HELDERSCHE
EN NIEIIWE1IEPER COURANT.
Nieuws- en Aiverteatieblai voor Hollands Noorderkwartier.
1887. N° 27.
Vrijdag1 4 Maart.
Jaargang45.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
KENNISGEVING.
AANGIFTE VOOR DE ZEEMILITIE.
SINT-MICHAËL.
BEKENDMAKING.
Eerste zitting van den Militieraad.
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 0.90.
franco per post 1-20.
BUREAU: MOLENPLEIN.
Prijs der Advertentiën: Van 1 4 regels 60 cents, elko
regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte.
Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Helder
noodigen bij dezen uit, de Lotelingen van de lichting van dit jaar,
die verlangen bij de Zeemilitie tc dienen, om zich daartoe vóór
den eersten April aanstaande ter Secretarie dezer gemeente
aan te melden, op een werkdag, tusschen des voormiddags van
9 tot 1 ure.
De Zeemiliciens ontvangen vier jaren na den dag hunner
inlijving een bewijs van ontslag uit den dienst, en worden, wanneer
zy een behoorlijk paspoort hebben ontvangen, in tijd van vrede
van den dienst bij de Schutterij vrijgesteld.
De Zeemilitie wordt bestemd tot bemanning van de verdedigings
vaartuigen voor den binnenlandschen dienst en langs de kusten.
Zij wordt niet naar de Koloniën en Bezittingen van het Rijk in
andere werelddeelen gezonden, tenzij, ingeval van zeer buiten
gewone omstandigheden, eene nadere wet daartoe machtiging
verleent.
Aan hen, die verlangen na volbrachten oefeningstijd in werkelijkcn
dienst te blijven of te komen, zonder zich als vrijwilliger te ver
binden, wordt zulks vergund.
Aan hen, die zich met verlof bevinden, wordt in gewone tijden
vergunning tot uitoefening van de Buitenlandsche Zeevaart en
Visscherij verleend.
Aan lotelingen die vóór hunne inlijving bij de Landmilitie,
hun beroep van de Buitenlandsche Zeevaart maakten, en zich
voor de Zeemilitie hebben aangeboden, doch daarbij niet hebben
kunnen worden aangenomen, wordt, wanneer zij zich met verlof
bevinden, mede in gewone tijden vergunning tot uitoefening van
de Buitenlandsche Zeevaart verleend.
In gewone tijden kunnen de manschappen der Zeemilitie ver
gunning bekomen tot het aangaan van een huwelijk, wanneer zij
hun derde dienstjaar hebben volbracht.
Voor Lotelingen die hun beroep van de Buitenlandsche Zee
vaart maken, is het alzoo van belang dat zij zich op den boven
bepaalden tijd voor de Zeemilitie aanmelden, omdat zij anders
gedurende hun diensttijd geene vergunning verkrijgen om hun
beroep uit te oefenen.
Helder, den 1 Maart 1887.
Burgemeester cn Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
18)
Door E. WERKER.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder brengen
ter openbare kennis, dat de Militieraad van het derde District
in Noordholland dc eerste zitting zal honden te Hoorn, en wel
voor zoo verre deze gemeente betreft op Vrijdag 18 Maart 1887,
des voormiildags ten elf ure.
In deze zitting wordt uitspraak gedaan omtrent
He verschenen vrijwilligers voor de Militie;
He lotelingen die reden tot vrijstelling hebben ingediend;
He lotelingen in de arlt. 55 en 56 der wet op de Nationale Militie
bedoeld;
Alle overige lotelingen.
Volgens artikel 88, in verband met artikel 91 der wet op de
Nationale Militie, moet voor die zitting verschijnen:
1. de vrijwilliger voor de Militie, en
2. de loteling die vrijstelling verlangt wegens ziekelijke
gesteldheid of gebreken of gemis van de gevorderde lengte.
Helder, den 1 Maart 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
C. BOON, Secretaris.
Bij den eersten oogopslag zag bet er zeer deftig uit, maar
vroegere pracht en tegenwoordig verval waren zonderling dooreen-
gemengd. Fraaie lambrizeeringen versierden nog de wanden,
maar de zoldering was daarentegen eenvoudig gewit en de kachel
in den hoek van de geringste soort. Ditzelfde contrast open
baarde zich ook in het huisraad: eikenhouten stoelen met hooge
leuningen stonden rondom een ruw bewerkte dennenhouten tafel
een ouderwetsch, kunstig gebeeldhouwd buffet was met gewoon
aarden vaatwerk bezet, en het oude Gothische venster, waarschijnlijk
hetzelfde waardoor de wandelaar straks het licht had zien schemeren,
met gordijnen van gebloemd katoen behangen.
„Ik vraag verschooning voor mijn eigendunkelijke handelwijs,"
zeide de jonge man, terwijl hij op den burgheer toetrad, die in
een grooten armstoel zat. „Myn toilet was in zulk een deernis-
waardigen toestand, dat ik, op uwe goedheid vertrouwende, mij
dezen diefstal heb veroorloofd."
't Was waar, hy zag er in die pelsjas wel wat vreemd uit,
maar maakte toch met zijn jeugdig voorkomen, met zijne door
den scherpen wind rood gekleurde wangen en nog vochtige haar
lokken zulk een gunstigen indruk, dat de dunne lippen van den
ouden baron zich tot een glimlach plooiden en hij welwillend
antwoordde
„Het verheugt mij, dat ge iets bruikbaars in mijn kleerkast
hebt gevonden. Ga zitten, ik wilde u nog iets vragen."
„Pas op, nu zullen mijn voorouders voor de vierschaar worden
geroepen!" dacht Johan, en hij had zich hïeriu niet vergist:
zijn gastheer stak aanstonds van wal.
„Johan Wehlau Wehlenberg dat klinkt bekend," ging
hij voort. „Maar daarentegen komt de naam van uw stam
goed mij ecnigszins vreemd voor. Waar ligt Yorschenstein
eigenlijk?"
„In Noord-Duitschland, baron 1" antwoordde Johan zonder
blikken of blozen.
„Dat dacht ik al, daar ik mij dien naam niet herinner. De
Zuid-Duitsche adellijke geslachten en hunne stamgoederen zijn
mij allen bekend. Het mijne is een van de alleroudsten. Het
stamt uit de tiende eeuw, wat historisch bewezen is, maar volgens
de overlevering is het nog veel ouder. Bestaat er in Noord-Duitsch
land wel zulk een oude familie?"
Blijkbaar was het zijn plan, nu ook den stamboom van zijn
gast aan de critiek te onderwerpenmaar deze, die begreep wat
hem wachtte, wist dit examen behendig te ontduiken.
„Mag ik vragen wien dat portret voorstelt? Het trof mij
terstond toen ik binnentrad?" vroeg hij haastig, op een schilder
stuk wijzende, dat juist tegenover hem aan den muur hing. Het
was bet levensgroot portret van een man van omstreeks veertig
jaren, met donker haar, sprekende donkere oogen en regelmatig
gevormde trekken, die evenwel geen bijzondere schranderheid
aanduidden. De klceding, die uit een uniform scheen te bestaan,
werd grootendeels door een mantel bedekt. Het portret was on
tegensprekelijk niet uit vroeger tijden afkomstig. De oogen van
den baron dwaalden nu ook daarheen af, cn op eens vergat hij
stamboom èn eeuwen en vroeg belangstellend:
„Hoe vindt ge dat portret?"
„Prachtig Welk een fraaie kopEn ook uitstekend geschilderd
Zeker ook een Eberstein?"
Binnenland.
Jhr. Mr. C. De Jonge, raadsheer in het Gerechtshof te
's Hage, heeft in het Dagblad een schrijven gericht aan
den heer Keuchenius, naar aanleiding van diens uitlating
ten gunste van den veroordeelden Domela Nieuwenhuis.
De heer De Jonge acht het bedenkelijk, dat een volks
vertegenwoordiger dus medewerkt om het gezag der rechter
lijke uitspraken in de oogen van het publiek te verzwakken.
Vond de heer Keuchenius het noodig ter gelegenheid der
Grondwetsherziening gehoor te geven aan de inspraak van
zijn medelijdend hart ten behoeve van een veroordeelde,
dan mag gevraagd worden, of hij niet beter gedaan had
zich tot den Minister van Justitie en zijn Kabinet te wenden.
Maar bovenal wraakt de heer De Jonge zijn oordeel over
de zwaarte der straf, waaruit hij niet anders kan afleiden,
dan dat de heer Keuchenius de wet niet kent. Immers een
maal aangenomen dat het feit, door Domela Nieuwenhuis
bedreven, viel binnen de termen van de wet van 1830,
dan kon geen lichtere straf worden opgelegd dan dén jaar
celstraf, daar die wet op het bedoelde feit als minimum
stelt twee jaren gevangenisstraf (waarmee 1 jaar celstraf
overeenkomt) en zij de toepassing van verzachtende om
standigheden niet vergunt.
Zooals bekend is, hebben de meeste verkoopers van
naaimachines in ons land, in het belang van minder bemid
delden, de gewoonte, de machines ook op huurcontract te
leveren, waarbij de som, welke anders koopprijs zoude zijn,
als huurbedrag beschouwd en verder gecontracteerd wordt,
dat de machine in eigendom van den huurder overgaat,
zoodra hij de waarde van de machine in den loop van den
tijd in huurpenningen aangezuiverd heeft.
Deze gewoonte bracht natuurlijk voor de leveranciers
van naaimachines eenig gevaar met zich, want het was
niet mogelijk iemand, die op bovenomschrevene wijze in
het bezit van goed gekomen was en aan zijn huurverplich-
tingen niet voldeed, maar het goed in quaestie verpandde
of verkocht, strafrechterlijk te doen vervolgen.
Onder het nieuwe strafwetboek is hiei'in thans verande
ring gekomen en zoo heeft de Arrondissements-rechtbank
te 's Hage dezer dagen zekere T., die van een agent der
firma S. een naaimachine op huurcontract ontvangen en
deze machine aan een derde verkocht had, tot een maand
gevangenisstraf wegens verduistering veroordeeld.
Over de trichinen te Goes wordt nog medegedeeld,
dat gebleken is, dat sommige lijders de gevreesde ziekte
hebben opgedaan door liet proeven van rauw gehakt, eene
gewoonte, welke bij het gereedmaken van die spijs nogal
veelvuldig voorkomt, en waartegen niet genoeg kan gewaar
schuwd worden. Dit schijnt de oorzaak te zijn van de
omstandigheid, dat in sommige gezinnen slechts een enkel
lid is aangetast.
Het classicaal bestuur van Alkmaar heeft, na pro-
visioneele schorsing van twee kerkeraadsleden der Herv.
gemeente te Broek op Langedijk, een ouderling en een
diaken, wegens bijwoning van het „Gereformeerd kerk-
congres", de bescheiden daarop betrekkelijk naar het pro
vinciaal kerkbestuur verzonden.
De oude heer zag den vrager half gestreeld, half gepikeerd
aan, terwijl hy langzaam antwoordde
„Ja; ook een Eberstein! Herkent ge hem niet meer?"
Johan keek verbaasd op. Nogmaals wierp hij een blik op het
portret cn vervolgens op de gebogen gestalte met die doffe oogen
en gerimpelde waDgen.
„Het kan toch niet is het soms uw eigen portret, mijnheer
van Eberstein
„Het was dat eens en het moet voor dertig jaren zeer
goed geleken hebben. Ik neem het u niet kwalijk, als ge geen
enkelen trek meer daarin herkent ik ben nog maar een ruïne,
evenals mijn Ebersburg."
Deze woorden klonken zóó droevig, dat Johan terstond een
anderen toon aansloeg en zijn best deed om den ouden man te
troosten.
„Wel ja, ik kan u nog best daaruit herkennen," ver
zekerde hij. //Dat portret had al dadelijk zoo iets bekends
voor mij, maar ik dacht, dat het van een van uw zonen zou
zyn."
„Ik heb geen zonen," hernam Eberstein op weemoedigen toon.
„Mijn geslacht sterft met mij uit, want mijn eerste huwelijk is
kinderloos gebleven, en mijn tweede vrouw heeft mij slechts een
dochter geschonken. Ik begrijp niet waar Gerlinde blyft; ik zal
haar wel moeten roepen."
Langzaam en met moeite stond hij op en begaf zich naar een
zykamer, waarvan de deur gesloten was.
„Gerlinde van Eberstein brr!" riep Johan. „Dat klinkt
echt middeleeuwsch-kerkerhol-achtigZeker een antieke freule,
want als de papa over de zeventig is, zal de dochter op zijn
minst wel veertig zijn. Nu, aan zóó iemand kan men zich wel
in een pelsjas vertoonen!"
Met zeer gematigde nieuwsgierigheid keek hij naar de deur,
maar sprong als geëlectriseerd op, daar datgene wat thans op den
drempel zichtbaar werd, in geenen deele aan zijne onderstelling
beantwoordde.
Het was de tengere gestalte van een nog zeer jong meisje in
een eenvoudige grijze huisjapon en met donker haar, dat glad
weggestreken en in dikke vlechten tegen het achterhoofd be
vestigd was. Het nog zeer kinderlijk gezichtje, hoewel wat bleek
cn eigenlyk niet wat men schoon kon noemen, was onbeschrijfelijk
lieftallig. Van de oogen zag men niets dan de donkere, neerge
slagen wimpers. De baron scheen eerst op later leeftyd tot een
tweede huwclyk te zijn overgegaan, daar zijn dochtertje nauwelyks
zestien jaren telde.
„Baron Johan van Wehlau Wehlenberg van Vorschenstein
mijne dochter Gerlinde," du3 stelde de burgheer in alle deftigheid
het jonge paar aan elkander voor. Johan was zóó verrast, dat
hij twee buigingen achter elkander maakte, die de jonge dame
van haar kant met een ongelooflijk stijf gebaar beantwoordde,
dat het midden hield tusschen een hoofdknikje cn een dienaresse.
Vervolgens zette zij zich, nog altijd met neergeslagen oogen, op
hare plaats aan tafel, waar het koude avondeten reeds klaar
stond, cn de zeer eenvoudige maaltijd nam een aanvang.
De oude baron was zeer spraakzaam en praatte voortdurend
met den gast, die door zijne bewondering van het portret al
aanstonds zijn hart had gestolen. Des te stilzwijgendcr was
freule Gerlinde. Bedaard en oplettend kweet zy zich van al
hare kleine plichten als huisvrouw, maar hield zich daarbij zoo
sty'f als een houten beeld en bleef hardnekkig zwijgen, welke
pogingen Johan Wehlau ook aanwendde om een gesprek met
haar aan te knoopen. Haar vader nam dan geregeld in hare
plaats het woord, en daarbij bleef haar gelaat zóó onbeweeglijk,
alsof zy niet eens hoorde wat er gesproken werd.
„Het arme kind schijnt doofstom to zijn," dacht de jonge man
medelijdend. „Hoe jammer van dat lieve gezichtje! Als ze ten
minste maar ééns de oogen wilde opslaan
Hij wendde nog een laatste poging aan en vroeg haar op den
man af, of zij al lang op den Ebersburg woonde en of het 's winters
daar niet erg eenzaam was. Maar Gerlinde bleef ook thans zwijgen
en haar vader antwoordde:
„Wij wonen hier jaar in jaar uit, en mijne dochter is van
hare vroegste jeugd af aan deze eenzaamheid gewend. Maar nu
heb ik haar vergunning gegeven, de volgende week een paar
dagen naar Steinruck te gaan, op dringend verlangen van de
gravin, wier petekind zij is. Gij kent de gravin van Steinruck
toch zeker wel?"
„Ja. Ik heb die eer!"
„Een oud geslacht, maar volle tweehonderd jaren jonger dan
het mijne!" zeide de baron met innige zelfvoldoening." De
stamvader van de Steinrucks wordt eerst in de kruistochten ge
noemd, en ongelukkig hebben ze ook een smet op hun stamboom,
een mésalliance van de ergste soort, die wel is waar uit later
tyden dateert. Ze had voor omstreeks dertig jaren plaats
tot op dien tyd was de familie vlekkeloos."
„Van de kruistochten af! En moest haar nu in de negentiende
eeuw zulk een ongeluk overkomen!" riep Johan met een veront
waardiging, die hem een welgevallig hoofdknikje van zyn gastheer
bezorgde.
„Ja, wél een ongeluk! Ge hebt groot gelijk met dat zóó te
noemen en schijnt al een bijzonder ontwikkeld gevoel te bezitten
van hetgeen men aan zijn stand verplicht is, zooals ik met
genoegen merk. Ja, graaf Michaël is dien slag te boven gekomen,
ik was daartoe niet in staat geweest, mij zou hij verpletterd
hebben, want mijn stamboom is zonder smet of vlek, tot op den
huidigen dag geheel zonder smet of vlek!"
En nu begon hij eenige zeer langdradige, historische bijzonder
heden omtrent gezegden stamboom op te halen, waarbij hij met
de eeuwen als met dagen omsprong en de volle tweehonderd
jaren jongere graven van Steinruck behandelde, alsof zij kinderen
in dc lange kleercn waren. Johan liet hem maar doorpraten;
hy brak zich nog altijd het hoofd met de vraag, of freule Gerlinde
van Eberstein' waarlijk doofstom was of niet, en was zoo geheel
hiermede vervuld, dat de verteller zyne afgetrokkenheid merkte
en min of meer kregelig vroeg of hij wel luisterde.
„Nu, dat zal waar zijn! Ik bewonder dien vlekkeloozen stam
boom," verzekerde de jonge man. „Dus de Eberstein-Ortenau's
„Voeren dien dubbelen naam sinds de veertiende eeuw," viel
de baron in. „Gerlinde, kindlief, vertel eens aan onzen gast,
naar aanleiding waarvan dit geschiedde."
Freule Gerlinde vouwde de handen op de tafel, zij sloeg ook
thans de oogen niet op en haar gelaat onderging niet de minste
verandering; maar tot verbazing van den gast begon zij eens
klaps te spreken of liever geluid te geven, zooals een kind een
van buiten geleerde les opdreunt:
„In het jaar dertien-honderd-zeventig was er een twist uitge
broken tusschen Koenraad van Eberstein en Baldewinus van
Ortenau, dewijl de hand van Hillegonda van Ortenau aan ridder
Koenraad van Eberstein geweigerd was geworden, naar aan
leiding van welken twist zoowel de Ebersburg als de vesting
Ortenau verscheidene malen bestormd werden, totdat in het jaar