EN
HELDERSCHE
NIEIIWER1EPER COURANT.
Nieuws- eu Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N°21.
Jaargang 45.
Vrijdag 18 Februari.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Medeburgers!
PUBLICATIE.
SINT-MICHAEL.
POSTKANTOOR HELDER.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
's Konings Verjaardag.
Met liet oog op den feestdag, wordt het nummer van
Zondag a. s., in plaats van Zaterdag namiddag vijf uur,
om cén uur uitgegeven.
Advertentiën, bestemd voor dat nummer, worden op den
dag van uitgifte ingewacht tot 10 uur 's morgens.
Zaterdag aanstaande, 19 Februari, is het de 70ste jaardag
Van onzen geliefden Koning.
In alle gemeenten van ons vaderland wordt deze heuge
lijke dag gevierd en is het een feestdag.
De burgerij ter dezer plaatse is niet ten achteren gebleven;
eene Vereeniging, bestaande uit burgers en militairen van
zee- en landmacht, heeft op zich genomen de feestelijkheden
te regelen, hoofdzakelijk bestaande in een feest voor de
schoolgaande kinderen, buitengewone bedeeling aan de armen,
en het houden des avonds van een feestelijken optocht in
de gemeente door verschillende Yereenigingen en Corporatiën.
Medeburgers, toont uwe gehechtheid aan onzen zoo
geliefden Koning en ingenomenheid met dezen feestdag
door het uitsteken van vlaggen, en verlicht des avonds
uwe woningen door het openzetten der blinden en het verlichten
der benedenvertrekken, waardoor de straten zullen verlicht
zijn en den luister van den optocht zal vermeerderen.
Helder, 14 Februari 1887.
De Burgemeester der gemeente Helder,
STAKMAN BOSSE.
De Burgemeester der gemeente Helder brengt bij deze
in herinnering aan de ingezetenen der gemeente, vooral
met het oog op de feestelijkheden op 19 Februari e. k.,
dat het verboden is, binnen de bebouwde kom der gemeente
met vuurwapenen te schieten en vuurwerken af te steken.
Bcngaalscli- en magncsialicht, toortsen en fakkels,
worden niet onder vuurwerk begrepen.
Des avonds gedurende den feestelijken optocht worden
de zich op de straten bevindende personen verzocht, niet
met den optocht mede te gaan, maar zich aan wederzijden
van den weg te plaatsen, tot de stoet voorbij is, en de
bruggen vrij te houden.
Helder, 14 Februari 1887.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
12)
Door E. WEKNER.
Lijst van brieven, geadresseerd aan
onbekenden, gedurende de eerste helft
der maand December 1886.
Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming.
A. WaandersGoes.
S. Haas's Gravenhage.
Mej. E. Knikker Haarlem.
Boers Moolhuizen
J. G. Geelen
K. Back
Yan het Hulpkantoor VVieringen:
P. WigboutAmsterdam.
Briefkaarten
SplitAmsterdam.
D. Bakker
I. De WolfHelder.
Brief, verzonden geweest naar Frankrijk.
Yan het Hulpkantoor Wieringen:
Bestuurder van de visch (Halles Centrales) Parijs.
De Directeur van liet Postkantoor te Kelder
P O L V L I E T.
Binnenland.
Volgens het Vaderland houdt men zich bij ons Ministerie
van Oorlog bezig met het regelen en het maken van bepa
lingen en voorschriften omtrent hetgeen noodig zou zijn
om, bij een eventuëelen oorlogstoestand, het Departement
naar Amsterdam over te brengen.
Naar men verneemt werd den ambtenaren der Rijks
telegraaf een paar, voor de meesten hunner minder aange
name, verrassingen bereid.
Bij Koninklijk besluit wordt namelijk voor ieder dier
ambtenaren, die tot een hoogeren rang bevorderd wordt,
de bestaande personeele borgstelling opgeheven en vervangen
door een zakelijke van f 300 voor klerken, f 500 voor
telegrafisten zonder en f 1000 voor hen met het postradi-
caal en hooger, naarmate van den rang die men bekleedt.
Voorts verwacht men, naar gemeld wordt, een koninklijk
besluit, waarbij de emolumenten of zoogenaamde premicn
met 25 pet., voor sommigen zelfs met 28 pet., worden
verminderd.
Het plechtig //Te Deum," dat bij gelegenheid van
den 70sten verjaardag van Z. M. den Koning in de Katho
lieke kerk te Roermond gehouden zal worden, wordt door
den bisschop, den heer Boermans, zelf gezongen.
Met deze half schertsend, half boos geuite bewering, liet hij zijn
vriend staan en voegde zich bij een der groepen in zijne nabijheid,
terwijl Michaël met een bittere uitdrukking op het gelaat alleen
zyn weg vervolgde.
Onderwyl stond ginds aan het andere eind van de zaal de
overste Reval in gesprek met graaf Steinruck. Zij hadden zich
voor eenige oogenblikken bij een rond uitgebouwd hoekvenster
teruggetrokken, dat door een slechts half opgenomen portióre van
het salon was gescheiden, en Reval zeide juist:
//Excellentie, ik wilde uwe aandacht vestigen op dien jongen
officier. Gij zult u spoedig overtuigen, dat hij in alle opzichten
uwe belangstelling verdient."
„Als gij hem zulk een getuigenis meegeeft, twijfel ik daaraan
niet," was het antwoord. „Gij zijt anders niet zoo kwistig met
uw lof. Heeft hij van het begin af in uw regiment gediend?"
„Ja; in den Sleeswijk-IIolsteinschen oorlog trok hij het eerst
myne attentie. Als jongste luitenant van het regiment veroverde
hy destijds met een handjevol volk een stelling, die tot dusver
aan alle aanvallen weerstand had geboden en toch van het
grootste belang was, en de wys, waarop hij dat waagstuk vol
voerde, getuigde van evenveel beleid als tegenwoordigheid van
geest. In den laatsten veldtocht is hij mijn adjudant geweest en
nu is hij juist, ten gevolge van een uitstekend geslaagd werk,
bij den generalen staf benoemd geworden. Dat stuk hebt gij
waarschijnlijk wel onder de oogen gehad, Excellentiehet betreft
een zaak, waarvoor gij u onlangs zeer geïnteresseerd hebt, en het
was met zijn naam onderteckend."
„Luitenant Rodenberg, ja wel, dat herinner ik mij," zeide de
generaal nadenkend. Die naam deed hem nog altijd pijnlijk aan,
maar trof hem overigens niet bijzonder, daar hij dikwijls in het
leger voorkwam. Er was een kolonel Rodenberg, wiens drie
zonen ook militair waren, en de graaf was zoo stellig overtuigd,
dat een dier jonge officieren de bewuste persoon was, dat hij het
overbodig achtte nog een nadere vraag dienaangaande te doen.
„Ik heb kennis genomen van dat werk," ging liij voort. „Het
verraadt bijzonder veel talent; de vervaardiger had ook zonder
uwe voorspraak op mijn belangstelling kunnen rekenen, en daar
gij, wat den gewonen dienst betreft, ook zulk een gunstig getuigenis
van hem aflegt
„Ge kunt u in alle opzichten op Rodenberg verlaten. Wel
zondert hij zich eenigszins van zijne kameraden af en schijnt hij
wat ongezellig en gesloten van aard te zijn, zoodat hij weinig
vrienden heeft, maar toch wordt hij door ieder gerespecteerd."
„Dat is voldoende," zeide Steinruck, die blijkbaar met belang
stelling luisterde. „Wie eergierig van aard is en een groot doel
nastreeft, houdt zelden tijd over om beminnelijk te zijn. Ik houd
wel van zulke karakters, die geheel op zichzelf staan, en ben in
myne jeugd ook niet anders geweest."
De jaarlijksche Paaschtentoonstelling te Alkmaar werd
voor dit jaar bepaald op Vrijdag 1 April 1887. Het
programma zal omvatten de volgende rubrieken:
A. Rundvee: 1. vierjarige ossen; 2. driejarige ossen
3. afgewisselde koeien; 4. niet afgewisselde koeien5. vette
kalveren. B. Rijstieren van zuiver inlandsch ras:
1. driejarige rijstieren; 2. tweejarige rijstieren; 3. pink-
stieren. C. Melkvee van zuiver inlandsch ras:
1. melkkoeien; 2. driejarige melkkoeien (twinters)3. melk-
vaarzen4. kuispinken. De koeien onder 1 tot 3 vermeld,
moeten na 1 Januari 1887 gekalfd hebben. In de gezamen
lijke rubrieken worden f 625 aan prijzen uitgeloofd. Aan
giften moeten geschieden vóór of op Zaterdag 26 Maart
bij den secretaris, den heer H. Siebert Coster, te Alkmaar.
De openbare gezondheids-commissie te Kampen
president dr. D. Lubach, secretaris dr. G. H. Leignes Bak
hoven plaatst in de Kamper Crt. een schrijven, dat
ongetwijfeld in wijden kring verdient gelezen te worden,
't Is gewijd aan de //humoristische hygiënische scheur
kalender voor 1887."
„Onlangs," schrijft de commissie, „werd onze aandacht
door een onzer leden op den inhoud van dezen kalender
gevestigd. Eene nadere kennismaking doet de commissie
besluiten in het openbaar tegen het opvolgen van vele der
daarin voorkomende zoogenaamd hygiënische raadgevingen
te waarschuwen.
Hygiëne is gezondheidsleer, de leer om de gezond
heid te bewaren niet de leer om ziekten te herstellen.
Deze laatste is theraphie, geneeskunst. En nu is het
meerendeel der in den kalender voorkomende raadgevingen
niet van hygiènischen, maar van geneeskundigen aard.
Even sterk als de commissie is voor meer algemeene ver
spreiding van nuttige kennis op het gebied der gezond
heidsleer, even krachtig moet zij zich verzetten tegen het
mededeelen van quasi-wetenschap, en inzonderheid teekent
zij protest aan tegen het aanbevelen van recepten tegen
allerlei kwalen, zooals de genoemde scheurkalender er vele
geeft.
Een uitgaaf als die scheurkalender kan veeltijds tenge
volge hebben, dat vele zieken niet tijdig genoeg hulp
zoeken bij bevoegde deskundigen, maar, ten tweede,
kan de toepassing der recepten, o. a. die tegen oog- en
oorontstekingen, ook zeer licht de genezing vertragen, ja
den toestand zoo doen verergeren, dat later ingeroepen goede
hulp onmachtig is het kwaad te stuiten.
Er zijn onder de raadgevingen in den scheurkalender
enkele, die op zichzelf doodonschuldig zijn, maar toch het
nadeel zullen veroorzaken, dat men, door ze te beproeven,
„O, daar is lui juist! Zijne Excellentie verlangt u te leeren
kennen, Rodenberg!" zeide de overste, terwijl hij dezen, die op
dat oogenblik voorbijkwam, wenkte naderbij te komen. Hij stelde
licm in alle vormen voor en keerde daarop zelf naar het overig
gezelschap terug, het aan zijn gunsteling overlatende den indruk
te voltooien, dien het zoo even gevoerde gesprek op den generaal
had teweeggebracht.
Michaël stond Vóór den man, dien hij tien jaren geleden slechts
een enkele maal had gezien en wiens beeld toch onuitwischbaar
in zijn geheugen was gegrift, wyl zich daaraan een der bittersto
ondervindingen van zijn leven vastknoopte.
Graaf Michaël Steinruck was nu reeds de zeventig gepasseerd,
maar hij had een van die krachtige gestellen, waarop de ouderdom
geen vat scheen te hebben, en zijne houding was even fier
en ongebogen, als toen hij zich nog op het toppunt van zyn
kracht bevond. Haar en baard waren wit geworden, maar dit
was ook de eenige verandering, die het laatste tiental jaren in
zijn uiterlyk had aangebracht. De krachtige, trotsche lijnen op
zijn gelaat waren slechts weinig dieper geworden, zijne oogen
zagen nog even scherp cn vorschend rond, en al zijne gebaren
verrieden niet minder dan vroeger de gewoonte om te bevelen
en te heerschen. Zijne ijzeren en door lichamelijke en geestelijke
inspanning geharde natuur mocht zich ondanks het klimmen
zijner jaren nog steeds in een levenskracht verheugen, die menig
jonkman hem had kunnen benijden.
De generaal onderwierp den jongen officier aan een strenge
monstering, die blijkbaar naar genoegen uitviel. Onder de jonge
militairen zag hij gaarne zulk een forsche, mannelijke gestalte,
zulk een kalmen ernst, die ook van gecstelyke tucht getuigde,
en hij begon het gesprek op welwillender toon, dan gewoonlyk
in zijn aard lag.
„Kolonel Reval heeft u zeer geroemd, luitenant Rodenberg,
en ik hecht veel gewicht aan zijn oordeel. Ge zyt zyn adjudant
geweest?"
„Om u te dienen, Excellentie!"
Die stem trof Steinruck. Zy klonk hem wonderlijk bekend
in de ooren, alsof hij haar vroeger al eens meer had gehoord,
en toch was die persoon hem volkomen vreemd. Hij begon over
militaire zaken te spreken en deed allerhande vragen op ver
schillend gebied; maar de uitslag van het streng examen, dat
hij Michaël al pratende liet ondergaan, was hoogst bevredigend.
Zijne antwoorden waren wel is waar zoo kortaf, zoo beknopt
mogelijk, maar ze waren duidelijk en doeltreffend, zeer naar den
smaak van den generaal, die steeds meer en meer overtuigd
werd, dat de overste hem niet te veel had gezegd. Graaf Stein
ruck stond inderdaad bekend wegens zijn ijzeren strengheid, maar
was even rechtvaardig in zyn oordeel, als hij verdienste of talent
op zijn weg ontmoette, en de jonge officier, die ongetwijfeld een
knap jonkman bleek te zijn, mocht zelfs een woord van lof uit
zijn mond vernemen.
„Ge hebt een mooie loopbaan voor u," zeide hij, toen het
gesprek ten einde liep. „Ge staat al op de eerste trede en het
ligt aan uzelf om schielijk op te klimmen. Ge hebt u, naar ik
hoor, al op jeugdigen leeftijd in den oorlog onderscheiden, en
uw laatste werk bewijst, dat ge nog méér kunt dan er met de
sabel op lostrekken. Het zal mij verheugen, als de hoop en
verwachtingen, die ge te dien opzichte koestert, vervuld mogen
worden; wij kunnen jonge, krachtige loten gebruiken. Ik zal
aan u denken, luitenant Rodenberg hoe is uw voornaam?"
„Michaël!"
De generaal hief het hoofd op bij dezen zeldzaam voorkomenden
naam. Een wonderlijke, een onmogelijke gedachte schoot hem
eensklaps te binnen, om het volgend oogenblik wel is waar weer
even schielijk verworpen te worden, maar nog eens wierp hij
een onderzoekenden blik op het gelaat van den voor hem staanden
jonkman.
„Zijt gy een zoon van kolonel Rodenberg, die te W. bevel
hebber is?"
„Neen, Excellentie."
„Dan een neef?"
„Neen, ook geen neef. Ik ken noch den kolonel noch zyne
familie."
Nu verschoot Steinruck's gelaat eenigszins van kleur en trad
hij onwillekeurig een schrede achteruit.
„En welke betrekking bekleedt uw vader?"
„Mijn vader is al sedert jaren dood."
„En uwe moeder?"
„Die is ook dood."
Een korte pauze volgdenogmaals trof een doordringende blik
den jongen officier. Eindelyk vroeg de generaal langzaam:
„En waar waar hebt ge uwe jeugd doorgebracht?"
„Bij een houtvester, in de buurt van Sint-Michaël."
De generaal ontstelde; de bevestiging van het vermoeden, dat
wel is waar gedurende de laatste minuten in zijne ziel was op
gerezen, trof hem als een donderslag.
„Zyt gij dat? Onmogelijk!" mompelde hij verschrikt.
„Wat belieft Uwe Excellentie?" vroeg Michaël op yskouden
toon.
Hy stond onbeweeglijk, in streng militaire houding; alleen
zyne oogen schoten stralen, cn thans herkende Steinruck die
oogen ook. Hij had ze nog ééns zoo zien opvlammen, toen hij
den knaap zoo onverdiend had gehoond, en ze hadden juist de
zelfde uitdrukking als toen.
Maar graaf Steinruck verloor zelfs op zulk een moment zijne
bezinning niet. Reeds de volgende minuut was hy weer meester
van zichzelf en zeide op zijn ouden gebiedenden toon
„Om het evenWe hebben nu afgedaan met het verleden en
ik zie luitenant Rodenberg vandaag voor den eersten keer. Ik
herroep noch den lof, dien ik u toezwaaide, noch de verwachtingen,
die ik ten opzichte van uwe toekomst uitsprak. Ge kunt op mijne
welwillende gezindheid blijven rekenen."
„Verplicht, Excellentieviel Michaël hier op bitsen toon
in. „Het is my voldoende uit uw eigen mond te hooren, dat
ik ten minste nog voor iets in de wereld geschikt ben. Ik