HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en AiwtentieMad voor floilantfs Noorderkwartier. 1887. N°38. Jaargang 45. Woensdag 30 Maart. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BEKENDMAKING. Tweede zitting van den Militieraad. Brieven uit de Hoofdstad. SINT-MICHAEL. „Wij huldigen hei goede." Verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdagnamiddag. Abonnementsprijs per kwartaal0.90. franco per post 1.20. BUREAU: MOLENPLEIN. Prijs der Advcrtentiën: Van 14 regels 60 cents, elka regel meer 15 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Voor winkeliers bij abonnement belangrijk lager. Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder geven bij deze kennis, dat de Militieraad van het derde District in Noord- Holland do tweede zitting zal houden te Hoorn, en wel voor zoo verre deze gemeente betreft op Woensdag den 13 April 1887, des namiddags ten één ure. Volgens artikel 88, in verband met artikel 92 der wet op de Nationale Militie, moet voor die zitting verschijnen hij, die voor een loteling als plaatsvervanger of als nummervcrwisselaar ver langt op te treden. In die zitting wordt tevens uitspraak gedaan omtrent alle in de eerste zitting niet afgedane zaken. Helder, den 25 Maart 1887. Burgemeester en Wethouders voornoemd, STAK MAN BOSSE, Burgemeester. C. BOON, Secretaris. 24 Maart. Natuurlijk kan en zal, nu de burgerij zich voor de viering der Aprilfeesten op zoo schitterende wijze uitspreekt, ook de Gemeente als zoodanig niet achterblijven. De stad als „stad" behoort er ook bij en behoort ook mee te doen. Dat hebben Burg. en Weth. van Amsterdam terecht be grepen en de Gemeenteraad heeft zich met die zienswijze volkomen vereenigd. Deze week kwam er ter Secretarie een voordracht in, waarin na een herinnering aan de betee- kenis der a. s. feesten, o. a. het volgende gezegd werd: „Het overgroot aantal aanvragen, dat bij ons is ingekomen, om alsdan op den openbaren weg eerepoorten te mogen oprichten of andere versieringen te mogen aanbrengen, strekt daarvoor ten bewijze (dat de 70ste verjaardag des Konings hier op bijzonder feestelijke wijze door de burgerij zal worden herdacht.) Tevens heeft zich een commissie gevormd, die, gesteund door de geldelijke bijdragen van vele ingezetenen, bij die gelegenheid alhier openbare volks feesten zal organiseeren en openbare muziekuitvoeringen zal doen geven. Wij meenen dat ook de Gemeente hare deelneming bij die feestelijkheden behoort te betoonen. Dit zou kunnen geschieden door het ontsteken van vuur werk, het verlichten of versieren van enkele punten der stad, en het opluisteren der volksfeesten door het uitreiken van prijzen als anderszins voor volwassenen en anderen. De kosten van een en ander worden door ons op f 15,000 geraamd." Gisterenmiddag heeft de Gemeente raad zonder discussie en met algemeene stemmen die voor dracht goedgekeurd. 29) Door E. WERNER. Den baron van ,Torschenstein werd het geel en groen voor de oogen, toen het vuur hem zoo na aan de schenen werd gelegd. Eensklaps schoot hem tc binnen, dat hij thans zijn overmoed moest bezuren, want zoodra hy zich weer onder de gasten mengde en Gerlinde zijn naam vernam, hoorde zij ook wie hij was. Daar bestond maar één middel om dit te voorkomen: hij moest het haar zelf zeggen. /,Wij hebben er verscheidene adelboeken op nageslagen en ook eindelijk uw geslacht gevonden," ging de jonge dame voort, en op eens weer in den kroniekstijl vervallende, begon zij de bewuste bladzijde op te zeggen: „De heeren van Wehleuberg, een oud geslacht van rijks baronnen, sedert het jaar zestienhonderddrieënveertig in de Mark gevestigd en met rijke bezittingen in verschillende provincies, het toenmalig hoofd der familie baron Frederik van Wehlenberg op Bernewitz Hier zweeg zij even plotseling en liet er bedrukt op volgen „Maar Vorschenstein hebben we nergens kunnen vinden." „Dat kondt ge ook niet vinden, omdat het niet bestaat," zeide Johan, die thans tot een besluit was gekomen. „Gij en uw vader verkeert in een dwaling, die ik wel is waar op mijn geweten heb. Ik vertelde u al, toen ik u het eerst ontmoette, dat ik een kunstenaar was." Gerlinde knikte ernstig met het hoofd. „Dat heb ik papa oververteld; maar hij zeide dat dit zeer ongepast was voor iemand van ouden adel." „Maar ik ben niet - van ouden adel niet eens van nieuwen." Gerlinde zag ontzet op en schoof schielijk een eind van den jongen man af. Hij merkte dit en ging op eenigszins bitteren toon voort „Ik moet u iets opbiechten, freule, en u vergiffenis vragen voor een bedrog, waartoe ik eigenlijk uit zelfverdediging genood zaakt ben geweest. Verdwaald en druipnat kwam ik dien avond op den Ebersburg aan; nergens in den omtrek was een andere schuilplaats te vinden; het begon al donker te worden en de baron van Ebersburg weigerde mij binnen te laten, omdat ik niet „van familie" was, zooals hij zich uitdrukte. Geen andere keus bleef mij over, dan óf in dat noodweer verder te gaan, öf mijzelf in den adelstand te verheffen en ik koos dit laatste. Nu voel ik mij echter verplicht u de waarheid te zeggen: Ik heet eenvoudig Johan Wehlau, zonder eenig middeleeuwsch bijwerk, en ben schilder van beroep. Mijn vader is professor hier aan de academie en beiden zijn wy burgerlui van top tot teen." Deze woorden hadden een verpletterende uitwerkingde kleine Het aantal buurtcommissiën voor versiering en verlichting neemt inmiddels nog steeds bij den dag toe, en sommigen blijken inderdaad zeer vindingrijk in het decoreeren van hunne wijk. Hoe groot de menigte eerepoorten zijn zal, die er bij 's Konings komst te Amsterdam wel zullen verrezen zijn, laat zich zelfs bij benadering nog niet bepalen. Gelijk zich wel verwachten liet, heeft eene enkele dezer feestcommissiën de financiëele draagkracht harer buurtge- nooten wel wat ovei-schat, en zijn dientengevolge hier en daar de plannen tot een kleiner schaal gereduceerd. Dit gebeurt bij zulke gelegenheden gewoonlijk, altijd, en het is veel loffelijker de wieken bij tijds wat in te korten, dan dat er na afloop der festiviteiten haken en oogen komen over de verrekening der onkosten. Doch deze inkrimpingen zijn slechts uitzonderingen op den regel, want allerwegen is de offervaardigheid groot en maakt men aanstalten om flink voor den dag te komen. Ook de onoogelijkste plek gronds van heel Amsterdam, het oord der verwoesting bij uitnemendheid, ons liefelijk gedempte Damrak, zal zou men het gelooven? bij 's Konings komst een feestelijk aanzien vertoonen. Spotvogels hebben reeds beweerd, dat men het bij die gelegenheid zou herscheppen in een spre kend gelijkende voorstelling van de Sahara-woestijn of in een afbeelding van de Pontijnsche moerassen, maarzoo wraakzuchtig en boosaardig zijn de Damrakkers niet. Alle veeten en grieven, ook zelfs de Beui'sgrieven, worden ver geven en vergeten als wij het koninklijk gezin in ons midden hebben, althans voor onbepaalden tijd met den mantel der liefde bedekt. En om van die vei'gevensgezind- heid een sprekend bewijs te geven, zal zelfs het terrein achter onze Beurs, het leelijkste hoekje van heel Amsterdam, van de heele wereld misschien, in een lustoord woi'den gemetamorfoseerd. „O schoone week, mocht ge eeuwig duren!" zou men, met het oog daarop, bijna geneigd zijn den dichter met een variant na te zingen. Op meer dan een plaats ziet men reeds schuiten met groen liggen, geflankeerd door palen en latten, alles te zamen het materiaal vormende voor de op te richten eere- bogen en gevelversieringen. Er zullen vrij wat spari'eboomen onttakeld moeten worden, om in Amsterdam's behoefte aan dennegroen te voorzien. „De bosschen naderen de stad," kunnen wij zeggen, met de woorden uit Shakespeare's Macbeth, doch gelukkig in vredelievender geest; want bij Shakespeare liep er achter iederen boomtak een vijandelijk krijgsman, terwijl bij ons het frissche groen een vriendelijk symbool is van blijdschap en liefde. Men kan nagaan, dat de Aprildagen zich door eene buitengewone, overweldigende drukte zullen kenmerken. De Amsterdamsche straten en grachten en pleinen zullen een levendigheid te aanschouwen geven, zooals slechts freule zat roerloos en als verlamd van schrik en staarde den burgerlijken Johan Wehlau aan, die haar zoo iets afgrijselijks mededeelde. Eindelijk kreeg zij de spraak terug, en nu sloeg ze de handen ineen en zeido met een diepen zucht: „Dat is ontzettend!" Johan stond op en maakte een stijve buiging. „Ik beken, dat ik mij zeer veel te verwijten heb, maar ik had toch niet gedacht dat de waarheid u zoo van uw stuk zou brengen. Natuurlyk ben ik voortaan „niemand" in uwe oogen en voorkom misschien wel uwe wenschen, als ik my terstond verwijder. Vaarwel dan, freule van Eberstein!" Hij keerde zich om met het plan om heen te gaan; maar nu sprong Gerlinde op en maakte een gebaar alsof zij hem wilde terughouden. „Mijnheer Wehlau!" Hij bleef staan. „Freule Zijt gij niet een verre neef van baron Frederik van Wehlen berg op Bernewitz? Zoo heel héél in de verte, bedoel ik?" „Neen, zelfs niet in den tienden graad. Ik bedacht in der haast maar een naam, die evenzoo klonk als de mijne, en wist niet eens dat hij wezenlijk bestond." „Dat vergeelt papa u nooit nooit!" barstte Gerlinde wan hopig uit. „Nooit moogt ge weêr op den Ebersburg komen." „Zoudt gy nu nog wenschen, dat ik daar kwam?" vroeg Johan. Zij zweeg; maar blinkende tranen stonden haar in de oogen, en dit gezicht deed de verbittering van den jongen man bedaren. Het arme kind kon het immers niet helpen, dat het met die dwaasheden gevoed en grootgebracht was! Langzaam kwam hij weer naderbij en vroeg: „Neemt gy my dien dollen streek ook zookwalyk? Ik meende 't zoo kwaad niet." Gerlinde antwoordde niet, maar liet toe dat hij zacht hare afhangende hand greep, cn luisterde ook, toen hy op dezelfde wijs voortging: „Ik weet, dat mijnheer van Eberstein sterk aan de tradities van zijn geslacht is gehecht, en van hem kan men ook niet ver langen, dat hij op zijn ouden dag datgene opgeeft, wat de schering en inslag van zyn leven is geweest; hij behoort nu ééns met lichaam en ziel aan het verleden. Maar gij, freule, gy staat nog aan het begin van uw leven, en in de negentiende eeuw moet men met den tijdgeest meegaan en de dir.gen nemen zooals ze zijn. Herinnert ge u nog, wat ik u dien morgen op het terras van den burg heb gezegd?" „Ja wel," was het nauw hoorbare antwoord. „Johan boog zich tot haar over; zijn stem had weer dien zachten, vriendelyken klank, die Gerlinde nog in de herinnering aan dien zonnigen ochtendstond was bijgebleven. „Ook rondom u hebben vooroordeelen en overleveringen een doornhaag gesponnen, die reusachtig hoog is geworden. Wilt ge uw geheelo leven daarachter verdroomon? Misschien breekt achie- zelilen het geval is geweest, vooral indien de hemel ons dan een poosje met mooi weer gelieft te zegenen. En alsof er nog geen oorzaak van drukte genoeg is, wil het toeval bovendien nog, dat op den grooten dag van den aanvang der feestelijkheden (Dinsdag 12 April) ook juist de „half vasten" of voorjaarskermis begint, die in gewone omstan digheden reeds voor velen een gereede aanleiding is, om het er eens van te nemen. Zelfs het traditioneele grootje zal dezen keer zeer ver van haar spinnewiel te zoeken zijn, en na een moeitevollen winter doorworsteld te hebben, zal Amsterdam weer vroolijk en blijde den komenden zomer tegemoet gaan. Op iederen dag der feestelijke Aprilweek zal er voor de noodige afwisseling van het programma gezorgd worden, en de wedrennen op den laatsten dag (Zaterdag 16 April) beloven niet het minst aantrekkelijke nommer van dat programma te zullen vormen. Gewoonlijk komen er altijd met de Paaschdagen vele provinciebewoners in Amsterdam, om er de „twee Zondagen" bij hunne familieleden en vrienden door te brengenthans zal dat getal grooter dan ooit zijn. En ik kan hun nu reeds bij voorbaat een belangwekkend schouwspel belovenzij zullen op het Paaschfeest Amsterdam in een feesttooi zien als nooit te vorenZulke dingen weet men hier echt grandioos aan te leggen. Vrijdag vóór Paschen (GoedeVrijdag) zal voortaan, volgens besluit der alhier gevestigde Vereeniging voor den effecten handel, de Amsterdamsche Beurs gesloten zijn, daar die ook op de meeste buitenlandsche Beurzen als feestdag wordt aangemerkt en de zaken er dan stilstaan. Dat dit besluit juist thans ingaat, komt velen zeer ten stade, daar men zich dan, zoo kort vóór het Koningsfeest, eens een ganschen dag onbezorgd aan de laatste toebereidselen kan wijden. Ook de vier vacantie-Zaterdagen in den zomer, die nu reeds twee jaar lang werden in acht genomen, zijn officieel bestendigd. Indien iemand uit dit alles de gevolgtrekking wil maken, dat men het tegenwoordig op de Amsterdamsche Beurs niet zeer druk schijnt te hebben, daar de heeren in dat vrijaf-nemen geen bezwaar zien, zal ik dit niet tegen spreken. Maar ook zelfs in den Mercurius-tempel kan de boog niet altijd gespannen zijn, en daarom mag men het onzen kooplui en effectenhandelaars, nu de gelegenheid zich er toe voordoet, niet te zeer ten kwade duiden, dat ook zij de meer moderne begrippen omtrent arbeid en rust op hun terrein huldigen. Inspanning is goed, maar men kan zich ook te veel inspannen. Van die waarheid schijnt echter al zeer weinig besef te bestaan bij de.... schacheraars zal ik ze maar noemen, die meer en meer onze straten beginnen te verpesten met hun geschreeuw van /hekstra-theidink!" welke „tijdingen* alleen in dit opzicht als iets extra's beschouwd kunnen lijk de tijd aan, dat gij moet kiezen tusschen een dood verleden en een heldere, zonnige toekomst kies dan goed!" Hij bracht de kleine, bevende hand, die nog altijd in de zijne lag, aan zijne lippen, en het duurde vrij lang, eer hij haar weer losliet. Daarop boog hij en verliet de kamer. De gravin Steinruck was in gesprek met mijnheer de Montigny, toen Gerlinde eindelijk weer naast haar kwam zitten. De mar kies betuigde zijne blijdschap met de verloving van zijn neef, zoowel als zijne ingenomenheid met diens jonge aanstaande, wier uiterlijk hem evenals ieder ander in verrukking had gebracht. Hij wist die bewondering in de vleiendste bewoordingen uit te drukken. Toen hij eindelijk afscheid nam, om zyne zuster op te zoeken, wendde de gravin zich tot het jonge meisje met de vraag: „Waar zijt ge toch zoolang geweest, kindlief? Ik had je geheel uit het oog verlorenzeker hebt ge weer in den eenen of anderen hoek gezeten. Zult gij 't dan nooit leeren, je wat vrijer en gemakkelijker in gezelschap te bewegen, zooals andere jonge meisjes?" En medelydend zag zy op haar protégée neer, die zich zulke verwijten anders bedeesd en zwijgend liet welgevallen; maar nu opende freule Gerlinde den mond en liet tót verbazing der gravin de philosophische uitspraak hooren: „Ja, tantelief, ik zal het ook leeren, want in de negentiende eenw moet men met den tydgeest meegaan cn de dingen nemen zooals ze zijn." De markies de Montigny had zijne zuster onderwyl gezocht en gevonden. Zij zat in een van de zijkamers en was in druk gesprek met mevrouw do Nérac, terwijl ook Henri de Clermont een levendig aandeel daaraan nam. Hij scheen de beide dames uitstekend te onderhouden en ze lachten juist over een van zijn geestige opmerkingen, toen Montigny op het drietal toetrad. „O, Leon, zijt ge daar!" riep de gravin hem opgeruimd tege moet. „Ik behoef u onze landgenooten zeker niet voor te stellen, niet waar? Ge kont elkander al van de legatie." De oogen der beide mannen ontmoetten elkander die van Clermont flikkerden één moment van wilden haat, maar daarop boog hij beleefd; Montigny behield zijn koele, voorname bedaard heid, terwyl hij dien groet beantwoordde en op kalmen toon zeide: „Ja wel wij kennen elkaar!" Hij wendde zich tot mevrouw de Nérac om ook haar te begroeten en deed dit met de grootste hoffely kheidmaar toch scheen daarin iets te liggen wat de jonge vrouw kwetste, want ook hare oogen schoten stralen, hoewel een beminnelijk glimlachje haar tegelijk om de lippen speelde. „Wel zeker kennen wij elkaar," herhaalde zy. „Eergisteren hebben we zelfs het genoegen gehad den markies by ons aan huis te zien." „Dat hebt ge mij niet eens verteld, Leon, toen ik gisteren van mevrouw de Nérac sprak," zeide Hortense ongedwongen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1887 | | pagina 1