HËLDERSCHE
EK KIEUWEDIEPER COURANT.
Nieuws- eu Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N°25,
Zondag 27 Februari.
Jaargang45.
Uitgever A. A.
BAKKER Cz.
Brieven uit de hoofdstad.
SINT-MICHAEL.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal
franco per post
0.90.
1.20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 cents, elke
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
24 Februari.
Zonder eenige onaangename herinnering van beteekenis
kan Amsterdam op de viering van 's Konings zeventigste
verjaardag terugzien. Op de viering, zeg ik, want al
zijn de eigenlijke feestelijkheden tot de dagen van Gras
maand uitgesteld, wij hebben er nu reeds een aanlokkelijk
voorproefje van gehad, een perzik die inderdaad „naar
meer smaakt.* Er heerschte zichtbaar onder alle rangen
en standen der bevolking een prettige opgeruimde geest,
die zich op allerlei plaatsen in de vroolijkste en hartelijkste
ontboezemingen uitte. Nooit heb ik aan hoed, pet of
knoopsgat zooveel oranje zien dragen, en wie er zich in
den vroegen morgen nog niet van voorzien had, werd aan
stonds gepraaid door een goeden kennis, die hem lachend
en plagend aan zijn verzuim herinnerde. De winkels,
zoowel in de breede hoofd- als in de minder aanzienlijke
zijstraten, vormden een doorloopende tentoonstelling van
oranje-artikelen: portretten, strikken, cocardes, knoopen,
van allerlei soort en prijs, zoodat de op verzuim betrapte
stadgenoot niet verlegen behoefde te zijn om een gelegen
heid, waar hij zich van liet benoodigde kon voorzien. En
het vlaggen was ook veel algemeener dan anders: tot in
de minste achterbuurten en daar waarlijk niet het minst
zag ik kolossale lappen van het vaderlandsche dundoek
uit de zoldervensters wapperen, natuurlijk gekroond door
een Oranjewimpel van eerbiedwaardige lengte. En op vele
punten der stad waren versieringen van groen en bloemen
aangebracht, hier rijk, daar wat minder kwistig, maar allen
als om strijd getuigende van de geestdrift der bewoners, en
vooral van hunne warme liefde voor vaderland en Vorst,
's Avonds, toen er hier en daar een illuminatie te bekijken
viel, was de drukte langs straten en grachten natuurlijk
het grootst; maar behoudens de kleine, gebruikelijke straat
incidenten, zijn er nergens buitengewone onordelijkheden
voorgevallen. Alles is in de beste orde afgeloopen.
Dit geldt ook van de uitdeelingder levensmiddelen, door wel
willende stadgenooten geheel belangeloos voor de behoeftigen
beschikbaar gesteld. Dit deel van het feestprogramma ik
mag wel zeggen het voornaamste deel is uitstekend ge
16)
Door E. WERNER.
Sint-Michaël kwam hen als ccn eenzame vallei in het hoog
gebergte voor, zoo ingesloten lag het in de groene Alpen, die
het van alle kanten omringden. Het had slechts één vergezicht,
dat wel is waar tegen verscheideno anderen kon opwegen: het
uitzicht op den Arendswand. Het groote rotsgevaarte, dat zich
met sombere majesteit in het verschiet verhief, stak boven al de
andere bergtoppen uit; het was dan ook zelf een gebergte met
donkere dennenbosschen, woest gespleten kloven en wild stroo-
mende beken, waarvan het gebruis en geklater tot Hertha cn
haar geleider doordrongen. De wand met zijn kale hellingen en
steilten scheen ontoegankelijk voor menschelijke wezens, zijn toppen
verhieven zich tot op een duizelingwekkende hoogte, en de
bovenste, de Arendskop, droeg een kroon van gletschers, wier
ijsdiamanten flikkerden en flonkerden, terwijl zijn reusachtige
vleugels het kleine Sint-Michaël aan zijn voet beschermden. De
wand droeg zijn naam met alle recht, daar hij inderdaad op de
uitgebreide vleugels van een arend geleek.
Het stilzwijgen had een geruime poos geduurd. Eindelijk brak
Hertha het af met de vraag:
,/En dus is het van die hoogte, dat de aartsengel volgens de
legende neerdaalt?"
wMet den eersten straal van de morgenzon," antwoordde
Michaël. //Daar boven den Arendswand gaat zij op. Het volk
is nu ééns met onwankelbare trouw aan zijn oude overleveringen
gehecht en laat zich zijn lentefeest en zijn zonsvereering zoo
licht niet ontnemen, 't Is de god des lichts uit den overouden
tijd, die zich zegenend of verwoestend aan de menschheid open
baart, die in de donderwolken aan zyn wrevel lucht geeft en
dan weer met zijn vlammend zwaard het aardrijk aanraakt, om
het nieuwe lenteleven daaruit te voorschijn te roepen en hier
heeft de kerk hem met de schitterende wapenrusting van den
aartsengel omkleed."
wDat klinkt erg ketterschhernam de jonge freule op ver
wijtenden toon. /,Laat de pastoor en mijne moeder dat maarniet
hooren! Ik kan wel merken, dat gij in het huis van professor
Wehlau zijt grootgebracht. Is hij in zijne jeugd een vriend van
uw vader geweest?"
Michaël boog slechts even als toestemmend het hoofd. De
professor had hem doen inzien, dat het zijn plicht was deze
onderstelling in voorkomende gevallen te bevestigen, om onaange
name en lastige navorschingen te voorkomen. Zelfs Johan nam
haar als waarheid aan.
/,Hebt ge uw vader al zoo vroeg verloren?"
z/Ja heel vroeg."
,/En uwe moeder ook?"
„Ja mijne moeder ook."
Dit antwoord klonk min of meer droevig en Hertha scheen te
gevoelen, dat zij onwillekeurig eenteere snaar had beroerd.
Schielijk, als om dien indruk uit te wisschen, zeide zij:
/,Ik was ook nog een kind, toen mijn vader stierf, en ik heb
nog maar een flauwe herinnering aan hem en do onbegrensde
liefde en hartelijkheid, waarmede hy mij omringde en misschien
bedierf. Waar hebt gij eigenlijk met uwe ouders gewoond?"
De lippen van den jongen man trilden bitter en krampachtig.
Ook hij had nog herinneringen aan zijne jeugd, maar wat hem
destijds omringde, dat was geen liefde, geen hartelijkheid geweest.
slaagd, en boven verwachting óók. Er was veel meer ingeko
men dan men oorspronkelijk verwacht had, en de voorraad was
zóó groot, dat ook nog een ruime gave kon worden uitgereikt aan
degenen, die zich niet ter bedeeling hadden laten inschrijven.
De naam van Koning Willem de Derde zal dien dag door
duizende en duizende dankbare lippen met een zegenbede
uitgesproken zijn, want Hij was in de oogen der bewelda-
digden de schenker van al dat goeds, niet middellijk, maar
rechtstreeks. Het was een lust, die tevreden, lachende
gezichten te zien; en ik kon de stemming verstaan van
een flinke burgervrouw, schameltjes maar toch knap in de
kleeren, die met een traan in het oog tot hare buurvrouw
de opmerking maakte„dat de Koning en de rijke lui het
dan toch vrij wat beter met 'n arm mensch voor hadden
dan die schreeuwers van socialen!"
Die stemming schijnt bij het volk meer algemeen geweest
te zijn, dan men aanvankelijk dacht. En zij heeft zich
althans geopenbaard op eene wijze, waarop men totaal on
voorbereid was. Pl»s royalisle que le roil" meer ijver
voor den Koning, dan de Koning zelf ooit zou kunnen
goedkeurenDe openbare meening, en meer bepaald de
volksmeening, heeft zich eensklaps op krachtige wijze doen
gelden tegen de leiders en woordvoerders der socialistische
partij. En niet malsch ookPenning, de herbergier uit
de wijdvermaarde Leeuio van Waterloo, zou na het bezoek,
dat hem Dinsdag in den laten avond te beurt viel, wel
gewenscht hebben, dat hij rustig en stil de //Onmenschlijk
zware straf" van Domela Nieuwenhuis mocht gedeeld hebben.
Dat zulke geweldenarijen, onmiddellijk na's Konings jubilé,
gebeurd zijn en nog wel onder de leus van „Oranje
bovenvalt diep te betreuren en kan door geen man
van gezonden zinne ernstig genoeg afgekeurd wox'den.
Maar niettemin kan de les, hoe hard ook, heilzame ge
volgen voor de al te geestdriftige voorstanders der sociaal
democratie hebben. Men speelt niet straffeloos met de
volkshartstochten en wie dag aan dag de wapenen
van haat en verbittering en wraakzucht hanteert, moet er
zich niet te zeer over verwonderen, wanneer zij zich te
eeniger tijd tegen zijn eigen borst keeren. De socialisten
hebben voordurend en rusteloos gepredikt, dat alleen van
geweld en revolutie de gehoopte redding was te ver
Al de smaad en ellende, hoewel hij ze nog slechts ten deele
begrepen en gevoeld had, waren niettemin als met gloeiende letters
in de herinnering van den knaap gegrift cn nóg niet uitgewischt,
al lagen er reeds twintig jaren tusschen.
„Ik heb geen vroolijke jeugd gehad," zeide hij ontwijkend.
„Ze leverde cok weinig merkwaardigs op, zóó weinig, dat ik u
maar niet zal vervelen met een beschryving daarvan. Ze zou u
onmogelijk interesseeren."
„Ja, die interesseert mij wel!" viel Hertha hier schielijk in.
„Maar ik wil niet onbescheiden zijn, en als mijne belangstelling
u hinderlijk is
„Uwe belangstelling mij?" barstte Michaël uit en bleef
toen plotseling steken; maar wat zijn lippen verzwegen, dat sprak
zijn blik, die met hartstochtelijke verrukking op de jonge gravin
bleef gevestigd. Zij had geen rijk toilet noodig om te bekoren.
Was zij schoon geweest in zijde en kanten, in bloemen cn juweelcn,
in het heldere licht van kronen en kandelabres in dat eenvoudige,
donkerblauwe rijkleed, dat de ranke gestalte eng omsloot, was
zij bijna nóg schooner. Onder den kleinen hoed met de blauwe
voile schemerden de goudgele vlechten, half achter dat doorzichtige
weefsel verborgen, en hare oogen tintelden van opgewektheid.
Hertha had dien dag iets buitengewoons in haar gansche voor
komen het was alsof zij zich had losgemaakt van de schitterende
omgeving, waarin zij zich anders bewoog, alsof zij onder den
invloed verkeerde van de grootsche en ernstige natuur om haar
heen, en dit zette haar een nieuwe, gevaarlijke bekoorlijkheid bij.
„Wel nu?" zeide zij glimlachend, zonder dat plotseling afbreken
te willen opmerken. „Ik wacht."
„Waarop?"
„Op dat verhaal uit uw kindsheid, dat ge my nog altijd
schuldig zyt."
Michaël haalde diep adem en streek zich met de hand over
het voorhoofd.
„Ik zal dat wel schuldig moeten blijven, daar ik niets kan
vertellen van een ouderlijk hui3 of van ouderlijke liefde. Ik ben
onder vreemden opgegroeid en heb alles van vreemden moeten
aannemen en ontvangen, en hoe goedaardig en edelmoedig mij
dit ook is aangeboden, zou het mij toch als een drukkende schuld
bezwaren, zoo ik mijzelf niet stellig beloofd had, die met myn
gansche toekomst te betalen. Nu heb ik eindelijk zelf het roer
in handen en mag koers zetten naar het ruime sop."
„Eu vertrouwt ge die zee met haar golven en stormen?"
„Ja! Die niet waagt, die niet wint! en iets weet ik ten
minste stellig: nooit zal ik op een half verbrijzeld wrak naar
den oever drijven, blij er althans het leven te hebben afgebracht.
Of ik stuur mijn schip de haven binnen óf ik verzink daar
mede."
Hy had het hoofd by deze laatste woorden fier in den nek
geworpenkrachtig en overtuigend klonk zijn stem. Hertha sloeg
verbaasd de oogen naar hem op. Op eens zeide zij
„Wonderlijk zooals ge op dit moment op oom Steinruck
gelijkt!"
„Ik op den generaal?"
„Sprekend I"
„Dat zal wel een vergissing zijn," antwoordde Michaël koel.
„Het spijt mij, de eer te moeten afslaan op Zijne Excellentie te
gelyken, maar die overeenkomst bestaat werkelijk niet."
„Neen, doorgaans niet, dan hebt ge geen enkelen trek met
elkander gemeen het ligt alleen in de uitdrukking en nu is die
ook alweer verdwenen. Maar op dit moment toen waren het
wachtenwelnu, men heeft hen aan hun woord gehouden
en de brutale kracht van het vuistrecht op hen toegepast.
Een zegen voor hen, dat er nog politie in Amsterdam
was, diezelfde politie, die van den kant der „socialisten"
niet slechts zand, maar zelfs peper in de oogen heeft ge
kregen. Zonder hare tusschenkomst zouden er onvermijde
lijk moorden gepleegd en branden gesticht zijn. Doch nu
trad zij op, om hare grootste vijanden en lasteraars kracht
dadig te beschermen tegen de plotseling opbruisende ver
woedheid van een misschien zeer vaderlandslievend, maar
stellig zeer onnadenkend deel des volksMannen als
Penning, Bos, Fortuyn en anderen moeten toch zonderling
te moede zijn geweest, toen zij hun leven beveiligd en
verdedigd zagen door die zelfde dienaren der regeerende
klasse, welke door hen en hunne partij zoo dikwijls voor
„moordenaars" zijn uitgemaakt. Ondertusschen zijn de
arme agenten bij al dien partijstrijd bitter te beklagen en
worden zij het kind van de rekening. Ternauwernood
hersteld van de builen, hun door socialistische heftigheid
geslagen, kunnen zij zich thans weer naar het gasthuis
begeven om de wonden te laten verbinden, die hun abu
sievelijk door anti-socialistische ijveraars zijn toegebracht.
Smidskinderen zijn vonken gewend, maar met dat al
blijft een politieagent toch óók gevoelig voor dé kwetsuren,
die hem in 't dichtst van 't gedrang door de voorstanders
van het gezag zijn aangedaan.
Van veel vredelievender aard, maar óók zeer druk, was
het gedrang op de Jaarmarkt in Volksvlijt, ten voordeele
van de vacantie-koloniën. Men liet er zich, ter wille van
de goede zaak, louter uit philanthropie, de kleeren bijna
van van 't lijf scheuren. Hoeveel honderden, ja duizenden
misschien (vooral op den goedkoopen avond) er onge
troost zijn heengezonden, zal ik zelfs bij benadering
niet durven berekenen. Het moet dan ook gezegd
worden, dat de aanleggers van deze liefdadige feeste
lijkheid al het mogelijke gedaan hebben om de deel
neming aanlokkelijk te maken. Het was een mozaïk van
vermakelijkheden, een staalkaart van de meest afwisselende
aardighedenEn over de stemming van het talrijke publiek
had men waarlijk niet te klagen: er was lachlust, er was
kijklust, en er was vooral ook kooplust. Ik heb flinke
oom's oogen, zijn houding, zelfs zijn stem ik schrikte er
wezenlijk van!"
Nog altyd hield zij de oogen op zijn gelaat gevestigd en scheen
thans een antwoord te verwachten, dat evenwel uitbleef. Michaël
wendde zich als toevallig ter zyde, en zeide, om het gesprek op
een ander onderwerp te brengen
„Het vergezicht wordt al meer en meer beneveld. We zullen
aanstonds midden in de wolken staan."
Het onweêr kwam inderdaad opzetten. De zon begon af te
dalen, maar hare stralen kampten nog met de nevels, die thans
van alle kanten dreigend samenpakten. Alsof een machtig heer-
vorst zijne oproeping door het gansche gebergle had laten weer
klinken, zoo stegen van alle kanten de wolkgevaarten op, nü
langzaam en statig, dan in ijlende vaart. Uit de kloven en de
diepten borrelden zij op, als witte sluiers, die zich stil en geheim
zinnig over de bosschen uitbreidden, hier en daar een fladderende
strook aan de toppen van de denneboomen achterlieten en ver
volgens al hooger en hooger rezen. Maar ook van terzyde over
de groene Alpen kwam het thans in dichte drommen opzetten,
eerst afzonderlijke wolken en daarop geheele massa's, en alles
drong woelende en deinende naar den Arendswand, waar het
steeds donkerder en dreigender samentrok.
Het groene weiland, waarop Sint-Michaël lag, scheen weldra
niet meer dan een eiland, te midden van een fel bewogen zee,
welker golven van minuut tot minuut al hooger cn hooger stegen.
Hier was alles helder en wit, evenals het schuim van de branding
opbruisend en vervloeiend, daar pakte het zich grauw en als een
vormlooze klomp opeen, en boven de gespleten kruin van den
berg, die nog door de zon werd verlicht, dreef een doorschijnende,
goudgele damp, waarin wonderlijke stralen flikkerden. Hij omhulde
de toppen van de rotsen en de ijskronen van de gletschers met
een schitterenden sluier als het ware; ze verhieven zich half
bedekt en half zichtbaar als geesten in den goudgelen aether.
Aan hunne voeten pakto echter het onweêr zich samen, en nu
weergalmde dof de eerste donderslag, die uit het binnenste van
den berg scheen op te komen en vervolgens rommelend in de
verte wegstierf.
Het was tot hiertoe stil in de lucht gebleven, maar nu stak
de wind op. Hertha's voile woei op en raakte daarbij in een
der neêrhangende takken van den wilden rozestruik verward,
terwijl zy vergeefsche moeite deed om deze te bevrijden. De
dorens hielden hun buit styf vast, en Rodenberg, die de jonge
freule te hulp kwam, scheen hierbij al zeer onhandig te werk te
gaan, daar de banden van haar hoed op eens losgingen en deze
haar afviel. Michaël, die zich voorover boog om het dunne
weefsel los te haken, schrikte en liet de hand zinken, want dicht
in zijne nabyheid glinsterden thans onbedekt de prachtige vlechten,
het „roode goud" uit de tooversprookjes.
„Hebt ge u zeer gedaan?" vroeg Hertha, die deze beweging
had opgemerkt.
„Neen!" Eensklaps greep hij midden in de doorntakken, en
rukte hoed en voile met geweld los, maar de dorens wreekten
zich, de voile scheurde, en een paar droppels bloed vloeiden hem
langs de hand.
„Dank ul" zeide Hertha, terwijl ze haar hoed weêr in ontvangst
nam. „Maar hoe driftig zijt ge te werk gegaan hoe onvoor
zichtig, midden in die dorens te grijpen! Zie, uwe hand bloedt!"
Zij zeide dit op inderdaad bezorgden toon, maar des te onver
schilliger klonk het antwoord:
„'t Heeft niets te beduiden. Als soldaat zal ik toch wel tegen