Behalve sergeants, zullen ook korporaals, die voldoen aan de eischen voor sergeant gesteld, in dien graad kunnen worden overgeplaatst bij de koloniale troepen. De Staatscourant van 22 dezer bevat eenige staten betreffende de Nederlandsche koopvaardijvloot. Zij bestond op 31 December 1886 uit 35 fregatten, 132 barken, 38 brikken, 41 schoenerbrikken, 102 schoeners, 28 galjooten, 32 koffen, 139 tjalken, 39 andere zeilschepen, als hoekers enz., 106 stoomschepen, totaal 692 schepen, metende 810,668.77 M3 of 287,763.30 tonnen, tegen 740 schepen metende 848,669.39 Ms of 300,330.66 tonnen, op 31 Dec. 1885. Aan 26 schepen zijn in 1886 voor de eerste maal Nederlandsche zeebrieven uitgereikt. In dat jaar zijn 74 schepen gesloopt, verongelukt, buitenslands verkocht of op andere wijze uit de vaart geraakt. Men schrijft ons uit Schagen, dd. 21 dezer: „Het is hier met het „plaats rust,* in zake openbare vermakelijkheden, spoediger gedaan geweest dan mijn laatste schrijven heeft kunnen doen vermoeden. Immers, reeds gisterenavond werd weder „geeft acht* gecommandeerd door de Rederijkerskamer „Onderlinge Oefening,* van Sint-Maarten, die ons verrastte op eene voorstelling van: „Uitgaan,* van Glanor en „Suzanna,* van J. C. De Vos. Ik zeg „vergastte,* want, laat men „Struensee,* door de heeren Groneman, Teengs en Kaan hier in Januari 11. opgevoerd, er buiten, dan was hetgeen wij gisterenavond te hooren kregen, zeer zeker het schoonste, wat hier in „het seizoen* voor het voetlicht werd gebracht. Het dorpje Sint-Maarten is een eenvoudig, lief, klein plaatsje, niet grooter dan een flink gehucht; op het gebied der tooneel- speelkunst echter staat het in deze streek ongetwijfd mede bovenaan, en steekt het verre uit boven menige plaats in ieder ander opzicht van veel meer beteekenis. Daarom was het waarlijk jammer, dat zoo velen, die anders bij zulke gelegenheden in het lokaal van den heer Kos (waar de voorstelling plaats vond), of in „Ceres,* zelden op het appèl mankeeren, ditmaal het „geeft acht* in den wind schenen te hebben geslagen; zij hebben waarlijk veel verzuimd, 't Is waar, „Glanor* en „Suzanna* zijn geen „drama's*, er komt niets bloederigs noch verschrikkelijks in, 't zijn een paar eenvoudige kamerstukken, doch waarin de eeuwige strijd in het menschelijk hart tusschen neiging en plicht, het heerlijke wanneer de laatste over de eerste mag zegevieren, zoo meesterlijk boeiend en tevens, wat den gang betreft, zoo natuurlijk is voorgesteld, dat men ze, in dat genre, een paar juweeltjes mag noemen. Als zoo iets kostbaars werden zij dan ook blijkbaar, getuige de studie, welke aan zulk eene opvoering moet zijn voorafgegaan, door de leden van „O. O.* beschouwd. Taal, standen, bewegingen, samenspel, het in acht nemen der vormen, dat alles getuigde voor de toewijding van elk der mede spelenden, en menig aandoenlijk, aangrijpend tooneel gaf het recht den voor dilletanten gebruikelijken maatstaf van beoordeeling te verwisselen, tegen dien welke men voor artisten ter hand neemt. Was het wonder, dat het succès van „O. O.* volkomen was?* Men schrijft ons uit Alkmaar, dd. 21 dezer: „In de vergadering van hoofd-ingelanden van den polder de Schermer, heden gehouden, is voor de betrekking van Dijkgraaf van dien polder de volgende voordracht opge maakt: de heeren Jb. Blom, D. Olij en P. Smit Cz., allen wonende in de Schermer, en zijn benoemd: tot hoofd ingeland van de Uitwaterende Sluizen de heer M. Groot, en tot hoofd-ingeland van den Noorder-IJ- en Zeedijk de heer Jb. Blom.* In Gelderland en Overijsel zijn de prijzen der vette runderen lager dan zij in 30 jaren geweest zijn. Voor de beste waar is 50 cents per kilogram te bedingen en door dien nog zeer veel vet vee voorhanden is, verwacht men door gebrek aan aftrek naar het buitenland nog lagere prijzen. „Mevrouw „Of mogelijk ook de generaal. In elk geval zijn wij de onschuldige oorzaak daarvan." „Gij laat mij dat ongelukkige voorval nog altijd boeten," hernam Raoul gegriefd. „Henri doet dat niet. Hy kent de moeilijke positie, waarin mijne moeder en ik ons bevinden, en neemt deze in aanmerking.* „Dat doe ik ook. Heb ik uwe moeder geen bezoek gebracht We hebben elkander echter maar vluchtig gezien, daar de generaal ons ook later geen uitnoodiging waardig heeft gekeurd. Zyne Excellentie schijnt oppermachtig te heerschen en heeft zeker een gehoorzamen kleinzoon." „Wat andera blijft mij over dan te gehoorzamen?" riep Raoul driftig. „Mijne moeder heeft gelijk: zij en ik, wij zijn machteloos tegenover den ijzeren wil, die gewoon is alles voor zich te doen buigen, en te breken wat niet buigen wil. Als gij wist, hoe vernederend het is, altijd nog bestierd, ondervraagd en beknord te worden als een schooljongen Ik heb er meer dan genoeg van Hij was toornig opgesprongen, terwijl mevrouw de Nérac, bevallig achterover leunende, met haar waaier speelde en thans met groote bedaardheid zeide: „Nu, dat zal immers met uw huwelijk ophouden." „Ja met mijn huwelijk!" herhaalde de graaf langzaam. „Hoe droefgeestig zegt ge dat! Pas maar op, dat freule Hertha dien toon niet hoort ze kon u dien kwalyk nemen!" Raoul antwoordde niet, maar trad op den stoel der jonge vrouw toe en boog zich tot haar over. „Heloïse Dit woord klonk half verwijtend, half smeekend, maar scheen niet begrepen te worden, want als verbaasd zag zc tot hem op. „Nu?" „Gij weet beter dan iemand, wat die verbintenis voor mij is, waartoe ik door mijne moeder gedrongen, overreed ben geworden, en die mij nu al, nog eer ze gesloten is, als een kluister drukt." „En die ge toch zult sluiten." i,Dat's nog de vraag?" Heloïse's donkere oogen flikkerden één moment, maar daarop sloeg zij ze neêr en scheen de teekening op haar waaier nauw keurig te bekijken, terwijl zij losweg zeide: „Hebt gij soms plan om te rebelleeren? Dat zou een storm van belang in uwe familie doen ontstaan en u voor ecuwig bij de bevelvoerende machten in ongenade brengen." „Wat kan mij dat schelen, als één geluk mij onthouden wordt?" barstte Raoul hartstochtelijk uit. „Daarvoor trotseer ik zelfs den toorn van mijn grootvader. Ik had gedacht, dat ik het te boven zou komen, dat ik zou kunnen vergeten, toen ik met Hertha verloofd werd; maar toen ik terugkwam en u weerzag, Heloïse, toen gevoelde ik, dat de oude liefde nog in mijn hart leeft en daarin nooit zal versterven. Zwygt ge? Hebt ge dan geen antwoord voor my?" Zijn blik zocht den haren en vond dien ook eindelijk. Nu waren de oogen van de jonge vrouw weer zacht en omsluierd, en even zacht klonk haar stem, toen zij zeide: „Ge zyt een dwaas, Raoul!" „Noemt ge het dwaas, als men gelukkig wenscht te zijn?" riep hij opgewonden. „Gy zijt weduwe, Heloïse, ge zijt vrij, en als De vervolging, ingesteld tegen de bemanning van de Engelsche vischsmak „Wiklflower" van Huil, ter zake van het afvaren van netten van het loggerschip „Jacob," schipper A. Van Kempen, van Maassluis, heeft geleid tot de ver oordeeling van den stuurman van de smak tot f 120 boete of 30 dagen gevangenisstraf, benevens de kosten. Uit volkomen vertrouwbare bron meldt men aan het Vaderland, dat de berichten over den slechten gezondheids toestand van F. Domela Nieuwenhuis zeer sterk overdreven zijn. Hij is een paar dagen bedlegerig geweest wegens een ongesteldheid van weinig beteekenis. Jl. Zaterdag was hij weder hersteld. Men meldt aan de Leidsche Crt. van den 19 dezer: „Nog hedenochtend had het 10° Fahr. gevroren en overal lag het water dicht, zoodat de scheepvaart door veel ijs belemmerd was. De lucht blijft nog buiïg en de wind blijft uit het noordoosten waaien. Zelfs het blanke sneeuw klokje, ook al een lentebode, is zwart gevroren en heeft spoedig gedaan. Hoe zullen zich nu de bloeiende crocussen en de hyacinthen, waarvan men spoedig zooveel heerlijkheid verwachtte, onder de felle slagen van den winter gehouden hebben? De gevallen sneeuw zou een goed kleed tegen de koude zijn geweest, maar deze smelt op den dag, om 's avonds tot ijs te stollen. Men behoeft derhalve geen bol in het bóllenvak te zijn om aan te nemen dat voor zulke bolgewassen het weêr niet voordeelig is." De heer P. Forbes Wels, secretaris van Vlissingen, is aldaar, 61 jaar oud, overleden. De heer Forbes heeft gedurende zijn werkzaam leven vele ambten bekleed, doch moest, daar zijn gezondheid in de laatste jaren veel te wenschen overliet, vele betrekkingen neerleggen. De over ledene was ridder van de Eikenkroon. Te Maastricht is het volgend tarief voor de water leiding vastgesteld: huiselijk gebruik, f 1.25 's jaars voor elke kamer, keuken, enz., met een minimum voor elk huis van f 5.20; industriëele doeleinden, bij verbruik van min stens 1000 M8 's jaars, 10 cent per M8 en 6 cent bij een verbruik van minstens 4000 M8; een emmer water, aan de openbare kranen gehaald, 1 cent. Uit het Noorden schrijft men aan de N. Rott. Crt.: „Wat de leeuwerik vóór Lichtmis (2 Februari) zingt, moet hij na Lichtmis betreuren," is eene Drentsche spreek wijze, en daar de leeuwerik ditmaal in het laatst van Januari inderdaad heeft gezongen, behoeven we ons niet te verwonderen over deze Decemberachtige Maart. Er wil anders nog wel eens tegenspraak in die oude zegswijzen heerschen; zoo bij voorbeeld: „Lichtmis helder en klaar, geeft een goed bijenjaar;* en daarentegen „Lichtmis donker, maakt de boeren jonker (rijk)." Daar nu een „goed bijen jaar* uit den aard der zaak moeilijk slecht voor den land- boer kan zijn omdat een goed honiggewin een mooien zomer onderstelt, zoo volgt uit beide rijmpjes eenvoudig dit, dat de opstellers respectievelijk aan de iemkers en aan de landbouwers eene aardigheid hebben willen zeggen, hetwelk niet belet dat men vroeger aan dergelijke gezegden als aan het evangelie geloofde, gelijk nóg vele boeren de drie eerstvolgende Vrijdagen na Lichtmis als voorteekenen der seizoenen beschouwen: de eerste Vrijdag duidt de lente, de tweede den zomer en de derde den herfst aan. Wat daarvan is, zeker is het dat we in de laatste jaren geen Maartsche buien, maar Maartsche winters krijgen, welke de weiderij allerwege danig achteruitzetten, en den over het veld gebrachten mest beletten zijne werking te doen, terwijl de hooischelven leeg worden, en den boeren ook nog het ongerief overkomt, dat het water voor hun vee opraakt, zoodat ook nu weder in het Noorden van Gro ningen tal van landbouwers het water met wagens of schuiten van elders moeten aanvoeren. Inmiddels heeft de rogge, die tot voor een week of vier zoo mooi stond, veel van de gure, schrale, sneeuwlooze vorst te verduren, als- Hij kon niet voortgaan, want juist werd de deur eenigszins luid geopend en kwam Clermont weêr binnen. Deze scheen noch het haastig opspringen van zijn vriend, noch den verstoorden blik, dien zijne zuster hem toewierp, op te merken, maar riep op luchtigen en vroolijken toon: „Daar ben ik! Nu kunnen we nog een kwartier praten, Raoul." „Ik heb geen minuut tijd meer. Straks zeide ik je immers, dat ik maar even kwam. Mevrouw Hij wendde zich weêr tot Heloïse en scheen haar op zachten toon nog iets te willen vragen; maar eensklaps trad Clermont tu8schenbeide en legde schertsend, doch met een zekeren nadruk zijne zuster de hand op den arm. „Nu, als gij zoo'n haast hebt, zullen wij je niet langer op houden, niet waar, Heloïse? Tot morgen dan!" „Tot morgen!" herhaalde Raoul, hem vluchtig de hand toe stekend. Hij scheen geen zin te hebben zijn vriend tot vertrouwde te nemen, maar ging blijkbaar ontstemd heen. Nauwelijks had de deur zich achter hem gesloten, toen de jonge vrouw zich met een ontevreden voorkomen tot haar broeder wendde: „Ge kwaamt zeer ongelegen, Henri!" „Dat merkte ik," antwoordde hij bedaard. „Maar ik vond het noodig een eind aan dat tooneel te maken, daar gij op het punt waart het als ernst op te vatten." Fier en weerbarstig wierp Heloïse het hoofd in den nek. „En als ik dat deed Zoudt gij mij dat willen verhinderen „Neen, maar dan zou ik je aantoonen, dat ge op het punt staat een overgroote dwaasheid te begaan. Ik wil hopen dat ge ten minste nog voor rede vatbaar zyt." „Zoudt ge denken?" hernam zij op zegevierenden toon. „Ge weet niet, welk een macht ik over Raoul heb! Één woord van mij, en hij verbreekt zijn engagement en trotseert zijn geheele familie." „En wat dan?" Deze koele, bitse vraag maakte een eind aan den triomf der jonge vrouw; onthutst zag zij haar broeder aan, die bedaard voortging „Ge kent den generaal. Denkt ge, dat hij zijn kleinzoon ooit zulk een stap vergeven, dat hij ooit in een verbintenis met u toestemmen zou? En tegen zijn zin kan Raoul nooit een huwelijk aangaan, daar hij geheel afhankelijk van hem is." „Hij is de erfgenaam van zijn grootvader, en die is al over de zeventig „Maar heeft een ijzeren gestel en een stalen gezondheid," viel Clermont in. „Hij kan nog tien jaar leven, en gij zijt toch niet dwaas genoeg, je te verbeelden, dat Raoul's genegenheid of uwe jeugd zoolang zal duren. Ge zyt ruim vyf jaar ouder dan hij." Mevrouw de Nérac sloeg haar waaier verstoord dicht. „Henri, ik begrijp niet, hoe ge u zoo ruw en onbeleefd kunt uitlaten „Het spijt mij, maar ik kan de waarheid niet verzwijgen. Gij kunt niet meer op de toekomst rekenen; alleen van het tegen woordige is nog eenig heil te verwachten. Over een paar jaren zijt ge niet meer in de gelegenheid om een keus te doen." Heloïse antwoordde niet, maar zag er geweldig verbolgen uit. Dat gezegde scheen haar blijkbaar te beleedigen. Clermont liet dit echter onopgemerkt en ging met onverstoorbare kalmte voort: «En gesteld al dat Raoul spoedig, zelfs nu al, in het bezit van mede van de ganzen (wilde), die soms bij zwermen op de rogge-akkers neerstrijken." Den 15 dezer bedroeg het incompleet bij de regi menten infanterie 137 korporaals. Op dat tijdstip waren bij die korpsen aanwezig 74 sergeants-titulairs en 177 korporaals, die de geschiktheid hadden om tot sergeant of fourier bevorderd te worden. Het onlangs gekozen sociaal-democratische raadslid te W inschoten verzocht in eene raadsvergadering den voor zitter, zijn persoon niet meer aan te duiden met het woord heer vóór zijnen naam, maar hem eenvoudig Brader te noemen. In de manége: De recruut Jansen is van het paard gevallen en er weder opgeholpen. Nu roept de wachtmeester: „Kerel, zet toch niet zoo'n dom gezicht, anders denkt het beest, dat je maar alles met je doen laat, en dan smijt hij je er weer af." Een geestig Parijzenaar schreef dezer dagen: Een Fransch overste is een man, die drie ridderkruizen heeft. Het derde werd hem gegeven, omdat hij er twee had, het tweede omdat hij er één had, en het eerste omdat hij er geen had. „En hoe maakt het uw buurvrouw, mevrouw Van der Hummes?" vroeg een modieus gekleede dame aan haar vriendin. „Ik geloof wel, dat zij het goed maakt. Ik heb haar in een week of zes niet gesproken." „Hé, en ik dacht, dat gijlieden met elkander op zeer vriendschappelijken voet stondt." „Dat deden we ook; maar we hebben verwisseld van meiden." Buitenland. De Berlijnsche correspondent van de Standaard heeft een der geneesheeren van den Duitschen Keizer geraadpleegd over den gezondheidstoestand van den heden negentig- jarigen Vorst en van hem het volgende vernomen: De constitutie van den 'Keizer is het best te vergelijken bij een uitmuntend horloge, dat alleen stilstaat als men het vergeet op te winden of als er iets bijzonders meê gebeurt. Daarom past men hem voortdurend zorgvuldig op, teneinde elke kleine ongesteldheid te voorkomen of spoedig te kunnen genezen. Tegenwoordig heeft de Keizer veel slaap noodig, doch niet meer dan andere personen van zijn eigen of jeugdiger leeftijd. Hij is nu en aan flauw, doch niet tengevolge van zwakte, doch van te groote inspanning. Eerst maakte men zich daarover ongerust, doch thans weet men hem spoedig weder bij te brengen. Bij het bezoek van De Lesseps toonde hij zich overal zoo sterk, zoo flink en zoo helder, dat lieden die niet half zoo oud zijn, hem wel benijden mochten. Het is dus overtollig voegt de correspondent er bij het bericht van een Oostenrijksch blad te logenstraffen, waarin gezegd wordt dat hij op zijn 90sten verjaardag den Kroonprins tot regent zou benoemen. Hij heeft zelf daaren boven herhaaldelijk verklaard dat hij den post, waarop de Voorzienigheid hem geplaatst heeft, vóór zijn dood niet denkt te verlaten. Keizer Wilhelm van Duitschland verleende gisteren namiddag te Berlijn, in het bijzijn van den Staatssecretaris Herbert Bismarck, audiëntie aan den pauselijken gezant Galimberti en de voor deze gelegenheid afgevaardigde gezanten van Portugal, Spanje, Nederland, Turkije, Japan, Griekenland, China, Servië en de Ziud-Afrikaansche Repu bliek. Koningin Victoria, die sedert den dood van Prins Albert geen schouwburg bezocht, heeft jl. Zaterdag te zijne erfenis kwam, zou hij toch geen geschikte partij voor u zijn. Het hooge tractement, aan zyne betrekking verbonden, stelt den generaal in staat op ruimen voet te leven; maar dit voor recht vervalt voor zyn kleinzoon. Het kasteel Steinruck brengt niets op, verslindt misschien nog geld bovendien, en wat het majoraat met de daarbij behoorende landerijen betreft, dat u waarschijnlijk voor den geest zweeft, zoo behoort dit aan den zuid-Duitschen tak van de familie. De noord-Duitsche neven wisten best, waarom zij allen in dienst van den Staat traden of militair werden. Het stamgoed brengt nauwelijks genoeg op, om een eenvoudig landedelman te onderhouden, die met vrouw en kinderen levenslang op zijn buiten woont en er niet tegen opziet zijn eigen rentmeester te zijn. Verbeeld je nu jezelve en Raoul in zulke omstandigheden 't is wezenlijk om te lachenBoven dien acht ik het van veel belang, dat hij voorloopig nog op een goeden voet met den generaal blyft, daar wij alleen door dezen ook met de overige familie Steinruck in aanraking komen." „Dit zouden wij veel gemakkelijker door den markies de Montigny gedaan kunnen krijgen," hernam Heloïse, nog altijd in een wrevelige stemming. „Hij is immers onlangs hier bij de ambassade geplaatst en komt natuurlijk by zijne zuster aan huis." „O ja; maar denkt ge dan dat die trotsche Montigny zich met zulke zaken zou inlaten? Hij behandelt mij nu al zóó uit de hoogte, dat het mij menigmaal moeite kost mij in te houden. Eer zou hij zijne positie opofferen, dan zich verwaardigenenfin! Ge begrijpt nu zelve, dunkt mij, dat uwe eischen veel te hoog zijn voor iemand als Raoul, wiens omstandigheden zooveel te wenschen overlaten. Als vrouw van de Nérac hebt ge getoond, hoe ver die eischen gaan." „Kon ik het helpen, dat hy zijn vermogen tot op den laatsten cent verkwistte?" „Nu, ge hebt hem tamelyk goed daarmeê geholpen, we zullen dat maar blauw blauw laten. Zooveel is zeker, dat wij volstrekt geen vermogen bezitten en dat gij dus wel verplicht zijt een ryk man tot echtgenoot te nemen. Uw roman met Raoul moet enkel een roman blijven, en ge zoudt zeer onverstandig handelen, als gy er hem toe bracht zijn woord aan zijne aanstaande te breken. Zoolang de generaal leeft, is een huwelijk tusschen u beiden een onmogelijkheid; later zou 't een dwaasheid zijn. Bedenk dat en laat je verstand spreken!" „Wat is er?" vroeg de jonge vrouw, zich ongeduldig om wendende, daar dc knecht op dit zelfde oogenblik met een kaartje binnentrad. „We gaan uit en kunnen niemand meer af wachten." „Daar is een heer van het gezantschap, die mijnheer de Cler mont maar een paar minuten wenscht te spreken," klonk de verontschuldiging van den bediende. „O, dat's iets anders," zeide Henri schielijk, terwijl hij het kaartje in ontvangst nam. Den naam daarop lezende, ontstelde hij echter eenigszins en overhandigde het aan zijne zuster, die mede een verbaasden blik daarop wierp. „De Montigny! En komt hij by u? Ge hebt zoo even nog gezegd „Ja, ik begryp het ook niet; 't moet wel iets bijzonders zijn, dat hem hierheen voert. Laat ons een paar minuten alleen, Heloïse. Ik moet hem natuurlyk afwachten." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 2