste oogenblikken bijstaan, maar niettemin scheen mijne tegenwoordigheid de familie eenige rust te geven." De terugkomst van Michaël maakte een eind aan dit gesprek. Hij bracht de boodschap, dat de koster den pastoor even wenschte te spreken en buiten wachtte. „Ik kom dadclyk weer," zeide Valentijn. „Berg je schrijfwerk maar op, Michaël. Onze les schiet er vandaag bij in." Hij verliet de kamer, terwyl Michaël zijne boeken en schriften bijeen begon te pakken. De professor keek hem aan en vroeg als ter loops: „Krijgt ge les van den pastoor?" (Vervolg op pag. 2.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1