HELDERSUHE EN NIEUWE1MEPEB COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. 1887. N° 31. Zondag- 13 Maart. Jaargang 45. Uitgever A. A. BAKKER Cz. POSTKANTOOR HELDER. Brieven uit de hoofdstad. SINT-MICHAËL. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. bonnementsprijs per kwartaalf 0.90. franco per post v 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advertenticn: Van 14 regels 60 cents, elke regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Lijst van brieven, geadresseerd aan onbekenden, gedurende de eerste helft der maand Januari 1887. Namen der geadresseerden. Plaatsen van bestemming Mevr. Velt manAmsterdam. W. J. Bruin J. Mulder Schnitteru Mevr. Taylor J. De KlerkRotterdam. J. BruinsmaSneek. Uit Anna Paulowna: J. Van MillNieuwer-Amstel. Mevr. Van den Berg. Schagen. Wieringen: Mej. A. BardinAmsterdam. Briefkaarten Mej. H. SpoelstraAmsterdam. C. Rop W. C. Van Leeuwe 's Gravenliage. S. H. VerbeekLeiden. Brieven, verzonden geweest naar Duitschland: Mej. J. G. DijkHamburg. L. LinnemannWeenen. De Directeur van het Postkantoor te Helder P O L V L I E T. 10 Maart. Gelijk in deskundige kringen wel verwacht werd, schijnen er na het optreden van Minister Tromp groote verande ringen in het Marinewezen alhier op til. Reeds als lid l/an onzen Gemeenteraad en ook als wethouder van publieke Door E. WERNER. Raoul, die naast zijn grootvader stond, had mede een blik op jlc lijst geworpen en hierop een bekenden naam aangetroffen. «Luitenant Rodenberg? Is die bij den generalen staf benoemd?" j «Ja. Kent ge hem?" vroeg Steinruck, zich schielijk omwendende. «Eenigszins. Verleden jaar heb ik met de Rodenbergs een jachtpartij bijgewoond. Hij is immers een zoon van den overste, die het bevel voert te W.?" «Neen!" zeide de generaal kortaf. «Niet? Ik dacht dat er geen andere militairen van dien zelfden naam waren?" „Ik dacht dat ook, maar vergiste mij evenals gy. Ik zal je wel moeten inlichten, Raoul, wie die Rodenberg eigenlijk is. Gy zijt door je moeder toch reeds lang op de hoogte gebracht van onze familieomstandigheden." De jonge graaf wierp zyn grootvader een verbaasden en vra- genden blik toe. „Ik weet wel, dat die naam nog een andere, pijnlijke herinnering fcij ons opwekt, maar daarvan kan hier toch onmogelijk sprake zijn. Hij is toch niet „Hij is de zoon van Louise!" viel Steinruck op somberen toon in. „In 's hemels naam, dat ontbrak er nog aanl" riep Raoul, uiterst onaangenaam verrast. „Duikt die ellendige geschiedenis weêr op, die wy meenden dat lang begraven en vergeten was? Die jongen was immers weggeloopen, was op den slechten weg geraakt, zooals men zeide. Hoe komt die vent, de zoon van dien avonturier, dan nu aan zulk een positie in de maatschappij?" De generaal fronste het voorhoofd; op dit oogenblik drong bij den ouden krijgsman de esprit de corps alle andere gewaarwor dingen, zelfs zijn afkeer van den verloochenden en gehaten zoon des „avonturiers" op den achtergrond. Michaël droeg even als hy den degen op zyde en beschimpen liet hy hem in zyn bijzijn niet. „Bedaar!" zeide hij streng. „Het betreft hier een officier van het leger en een zeer knap officier ook. Van zoo iemand spreekt men niet op die manier." „Maar, grootpapa, gij zult toch toestemmen, dat die Rodenberg het ons op zijn minst geducht lastig kan maken, juist omdat hy officier is, daar hem dit de gelegenheid aan de hand doet met onze kringen in aanraking te komen, en op welken voet moeten wij dan met hem omgaan? En dat hij juist nu te voorschijn komt, nu door mijn engagement met Hertha aller oogen op ons zijn gevestigd! Natuurlijk zal hy hoe eerder hoe liever zijne be trekking tot ons aan alle menschen mededeelen." „Dat betwyfel ik; anders had hij dit al eerder gedaan. Tot op .dit oogenblik weet niemand er nog iets vanik heb daarnaar -geïnformeerd. Hij schijnt te weten, dat wij niet geneigd zijn die betrekking te erkennen." „Om het evenHetzij wij hem al dan niet erkennen, zeker zal hy vroeger of later als kleinzoon van graaf Stein ruck optreden en zooveel mogelijk party van die omstandigheid zien te trekken. Gelooft gij wezenlijk, dat een officier van burgerlijke afkomst zulk een voorrecht ongebruikt laten en bloedverwantschap met een generaal van het leger verzwijgen zal?" „In elk geval zal ik trachten dit gedaan te krijgen. Ge hebt gelyk, juist thans moet dat wroeten in het verleden, dat ophalen van oude, lang vergeten geschiedenissen ten koste van eiken 'prijs vermeden worden. Ik heb Rodenberg slechts een enkelen keer gezien, maar naar ik over hem kan oordeelen, zal een be werken heeft de lieer Tromp getoond, een bijzonder „door tastend" man te zijn, die gaarne knoopen doorhakt, waaraan anderen liever eerst nog een poosje hadden willen peuteren. Reeds lang liepen er onder het marine-personeel kwade geruchten omtrent de lijnbaan en de werf, en pas was Minister Tromp aan het bestuur, of die geruchten werden reeds gedeeltelijk door de waarheid bevestigd, 's Rijks-Lijnbaan op Oostenburg wordt den lsten Juli gesloten en de daarin arbeidende werklieden elders ingedeeld, gepensioneerd of eenvoudig bedankt. Er is een tijd van komen, er is een tijd van gaan. De lijnbaan, in 1660 gesticht, zal thans, na ruim 2£ eeuw dienst te hebben gedaan, een gansch andere besteraming verkrijgen, of mis schien wel worden afgebroken. Zij is een soort van vijfde wiel aan den wagen geworden, een onbruikbaar stuk gereed schap, dat niet meer past in onze moderne huishouding. De ijzeren scheepsbouw en het toenemend gebruik van kettingen in plaats van kabels hebben haar zoo goed als overbodig gemaakt. Het touwwerk, dat de Marine onder het tegenwoordige stelsel nog noodig heeft, kan zij bij particulieren laten aanmaken, redeneert men. En zoo zal dan ook de oude „Admiraliteits-Lijnbaan" te Amsterdam, na een 227jarig bestaan, weldra tot de geschiedenis behooren. En zullen ook de kwade geruchten omtrent 's Rijks Marine-werf alhier door de waarheid bevestigd worden? Zou het er werkelijk toe komen, dat, gelijk men van verschei dene kanten beweert, de Amsterdamsche werf op de nominatie staat om naar de overzijde van het IJ verplaatst te worden Wat zou dat een geduchte verandering op de Eilanden geven, een gedaanteverwisseling die wij ons voor het oogen blik nog niet in haar vollen omvang kunnen voorstellen Deze Eilanden, die nu voor een groot deel door werk lieden der Marinewerf bewoond worden, zouden dan lang zamerhand een gansch andere bevolking verkrijgen, en aan den overkant van het IJ zou zich een geheel nieuwe kolonie van Marine-personeel moeten vormen. En dan zou Amsterdam niet alleen geen Rijks-Lijnbaan, maar zelfs geen Rijkswerf meer rijk zijnWie had roep op zijn eergevoel niet tevergeefs zijn. Hy z:il zich niet aan de familie opdringen, die hem nu ééns niet w i 1 kennen, en hij heeft althans evenveel reden als wij, om de nagedach tenis van zijn vader liever niet uit de duisternis en de vergetel heid op te rakelen. Hoe die zaak zich evenwel ook moge ont wikkelen, gij zwijgt daarover onvoorwaardelijk tegen uwe aanstaando en hare moeder. Zy zijn toevallig met Rodenberg in kennis gekomen en hebben met hem omgegaan, zonder iets te vermoeden." „Ik heb het wel gezegd 't ia een ongeluk, dat die vent juist officier is!" riep Raoul driftig. „In elke andere betrekking kon men hem over het hoofd zien, maar nu heeft hij al gelegen heid gevonden met onze dames in aanraking te komen, en dat zal wel met voorbedachten rade zijn geschied. Natuurlijk mogen zij volstrekt niet weten wie hij is. Hoe zou die trotsche Hertha mij wel aankijken, als ik er openlijk voor uitkwam, dat hy mijn neef was! Dit moet in elk geval verhinderd worden, en wij zyn immers natuurlijk tot elk offer bereid „Gij vergeet altijd dat wij thans met luitenant Rodenberg te doen hebben," viel de graaf hem met verheffing van stem in de rede. „Van een officier is het niet te onderstellen, dat hij zich zyn stilzwygen zal laten afkoopen; men kan op zijn hoogst een beroep doen op zijn trots. Hij moet en zal begrijpen, dat het geen eer is met den zoon van zyn vader vermaagschapt te wezenwil men iets van hem gedaan krijgen, dan kan dit alleen langs dezen weg geschieden." Raoul zweeg, maar men kon hem aanzien dat hy van een ander gevoelen was. Het gesprek werd hier echter gestaakt, daar de verwachte persoon op dit oogenblik werd aangediend. Steinruck gaf den bediende een wenk hem binnen te laten. „Ga heen!" zeide hy op gesmoorden toon, zich tot zyn klein zoon wendende. „Ik wil hem alleen spreken." Raoul gehoorzaamde; maar toen hij op het punt stond de kamer te verlaten, trad Rodenberg reeds binnen en ontmoetten zij elkander bij de deur. Michaël groette vluchtig den hem onbekenden heer; maar deze verwaardigde hem slechts met een half vijandigen, half minachtenden blik en wilde voorbijgaan, zonder verder notitie van hem te nemen. Nu trad de jonge offi cier hem echter eensklaps in den weg en zag hem, zonder een woord te spreken, van het hoofd tot de voeten aan, maar zyne oogen en geheele houding eischten zoo gebiedend een tegengroet, dat de graaf onwillekeurig genoodzaakt was daaraan te voldoen. Hij boog spijtig het hoofd en verwijderde zich vervolgens. Stein ruck had dit tooneel, dat slechts een paar seconden duurde, zwijgend aangezien. Al keurde hij het gedrag van zijn kleinzoon af, zoo was hij toch half' boos op hem, dat hy zich op die manier de wet had laten stellen. Michaël kwam nu naderbij, en zelfs de scherpste waarnemer had niet kunnen bespeuren, dat er eenige de minste betrekking tusschen die beide mannen bestond. De ondergeschikte kondigde zyne komst bij zijn superieur aan, juist zooals het reglement dit voorschreef, en de superieur nam die melding op zijn gewone wijs, koel, ernstig en afgemeten, in ontvangst; geen van beiden liet hierby slechts één moment de streng militaire houding varen. Toen het noodzakelijke evenwel gezegd en beantwoord was en de jonge officier op een wenk van den generaal wachtte, dat hij kon vertrekken, nam deze nogmaals het woord. „Ik wilde nog iets met u bespreken, wat voor ons beiden niet van belang ontbloot is," hernam hij. „Toen wy elkander de eerste maal zagen, waren tijd en plaats daartoe minder geschikt; heden kan dit ongestoord geschieden. Wilt ge mij aanhooren?" „Tot uw dienst, Excellentie!" antwoordde Michaël kortaf. „Uit uwe houding by die ontmoeting is my gebleken, dat gy in 1656 kunnen droomen, toen hier het Admiraliteits- of Landsmagazijn en Scheeps-Timmerwerf" onder de stoutste verwachtingen werden aangelegd, dat er nog eens een tijd zou komen, waarin Amsterdam en de Werf niet meer bij elkander zouden passen, elkander in den weg zouden zitten, en de laatste voor den drang der omstandigheden zou moeten wijken?! Wat was Amsterdam toen trotsch op haar Rijks werf! Zóó trotsch, dat de vermaarde dichter Jan Antonie Van der Goes er zelfs een hoogdravend vers op maakte, dat ik hier tot leering en stichting mijner lezers wil af schrijven, tevens als een proefje van de hoogdravende „poëzye" waarin men tweehonderd jaar geleden zijn hart placht te luchten. Genoemde dichter dan bezingt in zijn IJstroom de Amsterdamsche Scheepstimmerwerf op dezen trant: 's Lands Hoofdscheepstimmerwerf maakt honderd minder werven Voor haren luister doof. Niet anders zyn de verven Door 't goddelijk penseel van Rafel geschakeerd. Wat voorkomt in het licht, blinkt uit en triomfeert, De beelden in 't verschiet met schaduwen betogen, Verdwynen meer en meer en glippen uit onze oogen. Wat Godheid geeft mij sterns genoeg in mijn gedicht, Om u, aan wie de Staat haar welvaart is verplicht, Die de eer van Amsterdam zoo hoog hebt opgeheven, Dat elk nu wanhoopt meer tot zulk een top te streven, O zenuw van het land, te roemen naar waardyl Mijn boekstaaf zwol zoo ver dan buiten 't perk van 't IJ, Alsof de Zuiderzee op 't veld van mijn papieren, Gelijk een ruime kil, met lossen toom zou zwieren, Zoodra de blonde Auroor, van Titon opgestaan, Den nacht verjaagt en verft de kimmen met saffraan En gloeiend vermiljoen, komt hier van alle plekken, Een leger arbeidsvolk ter hooge poorte intrekken Als mieren, die in 't prilst des zomers even kloek Krioelen, even drok verzorgen elk zijn hoek, En branden om in vlijt en arbeid zich te kwijten: Zoo woelt men hier, en doet de zwarte schaduw splyten En scheuren door 't gedreun, daar ze al te dicht opeen Geronnen, niet voor 't licht des dageraads verdween, Die nauwlyks 't hoofd verheft cn arbeidt door te breken. Daar galmt het teffbns op met kloppen, houwen, steken de betrekking kent, die tusschen ons bestaat, en wij zullen ons dus onderling moeten verstaan omtrent de opvatting daarvan." „Ik acht het niet volstrekt noodzakelijk, dat dit punt tusschen ons ter sprake komt," zeide Michaël koel. De generaal wierp hem een misnoegden blik toe. Hij had goedgevonden een koele, neerbuigende houding aan te nemen, om alle eventueele vertrouwelijkheid bij dat gesprek van het begin af te voorkomen, en stuitte thans op juist dezelfde houding, die eigenlijk niet minder trotsch was dan de zijne hier bestond geen aanleiding om zich terug te trekken. „Maar ik acht het noodzakelijk, dat wij in dat opzicht weten waar we aan toe zyn," antwoordde hy op nadrukkelyken toon. „Gy zijt de zoon van gravin Louise Steinruck (Hij zeide niet: van mijne dochter.) „Ik kan dit natuurlijk niet ontkennen, noch u verhinderen die wettige afkomst te laten gelden. Gij hebt u tot dusver niets daarop laten voorstaan, hebt die zaak zelfs als een geheim behandeld, en dit doet mij hopen, dat gijzelf inziet, hoe verkeerd het zou zijn daaraan ruchtbaarheid te geven „Die gy vreest!" viel Michaël hier in. „Die ik ten minste niet wensch. Ik zal openhartig met u spreken. Door den overste van Reval zult ge vernomen hebben, dat er onlangs een familiefeest ten mijnen huize is gevierd: mijn kleinzoon, graaf Raoul, heeft zich verloofd met de gravin Hertha Steinruck, die gy ook wel kent." Een lichte trilling vertoonde zich op het gelaat van den jongen officier, hoewel niet langer dan ééne seconde; toen antwoordde hij, uiterlijk met de grootste bedaardheid: „Ja, dat heb ik gehoord." „Wel nu, dat huwelyk zal binnen kort voortgang hebben en het jonge paar zal zich in den loop van dezen winter aan het hof en in de groote wereld bewegen. Die verbintenis tusschen de beide laatste afstammelingen van mijn geslacht legt mij in dubbele mate de verplichting op, den naam en het wapen van dat geslacht rein te houden van elke elke bezoe deling. Ik wil u niet beleedigen, luitenant Rodenbergmaar mag ik vragen of u het leven en het verleden van uw vader bekend zijn?" „Ja." Kortaf en bits kwam dit woord hem over de bevende lippen, maar toch klonk daaruit de foltering, die hij inwendig onder ging. „Het spijt mij, tegenover zijn zoon dit punt te moeten aan roeren, maar 't is, helaas, niet te vermijden. Overigens zijt gij daaraan geheel onschuldig en behoeft er ook niet onder te lijden. Uwe nauwe betrekking tot professor Wehlau beveiligt u voor alle onaangename navorschingen. Zooals ik verneem, gaat gij door voor den zoon -van een vriend zijner jeugd, die bij hem aan huis is opgevoed een uitstekend redmiddel! Bovendien is uw vader reeds meer dan twintig jaar dood en heeft den laatsten tijd van zijn leven in het buitenland doorgebracht. Ook is hij zooveel ik weet nooit in openlijk conflict met de wet gekomen." Snijdend scherp als de punt van een dolk klonk dit: zooveel ik weetMichaël was doodsbleek gewordenhy antwoordde niet, maar een onheilspellende blik trof den man, die hem zooonmee- doogend martelde en die thans met dezelfde koele bedachtzaamheid voortging „De zaak krijgt echter een geheel ander aanzien, zoodra de naam van uwe moeder mede daarin betrokken wordt. Dit zors natuurlyk een geweldig opzien baren, voornamelijk in de aristo cratische en militaire kringener zou geen eind komen aan het gebabbel, dat zoo pijnlyk en zelfs gevaarlijk kan zijn, daar de feiten in zulke gevallen altijd zeer overdreven worden; en wat een half menschenleven vergeten is geweest, wordt dan zonder

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1