HELDERSCHE E\ \IEIJWEDIËPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad Toor Hollands Noorderkwartier. 1887. N° 26. Woensdag" 2 Maart. Jaargang45. Uitgever A. A. BAKKER Cz. SINT-IVSICHAËL. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertentiën: Van 1 4 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Binnenland. Mr. Keuchenius nam het dezer dagen voor Domela Nieuwenhuis in de Tweede Kamer op. De Standaard kan zich met dit pleidooi niet vereenigen. Dit deed ons leed, zegt genoemd blad. Mr. Keuchenius heeft zich geroepen geacht, om in de discussie over de grondwetsherziening een pleidooi voor Domela Nieuwenhuis te mengen. „Dit deed ons leed om drieërlei oorzaak. „1. Omdat het blijven in de orde, hoever men ook de grenzen trekke, toch niet gedoogt, op zulk een wijze alle grenzen van het parlementaire kader te overschrijden, en ook onzerzijds het gevaar dient vermeden, dat al te erg exces het bureau van de Kamer niet tegen ons in het harnas jage2. omdat de Staten-Generaal o. i. geen andere bespreking van een geslagen vonnis gedoogen, dan zoo er een kwaad in de rechtswereld openbaar wierd dat het rechtsbesef van het volk niet slechts incidenteel onbevredigd laat, maar voor de betrouwbaarheid der rechtsbedeeling als zoodanig vreeze begint in te boezemen, en 3. omdat noch in noch buiten de Kamer ook maar een oogenblik de schijn mag aangenomen worden, als nam de anti-revolutio naire partij het voor den leider der socialisten uit overtui ging en ,/Con amore" op. „Want wel weten we, dat mr. Keuchenius dit formeel uiteen hield, inaar zakelijk kon het toch geen anderen indruk achterlaten. Deze fatale indruk mag geen oogen blik blijven bestaan!'' Werd dezer dagen in de samenkomsten van onder scheidene plaatselijke Vereenigingen aan den 70sten ver jaardag van Z. M. onzen Koning een deel der werkzaam heden gewijd, ook in de op jl. Woensdag gehouden vergadering der afdeeling Helder van 't Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap werd aan die feestviering de noodige aandacht geschonken. Spreker voor dezen avond was de heer H. Roukens, die, bij de herinnering aan 't gevierde Koningsfeest, zich de beantwoording voorstelde van deze drie vragen: 1. Hebben de nationale feesten hunne goede zijde voor de toekomst? 2. Had het Nederlandsche volk op 19 Februari 11. reden om feest te vieren? en 3. Waaruit blijkt het, dat Nederland zich, onder de ge lukkige Regeering van Koning Willem III, het langdurig tijdperk van vrede heeft ten nutte gemaakt? 17) Door E. WERNER. Hertha beet zich op de lippen; het verwijt was gegrond: dit zou stellig het eind van de zaak zijn geweest. Nooit was de gedachte bij de gravin Steinruck opgekomen, dat spel met dien luitenant van burgerlijke af komst als ernst op te nemenmaar nu schaamde zij zich toch bij de ontdekking, dat hij haar van het begin af doorgrond had. „Gij schynt niet te gevoelen, hoe beleedigend uwe woorden zijn," zeide zij, zich trotsch oprichtende, „en hoe beleedigend ook die beteekenis is z/Die gy toch volstrekt wildet hooren!" viel hij in. //Welnu, hoor ze danIk zal niet ontkennen, wat zich nu eens niet meer laat loochenen, ik zal het noodlot onder de oogen zien, want als een noodlot heeft het mij overvallen. Ja, ik heb u liefgehad, Hertha, van het eerste oogenblik af dat ik u zag, en als ik op uwe wederliefde had mogen hopen, zou de grafelijke titel van de Stcinrucks mij niet hebben afgeschrikt. Had mijn geluk ook zóó hoog en onbereikbaar als die top van den Arendswand vóór mij gestaan, tóch zou ik opwaarts zijn gedrongen, en al dreigden mij bij eiken stap dood en verderf, mij toch het geluk ten spyt van de gcheele wereld veroverd hebbenMaar ik was gewaar schuwd, gewaarschuwd door een kind, dat mij eens vleiend mijn ruiker wilde rozen afdwong, om dien al spelende en zonder er bij te denken te vernielenHet zijn nog diezelfde goudgele lokken en diezelfde mooie, ondeugende oogen, ik heb ze terstond by onze eerste ontmoeting herkendmaar ik wil 't niet voor de tweede maal van die lippen hooren, dat hoonende, minachtende: „Ga heen! Ik wil je niet meer zien! Dat spel verveelt mij!" Steeds heeft mij dit in de ooren geklonken, wanneer en waar ik mij ook door uw vleiende stem liet begoochelen. De knaap gaf zijn bloemen liever aan den vuurdood prijs, dan zo in uwe handen achter te laten, en de man zal zijne liefde onder drukken en uit zijn hart rukken, al gaat ook een deel van zijn leven daarmede verloren nooit zal ze een speelbal in uwe handen zijn!" Hertha was doodsbleek geworden. Nog nooit bad iemand zich verstout haar zóó te bclecdigen, haar zóó ronduit de waarheid te zeggen; maar wat kon het den man, dien zij tot het uiterste had gedreven, thans nog schelen, of hy haar al dan niet kwetste? De storm, dien zijzelve had ontboeid, voer thans ook over baar eigen hoold; ze kon dien niet meer bezweren. Ze begreep dit maar al te goed, terwijl Michaël thans voor haar stond en haar vol vuur en opgewondenheid dat zonderling gemengd gevoel van liefde en haat voor de voeten wierp. Al zijne polsen klopten, 't was een marteling, die zijn hartstocht hem deed ondergaan, maar niettemin worstelde hij ook nu nog daartegen, worstelde hij met een kracht, die niet wilde bezwijken en ook niet bezweek. Hij was overwonnen onderworpen was hij niet! „Gy zult mij excuseeren, mijnheer Rodenberg, als ik dergelijke uitbarstingen niet langer verkies aan te hooren," zeide de jonge gravin eindelijk, terwijl zij al hare zelfbeheersching te hulp riep. z/Ik ga den pastoor tegemoet." De eerste twee vragen werden door spreker bevestigend beantwoord. Hij wees daarbij op den innigen band, die liet Nederlandsche volk aan liet geliefde Vorstenhuis verbindt. Bij de beantwoording der derde vraag toonde spreker door cijfers aan, hoe Nederland onder 's Konings Regeering op onderscheiden gebied op de baan van vooruitgang is voort geschreden. Sedert 1849, het jaar van 's Konings troons bestijging, is de bevolking des Rijks met niet minder dan 41.8°/0 toegenomen. Het aantal huwelijken is sterk ver meerderd en in dezelfde mate is het getal onwettige ge boorten afgenomen. Het aantal scholen, zoowel bijzondere als openbare, nam toe, even als 't getal der schoolgaande kinderen. De intellectuëele kracht van 't volk is daardoor aanmerkelijk versterkt. Het aantal lotelingen, die bij hunne indiensttreding moesten verklaren niet te kunnen lezen en schrijven, is van 22 tot 11°/., gedaald. De stoffelijke welvaart is mede toegenomen, 't geen blijkt uit het grooter aantal belastbare woningen en uit de vermeerdering van 't aantal kiezers: van 80,000 tot 130,000. Het aantal arm lastigen is van 200,000 tot 92,000 gedaald, terwijl de spaar banken allerwege zijn vermeerderd. De rechtsbedeeling is verbeterd en 't aantal gevangenen afgenomen. Nog wees spreker op het sterk toenemend getal spoorwegen en tram banen, op het steeds stijgend aantal reizigers, vervoerde goederen en geldswaarden, op het vermeerderd getal brieven en telegrammen, enz. Uit een en ander trok spreker het besluit, dat het Neder landsche volk op 's Konings 70sten verjaardag alle reden had om luisterrijk feest te vieren. Koning Willem III heeft getoond een echt constitutioneel Vorst te zijn. Onder zijn bestuur was het mogelijk, dat 's Lands vrijzinnige staats instellingen den gesclietsten vooruitgang mogelijk, bereikbaar maakten. 't Behoeft nauwelijks vermeld te worden, dat deze voor dracht door de aanwezigen met belangstelling werd gevolgd. Een geneesheer te Middelburg, dr. Couvée, geeft in de Middelb. Crt. een uitvoerige beschrijving ten beste van de verschijnselen der trichinose en het vermoedelijk ontstaan der ziekte. Zijn slotwoord luidt: „Zal de epidemie te Goes ons leeren voorzichtig te zijn en voorzorgen te nemen tegen die met recht zoo zeer gevreesde ziekte? Zal voortaan liet varkensvleesch en al wat daarvan wordt bereid aan een voldoende hooge tempe ratuur worden blootgesteld vóór het op tafel wordt opge- discht? Het ware te hopen, want al moge het waar zijn „Dat is niet noodig, ik ga heen," antwoordde Michaël op doffen, maar vastberaden toon. „Ik begrijp dat we elkander niets verder te zeggen hebben Vaarwel, freule Steinruck Hij boog en verwijderde zich. Hertha zag niet, welke richting hij insloeg en bespeurde evenmin dat de pastoor juist het huis verliet en op haar toetrad. Zij bleef onbeweeglijk staan. De wind nam toe, de takken van den wilden rozestruik waaiden en fladderden boven haar hoofd, de zee van wolken omgolfde en omstuwde haar steeds meer en meer en al hooger en hooger steeg de branding van de nevelen, alsof zij de geheele vlakte wilde overstroomen. De lichtkrans rondom de toppen van den Arendswand was verdwenen, verdwenen waren ook de omsluierde geesten, slechts dichte, grauwe nevelmassa's dreven thans heen en weder; zij zonken al dieper en dieper en vloeiden samen met de donkere wolken, die nu eensklaps scheurden en een vurigen bliksemschicht doorlieten het vlammend zwaard van Sint-Michaël Het onweer had zich met geweld in de dalen ontlast en was hier, nadat het wel een uur lang gelicht en gedonderd had, in een stortregen overgegaan. Midden door het druipende bosch liep een jonge wandelaar, die onderweg door het noodweer was overvallen. Als Johnn Wehlau den raad van zijn vriend had gevolgd en op den vervelenden straatweg was gebleven, zou hij reeds lang te Tanberg zijn geweest; maar in dat romantische bosch had hij een verkeerde richting ingeslagen, waardoor hij aan het dwalen en de koers eindelijk geheel kwijt geraakt was. Een overhangende rotswand had hem een tijdlang een vrij onvoldoende schuilplaats gegeven maar nu de schemering aanbrak en de regen nog altijd in stroomen neêrviel, bleef hem geen andere keus over dan den nacht in het natte bosch door te brengen óf op goed geluk verder te gaan, in de hoop ergens een kolenbrandershut of een dergelijk toevluchts oord te bereiken, en hij besloot dan ook tot dit laatste. Eindelijk werd het geboomte om hem heen wat dunner en zag hij, toen hy het bosch uittrad, op eenigen afstand een flauw licht schemeren. Door de duisternis en den dichten nevel kon hij echter niet onderscheiden, welk soort van gebouw het was, dat op een kleinen, begroeiden heuvel gelegen, slechts gedeeltelijk uit de boomen te voorschijn kwam; maar in elk geval woonden er menschen en de kletsnatte wandelaar richtte ijlings zijn schreden daarheen. De weg, die naar den heuvel voerde, scheen zeer verwaarloosd te zijn. Johan bleef verscheidene malen in den doorweekten grond stekennu moest hy over een beek, die dwars door het pad heenliep, dan over oen vermolmde houten brug, en eindelijk door een hek, waarvan nog slechts de twee steenen pilaren staande waren gebleven, terwijl het rasterwerk ontbrak. Een vrij groot, maar half vervallen gebouw met muren en torens verhief zich thans vóór den jongen man; maar het was onderwijl geheel donker geworden, zoodat hij slechts met moeite en door het flauwe schijnsel geleid, een kleine poort vond, die juist onder het verlichte venster lag en gesloten was. Hij klopte eerst bescheiden, vervolgens al luider en luider tegen de deur, en na verloop van eenige minuten werd dan ook dat er niet veel trichineuse varkens aangetroffen worden en dat tot nog toe in ons land geen trichinen in inlandsch varkensvleesch gevonden zijn, even waar is het toch dat een trichineus varken, al komt liet in stukken uit Amerika als zoogenaamd Amerikaansch varkensvleesch, voldoende is een geheele epidemie te voorschijn te roepen met al de gevolgen, die daaraan verbonden zijn." De Middelb. Crt. teekent hierbij aan, dat volgens door haar genomen informatie het stuk varkensvleesch, hetwelk door het bureau van scheikundige en microscopische onder zoekingen te Middelburg is onderzocht en waarin trichinen zijn gevonden, afkomstig zou zijn van een varken, dat te Kloetinge is geboren, gevoed en geslacht. Is dit zoo, dan had men hierbij dus wel degelijk met inlandsch vleesch te doen en dan mag wel streng toezicht worden gehouden op de andere, daar rondloopende varkens. „Als een socialist in den klem zit, is hij geen socialist meer," schrijft het Rott. N.blad: „Luister maar: Bij herhaling hebben zich voor de woning van den bekenden Amsterdamschen socialist Fortuyn samenscholingen van Oranje-gezinden gevormd, met het gevolg, dat zelfs de ruiten bij hem werden ingeslagen en men liedjes zong van „hop, hop, hop, hangt hem op!" Toen Fortuyn onder den druk van het Oranjelievend publiek dreigde vermorzeld te worden, werd hem door de politie aangeboden om, wanneer hij zich met de zijnen niet veilig achtte in zijn huis, in het politie-bureau zijn toevlucht te nemen. En wat antwoordde Fortuyn? „Dat hij zich veilig genoeg gevoelde, omdat hij wist dat de politie haar plicht zou doen door het beschermen van personen en eigendommen." Ook eigendommen derhalve. En „eigendom is diefstal," zegt de socialist. En „persoonlijk eigendom moet plaats maken voor gemeenschappelijk bezit" (communisme), zegt Fortuyn. Ziet ge wel, als een socialist in de war zit, wil hij van socialisme en communisme niets meer weten." Burgemeester en wethouders van 's Hage hebben vergunning verleend voor den verkoop van sterken drank in het klein aan den huurder van een huis, op grond o.a. dat de eigenaresse zich heeft verbonden om, bij de voor genomen verbouwing van het daarnaast gelegen perceel, waarvoor de vergunning was vervallen, op den hoek der het venster geopend, en vroeg een schorre stem: „Wie is daar?" „Een vreemdeling, die verdwaald is en een onderkomen verzoekt voor den nacht." „'t Is hier geen herberg vöor landloopers en bedelaars! Maak dat ge wegkomt!" „Dat's een allervriendelijkste ontvangst!" riep Johan veront waardigd. „Ik ben geen landlooper en ook geen bedelaar, maar een fatsoenlijk man en gaarne bereid mijn logies te betalen." „Betalen? In den Ebersburg?" klonk het niet minder veront waardigd van boven. „Denkt ge dat het hier een logement is? Ga maar terug vanwaar ge gekomen zyt!" „Dat zal ik wel laten, want ik kom zoo even uit een wolk breuk en weet in het bosch weg noch steg. Is dat manier van doen, een gast bij zulk een hondenweer voor de deur te laten staan en te weigeren hem binnen te laten? Maak open!" „Neen!" zeide de schorre stem, nu blijkbaar driftig erbij, „ge blijft buiten!" „Wel, goede hemel! nu is 't met mijn geduld gedaanriep de jonge man woedend, die onderwijl steeds in den plasregen stond en door en door nat werd. „Doe open! of ik sla de deur in en loop storm tegen die oude barak!" Hij begon werkelijk met beide vuisten tegen de deur te trommelen, en wat hij met zijn beleefd verzoek niet had uitgewerkt, kreeg liy met zijn brutaliteit gedaan zij maakte blijkbaar indruk op den onzicht- baren bewaker van den ingang, want na eenige seconden klonk diens stem op aanmerkelijk zachter en gematigder toon „Wie zijt gij dan eigenlijk en wat wilt ge?" „Ik ben op bet oogenblik een doornat mensch en verlang niets anders dan droogte. Overigens ben ik in staat, des ver langd, de allerbevredigendste ophelderingen omtrent stand, naam, ouderdom, afkomst, geboorteplaats, familie en alles wat ge maar wilt mede te deelen." „Zijt ge dus van familie?" „Natuurlijk! Elk mensch heeft immers familie." „Ik bedoel van adel?" „Wel zeker! Maar doe nu toch eindelyk open!" „Wacht dan even ik kom!" klonk het nu veelbelovend, waarop het venster gesloten werd en het licht verdween. „Men schijnt hier zijn stamboom te moeten vertoonen, eer men wordt binnengelaten!" mompelde Joban, terwijl hy zich tegen den deurpost aandrukte, om den regen te ontwijken. „Enfin! Ik heb er niets tegen, mijzelf desnoods een gravenkroon toe te dichten, als ik daardoor maar een droog bed machtig word. Gelukkig, daar gaat de deur open!" Inderdaad werd een sleutel omgedraaid en een grendel wegge schoven, en vóór den binnentredende stond nu een oud man, die met de rechterhand op een stok leunde en met de linker een lamp ophield. Het was een magere, gebogen gestalte, die nog de sporen van vroegere deftigheid vertoonde. De perkamentkleurige huid en de ontelbare rimpels en lijnen gaven aan zijn gelaat iets mummie achtigs, de oogen stonden dof, en onder het zwarte kapje kwamen eenige dunne witte haren te voorschijn. De geringe beweging scheen den ouden heer vermoeid te hebben want hij steunde kuchend nog vaster op zyn stok, terwijl hij tegelijkertijd het schijnsel vaa

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1