Dat Domela Nieuwenhuis ,/een man is zonder verdiensten,"
kan nooit door mij beweerd zijn. Althans niet in dien zin,
dat hem talent en belezenheid zouden ontbreken. In mijn
Brief van 13 dezer (1ste pag., 2de kolom) heb ik veeleer
juist gewezen op zijne kennis en wetenschappelijke ont
wikkeling. Dat hij echter in den laatsten tijd van die
voorrechten zulk een jammerlijk misbruik heeft gemaakt,
kan ik hem onmogelijk tot verdienste aanrekenen. In de
twaalf of dertien jaar, gedurende welke ik nu reeds mijne
//Brieven uit de hoofdstad" schrijf, heb ik meermalen doen
uitkomen, dat ik gewelddadige middelen en gewapend ver
zet niet als verdienstelijke beginselen kan huldigen. ,/Wij
huldigen het goede," zeg ik met de Held. en N. Courant;
maar dat goede ligt voor haar en voor mij zéér ver buiten
het socialistisch terrein.
Evenmin is het mij duidelijk, hoe de heer K. kan schrijven:
//Wie is er naast Domela Nieuwenhuis, die zooveel tegen
werking, zooveel hoon en spot, alsook de celstraf trotseert
voor een maatschappelijke hervorming, zooals hij en zeker
ook ik dat zou willen? Noem zijne beginselen goed of
niet goed, 't doet er niet toe. Hij handelt volgens over
tuiging, volgens een vast beginsel. Wien kan men noemen,
die langs een hem en mij beteren weg de koe bij de
horens vat?"
Wat hier over beginselen en overtuiging gezegd wordt,
heb ik reeds besproken. En overigens kan de heer K. in
ernst bewereD, dat Domela Nieuwenhuis thans celstraf
trotseert voor een maatschappelijke hervorming?
Immers niet? De reden waarom Nieuwenhuis op dit
oogenblik gevangen man is, ligt uitsluitend hierin, dat hij
Zijne Majesteit onze geëerbiedigde Koning opzettelijk en
moedwillig gesmaad heeft in een openbaar geschrift en in
bewoordingen, die ik hier niet wil herhalen, om de kolommen
van dit blad niet noodeloos te bezoedelen, maar die door
het proces genoegzaam bekend en berucht zijn geworden
Is dit het werk van een maatschappelijken hervormer, of
van een laaghartigen volksopruier? Die honende en sma
dende taal had met het arbeidersvraagstuk en de sociale
quaestie niets te maken. Nieuwenhuis is niet veroordeeld
als strijder voor de zaak des volks, maar om de vuige
lastertaal waarmede hij onzen Koning heb beleedigd, onzen
Willem III of Willem de Goede, die steeds alles gedaan
heeft wat in zijn vermogen was, om het welzijn van land
en volk te bevorderen en die bij de watervloeden van
1855 en 1861 zelfs zijn leven in de waagschaal stelde, om
de overstroomden te hulp te komenDe zeventigste ver
jaardag des Konings zal het toonen, dat de natie gansch
anders over haren Vorst denkt dan Nieuwenhuis en con
sorten! Wie op hun wijs een maatschappelijke hervorming
wil volbrengen, behoort te ondervinden, dat er nog rechters
in Nederland zijn. En durft de heer K. volhouden, dat
dit de manier is om de koe bij de horens te vatten? Zal
men de maatschappij hervormen door haar met geweld uit
elkaêr te rukken en de overheid vogelvrij te verklaren?
Gesteld dat de heer K. een huis bewoont, waarin hij dik
wijls last van tocht of van lekkage heeft, zou hij den
man dan dankbaar zijn, die, om dit gebrek te verhelpen,
als radicale hervormer optrad en de koe bij de horens
vatte, door het tochtende of lekkende huis eenvoudig tot
den grond toe af te laten branden?
Ik kan het schrijven uit de Zijpe niet punt voor punt
weerleggen, mijn repliek is reeds uitvoerig genoeg
geworden, en wat de hoofdzaak betreft, heb ik onomwonden
mijn gevoelen uitgesproken. Toch zij mij nog ééne enkele
opmerking vergund. De heer K. beweert aan het slot van
zijn schrijven: „Multatuli is geen partijgenoot van D. N.,
maar wacht zich wel hem een laaghartige te noemen, er
kent integendeel zijne verdiensten." Ik kan mij niet her-
zoenen. Nu rustte zij, zoowel als haar echtgenoot, reeds sedert
verscheidene jaren in het graf, en hiermede was ook tevens dat
rampzalig familiedrama als geëindigd beschouwd.
Een geheele week was sedert de plechtige uitvaart op Stein-
ruck verloopen. Graaf Michael, die de voormalige vertrekken
van zijn neef in gebruik had genomen, bevond zich op het oogen
blik in de balkonkamer en had zoo even het bericht ontvangen,
dat de houtvester Wolfram, dien hij op dit uur bij zich had
ontboden, in de spreekkamer wachtte. Hy was dien dag in
volle uniform, daar hy zich per rijtuig naar een kleine stad in
de buurt moest begeven, waar de broeder van den regeerenden
vorst was afgestapt om een jubelfeest bij te wonen. Natuurlijk
had men de voornaamste personen uit den omtrek ook daartoe
uitgenoodigd en de nieuwe eigenaar van Steinruck kon bij deze
eerste officiëele gelegenheid niet thuisblijven, ofschoon hij zich
had voorgenomen, met het oog op den rouw, waarin de familie
gedompeld was, geen deel te nemen aan de feestelijkheden, die
later zouden plaats hebben. Het uur van vertrek was reeds be
paald, maar onderwijl restte hem nog eenige tijd, om den hout
vester gehoor te verleenen.
De graaf stond aan de schrijftafel en kreeg een glinsterend
voorwerp uit een lade, het kruis van een hooge ridderorde, dat
rijk met diamanten bezet was. Op het punt dit in zijn knoopsgat
te bevestigen, merkte hij dat het lint was losgegaan, en daar
Wolfram op dit zelfde oogenblik binnentrad, liet hij den etui
open op de schrijftafel liggen.
De houtvester zag er in zijn zondagsche pak, waarin hij zich
vertoonde, werkelijk deftig uit. Haar en baard hadden zich aan
orde en tucht moeten onderwerpen en aan zijn jagerskleedij was
mede de noodige zorg besteed. Ook scheen hij in het bijzijn
van zijn voormaligen landheer nog niet alle vormen over
boord geworpen te hebben, daar hij met een eerbiedigen groet
aan de deur bleef staan, totdat de graaf hem wenkte naderby te
komen.
//Zoo, Wolfram, zijt gij daar?" zeide hy welwillend, hem nog
op den ouden vertrouwelijken toon toesprekend. „Ik heb je in
lang niet gezien. Hoe gaat het je op den duur?"
„Redelijk goed, mijnheer de graaf," antwoordde de houtvester,
terwijl hij styf voor hem bleef staan. „Ik heb mijn brood en de
overleden graaf was ook over mij tevreden. Wel ia waar kom
ik jaar in jaar uit niet uit mijn bosschen, maar daaraan zijn wy
jagerslui gewoon wij moeten ons maar in de eenzaamheid
leeren schikken."
„Maar ge waart immers getrouwd? Leeft je vrouw dan niet
meer?"
„Neen, ze is nu vijf jaar geleden gestorven God hebbe hare
ziel! en kinderen hebben wij nooit gehad. Deze en gene
zeide wel, dat ik weêr een vrouw moest nemen, maar daarvoor
pas ikWie ééns getrouwd is geweest, heeft er meer dan genoeg
van."
„Waart ge dan niet gelukkig in uw huwelijk?" vroeg Stein
ruck, op wiens gelaat dit naïeve gezegde een vluchtig glimlachje
deed ontstaan.
„Dat is al naardat men 't neemt, hernam de houtvester bedaard.
„Eigenlijk konden we best met elkaar overweg. We hadden
wel eiken dag ruzie, maar dat hoort er zoo bij, en toen we
Michel hy ons in den kost kregen, sloegen we beiden op hem toe,
wat ons dan weêr met elkander verzoende.
(Wordt vervolgd.)
inneren, waar en in welke bewoordingen Multatuli die
erkenning heeft uitgesproken; maar wel weet ik zeer stellig
en zeker, dat de schrijver van de Max Havelaar onlangs
in de Nederlandsche dagbladen eene door hem ondertee-
kende verklaring heeft doen plaatsen, waarin hij alle geest
verwantschap met de socialisten en hunne leerstellingen
beslist en onvoorwaardelijk afwijst.
En hiermede punctum. Zoo kalm en duidelijk mogelijk
heb ik er naar gestreefd, het onhoudbare en verdervelijke
der socialistische theoriën en de ware beteekenis van
Nieuwenhuis' veroordeeling voor den heer K. toe te lichten.
Het zou mij aangenaam zijn, zoo hij er door genoopt werd,
de zaken uit een ander oogpunt te beschouwen, en den
socialisten en hun „beginselen" voor goed den rug toe te
keeren. Met des te grooter geestdrift zal hij dan den
19 Februari kunnen instemmen met den juichkreet, die
uit alle oorden van ons goede vaderland, uit den mond
van armen en rijken zal opgaan, als een zegenbede voor
onzen beminden Vorst en zijn kuis:
Oranje bovenLeve de Koning
Amstelaar.
Binnenland.
De Arnh. Crt. wijst op de gunstige oordeelvelling,
door eenige bladen over den nieuwen Minister uitgesproken.
Zijn ijver, zijne zelfstandigheid, zijn afkeer van sleur worden
geprezen, zoodat zijne optreding in dit opzicht een aanwinst
voor het Ministerie is. „Wij hopen nu," voegt het blad
er echter bij, „dat de heer Tromp, wiens dienstjaren als
officier bij de Marine slechts weinige waren en in het ver
verleden liggen, tevens nog op de hoogte van het vak zal
wezen; ook daarin is veel veranderd en vooruitgegaan.
Viel Charakter alleen is niet voldoende; ook kennis van
zaken is noodig voor het ambt, door den heer Tromp aanvaard."
De Minister van Marine brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat in dit jaar geen studenten in de
medicijnen voor rekening van zijn departement, ter oplei
ding tot officier van gezondheid bij de zeemacht, zullen
worden aangenomen.
In het Bat. Nieuwsblad van 29 December 11. staat
het bericht, dat de gouverneur-generaal O. Van Rees met
April a. s. zijn ontslag zal nemen en naar Europa zal
vertrekken.
Men schrijft ons uit Alkmaar, dd. 28 dezer:
„Gisteren heeft zich alhier eene Commissie gevormd tot
de feestelijke viering van den 70sten verjaardag van Z. M.
den Koning op 19 Februari a. s.
Een 30tal ingezetenen hebben zich bereid verklaard dit
feest voor te bereiden. De Burgemeester heeft het eere
voorzitterschap, de Secretaris dezer gemeente het voor
zitterschap dier Commissie aanvaard.
Ofschoon er nog niets stelligs is bepaald waarin de
feestviering zal bestaan, daar dit geheel afhankelijk is van
de som, die door den Gemeenteraad en de ingezetenen aan
de Commissie zal worden toevertrouwd, is men algemeen
van oordeel, daarbij vooral het oog te vestigen op de armen
en op de kinderen van de school van on- en minvermo
genden in deze gemeente."
Op de volgende eigenaardige wijze spoort de Volks
vriend, het weekblad, uitgegeven door de Nederlandsche
Vereeniging tot afschaffing van sterken drank, tot de viering
van het Koningsfeest aan:
„Terwijl uit bijna alle gemeenten des lands berichten worden
vernomen omtrent eene bijzonder feestelijke viering van
den aanstaanden 70sten verjaardag van Z. M. onzen geëer-
biedigden Koning, achten wij ons geroepen, reeds nu de
medewerking te verzoeken van allen, die daarop eenigen
invloed ten goede kunnen uitoefenen, opdat die dag zooveel
mogelijk verschoond blijve van dronkemans-vertooningen,
maar integendeel zich allerwege onderscheide door onbe
dwongen, maar beschaafde volksvreugde.
„De 19de Februari 1887 moge voor niemand in dit
opzicht beschamende herinneringen achterlaten.
„Wij, Willem III," (zoo staat aan het hoofd der wet tot
regeling van den kleinhandel in sterken drank en tot be
teugeling van openbare dronkenschap) „hebben goedge
vonden en verstaan;" „Lasten en bevelen."
„Geen sprekender blijk van het eeren des Konings
zal op 's Konings 70sten verjaardag den Koning door zijn
volk kunnen geschonken worden, dan wanneer die voor
Nederland en Oranje alleszins heugelijke feestdag mocht
kunnen voorbijgaan zonder eenig proces-verbaal wegens
overtreding der drankwet, zonder eenige rechterlijke
uitspraak te dier zake „in naam des Konings."
Blijkens de Zeepost zijn in 1886, tengevolge van
schipbreuk, zinken, afkeuren, vermist geraken, afbranden
en sloopen, uit de vaart geraakt 42 zeil- en stoomschepen,
metende 17,872 ton, en door verkoop naar het buitenland
17 zeil- en stoomschepen, metende 14,740 ton, te zamen
59 zeil- en stoomschepen, metende 32,612 ton. Daaren
tegen kwamen in de vaart 2 nieuwgebouwde stoomschepen,
metende 2232 ton, 1 nieuwgebouwd zeilschip, metende
1002 ton, 16 onder vreemde vlag aangekochte zeil- en
stoomschepen, die onder Nederlandsche vlag werden ge
bracht, metende 7943 ton, te zamen 18 zeil- en stoom
schepen, metende 11,177 ton, zoodat de Nederlandsche
koopvaardijvloot met 21,435 ton is verminderd. Voor
Nederlandsche rekening waren op 31 December 1886 in
Nederland in aanbouw 4 zeilschepen en in het buitenland
2 stoomschepen, te zamen een inhoud zullende hebben van
ongeveer 5300 tonnen, waarvan 3 zeilschepen bestemd zijn
voor de groote vaart.
Bij de discussie in den Amsterdamschen Gemeenteraad
over de verordening nopens het algemeen slachthuis der
gemeente werd door den heer Delprat het voorstel gedaan
om 't Fransche woord „abattoir" in „slachthuis" te ver
anderen.
Maar de Raad verwierp dit amendement. „Abattoir"
klinkt ook veel deftiger!
De vermiste reiziger, van wiens onverklaarbare ver
dwijning op de reis van Vlissingen naar Queensborough per
mailboot van de Maatschappij „Zeeland" melding werd
gemaakt, is, naar de Middelb. Crt. meldt, de heer J. C.
Benteijn, notaris te Tholen.
Bij eene jl. Donderdag gehouden veiling van weiland
te Krommenie, ongeveer 62 hectaren, was de gemiddelde
prijs f 2500 per hectare.
Jl. Donderdag was de ijsbaan van Slikkerveer druk
bezocht. Het ijs was 10 centimeter dik, spiegelglad en
effen. Als 't weder het toelaat zal de internationale wed
strijd voor „professionals" nog dezer dagen plaats hebben.
De mannen van naam op dit gebied wachten slechts op
bericht om terstond over te komen.
Volgens telegrafisch bericht van den gouverneur
van Mozambique aan de Portugeesche Regeering schijnt
het gerucht omtrent den dood van den heer M. H. Maas,
Nederlandsch consul te Quilimane, onjuist te zijn.
Gelijk men weet, heeft de heer Ed. Bamberg nog niet
lang geleden, tegelijk met zijn 70sten verjaardag, zijn
60jarige loopbaan als tooneelspeler herdacht. In verschillende
plaatsen trad hij op en talrijk waren de bewijzen van
belangstelling hem gegeven.
Aan de schets, welke de heer J. H. Rössing aan hem
heeft gewijd, zijn de volgende regelen ontleend:
„Het is een eigenaardig genoegen den opgewekten ouden
man te zien en te hooren. Geen sporen van ouderdom zijn
bij hem merkbaar; zijn haar golft nog weelderig om zijn
slapen en is eer zwart dan grijs; zijn donker oog is levendig
en fonkelt nog. Een bril is een mode-artikel voor hem.
Zijn hand is vast en verraadt in niets het beven van den
ouderdom. Zijn gang is nog flink en veerkrachtig. Spreekt
hij, dan komt hij geheel in actie, staat op van zijn stoel,
gesticuleert, komt naar u toe, plaatst zich dan weêr op
een afstand en gaat op het juiste oogenblik weêr zitten en
kijkt u met opgeheven hoofd ernstig aan, of glimlacht
beminnelijk, zijn eene hand tot een vuist gebald, op de tafel
uitgestrekt, het bovenlijf naar achteren. Zijn stem
Bamberg's roem en Bamberg's trots is nog in volle
kracht. Hij is terstond bereid u te overtuigen en zingt u
het „„Wien Neêrlandsch bloed"" voor, op de manier van den
beroemden Vrugt, zóó krachtig en zóó vol vuur en over
tuiging, dat ge verbaasd zijt en niet kunt gelooven, dat
een zeventigjarige vóór u staat.
„„En wil ik u nu eens zeggen, hoe dat komt, waarom
mijn stem nog zoo flink is en ik zoo sterk en opgewekt ben?""
vraagt hij, en antwoordt tegelijk: „„Ik heb me nooit
aan iets, wat ook, te buiten gegaan!.... ja.... laten ze het
Bamberg maar nadoen!""
„Zijn tong is los geworden, maar zijn woordenvloed nog
niet gestuit. Hij is het kort begrip en de kroniek van
zijn tijd. Maar hoe lang en over wat hij ook spreekt, zijn
opgewektheid en goed humeur, zijn goeden moed, ook voor
de toekomst, treffen u.
„Toch was de weg, dien Bamberg afgelegd heeft, niet
een weg met rozen bestrooid. Als jongentje van tien jaar
begonnen, heeft hij al de ellende van het zwervend, het
zoogenaamde ambulante leven gekend en vaak veel moeten
doen, ver buiten het gebied der kunst, om zijn schaarsche
en zuur te verdienen penningen niet te loor te zien gaan.
Hij heeft zich door alle omstandigheden, en vaak zeer
zorgelijke, met mannenmoed heengeslagen, veel lauweren
verworven en weinig aardsche schatten. „„Maar zegt
Bamberg veelbeteekenend ik hoef voor niemand mijn
oogen neêr te slaan, ik heb een rein geweten, ik heb mij
over niets te schamen, ik heb een elk het zijne gegeven
en met lust en liefde mijn kunst beoefend; ik heb vele
vrienden en het publiek ziet me, Goddank, overal gaarne,
en waar ik kon, heb ik steeds mijn nederige gaven dienst
baar gemaakt voor Koning en vaderland.""
Te Noordwolde is een droevig ongeluk gebeurd. Yader
en zoon waren bezig met houthakken. De vader struikelde,
terwijl de zoon den bijl liet neervallen, met het treurig
gevolg, dat de bijl den vader in het hoofd trof. Zijn
toestand is zorgwekkend.
In de laatste raadsvergadering te Barneveld was o. a.
aan de orde de benoeming van een ambtenaar voor de
gemeente-reiniging, waartoe in een vorige vergadering was
besloten. De voorzitter deelde mede, dat uit verschillende
deelen des lands tal van brieven waren ingekomen van
personen, die solliciteerden naar de betrekking van „directeur
der gemeente-reiniging" te Barneveld.
Zeker hebben die personen niet bedoeld zeiven achter een
kruiwagen te gaan loopen, merkt de Arnh. Crt. op. Met
het baantje is begiftigd J. Van Zomeren, te Barneveld,
tegen een loon vanf 2.50 per week.
In de Milch-Zeitung van 12 dezer, een te Bremen
verschijnend Organ für die gesamte Yichhaltung und das
Molkereiwesen, komt een artikel voor over de kaasbereidings
methode van den heer P. Boekei, te Wieringerwaard, die, zooals
men zich herinneren zal, een middel schijnt te bezitten,
waardoor hij voor zijne kazen den hoogsten marktprijs weet
te bedingen. Na te hebben medegedeeld, wat op de zomer
vergadering der Provinciale Staten van Noordholland voor
en tegen de methode-Boekei werd ingebracht eene be
raadslaging, die geëindigd is met de toekenning eener
subsidie van f 1000 aan de „Yereeniging tot ontwikkeling
van den landbouw in Hollands Noorderkwartier," die zich
deze zaak had aangetrokken sluit het artikel met de
volgende woorden:
„In allen gevalle bevredigt P. Boekei met zijn kaasden
smaak der consumenten, wat men van de bekende, van
binnen geel en van buiten rood geverfde, Edammer kaasjes
niet beweren kan.
„Als een gunstig teeken des tijds mag worden begroet,
wat in de Staten-zitting door den heer Calkoen gesproken
werd. Deze sprak als zijne overtuiging uit, dat de ver
betering der kaasbereiding in de eerste plaats van de
wetenschap moest uitgaan, en gaf de hoop te kennen, dat
de Provinciale Staten de middelen zouden toestaan tot op
richting eener vakschool of tot wetenschappelijke onder
zoekingen. Wij herinneren ons, dat niet lang geleden eene
poging om zoodanige ondersteuning te verkrijgen, niet
mocht gelukken. Anders ging het in Friesland, ddar hebben
de Staten 1000 gulden toegestaan tot oprichting eener
zuivelschool te Bolsward, en als jaarlijksche subsidie een
gelijk bedrag.
„Wat ontwikkelde vrienden der Nederlandsche zuivel
bereiding sedert jaren tevergeefs hebben getracht te ver
werven, valt nu als rijpe vrucht het nieuwe geslacht in
den schoot. De nood is de beste leermeester, 't Is echter
te betreuren, dat eerst de dreigende ondergang der Neder
landsche boter- en kaasmakerij aanleiding moest geven tot
doortastende maatregelen om, zoo mogelijk, dien ondergang
te bezweren."
Iemand, die, na zijne zakken nauwkeurig geïnspecteerd
te hebben, juist zes centen bij elkaêr had, trad met dat
geld jl. Woensdagavond eene herberg te 's Hage binnen,
terwijl hij de koperstukken tusschen duim en vinger hield.
Tot zijne bevreemding kwam, in plaats van den gespierden
kastelein, thans diens vrouw voor, waaruit hij opmaakte,
dat de baas niet thuis was.
„Een boonekampie, juffrouw, asjeblieft! 't Kost immers
maar zes centen, nietwaar?"